“Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer”
Matthéüs 6 : 6a
Op veel plaatsen wordt de jaarlijkse biddag weer gehouden. Maar ook elk jaar zien wij in deze tijd de nood van de kring van onze gemeenten. Immers vele gemeenten houden eerder of later biddag, vanwege het gemis van een eigen herder en leraar. Hij geve u een binnenkamer waarin beluisterd wordt: ‘bidt de Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitstote’.
Over een binnenkamer sprak ook eenmaal de Heere Jezus tijdens Zijn omwandeling op aarde. Maar gij, wanneer gij bidt; ga in uw binnenkamer.
Hier wijst de Leraar op een binnenkamer. Daarmee zegt Hij niet dat de openbare gebeden niet nodig zijn. Immers het is een goede zaak dat wij in Gods huis samenkomen om biddag te houden. Om in het openbaar gebed de noden van ons land en volk op te dragen aan de troon der genade. Om te vragen voor tijdelijke en geestelijke nooddruft. Te vragen voor onze jongeren die de zuigkracht van de wereld zo sterk gevoelen! Het openbare gebed is een goede zaak. Echter noodzakelijk is: die Mij aanroepen moeten Mij aanroepen in geest en waarheid!
Maar nu wijst de Heere Jezus op het persoonlijke gebedsleven. Hij spreekt deze woorden naar aanleiding van het voorgaande gedeelte. Daar wees Hij op het handelen van geveinsden in hun persoonlijk gebedsleven. Zij stonden bij de synagoge of op de hoek van de straat te bidden. Met het doel om van de mensen gezien te worden. Ja, dat anderen hen zouden prijzen om hun gebedsleven.
Denk nu niet lezer, dat de Heere het bidden afwijst, maar wel de wijze waarop! Voorwaar, Ik zeg u, dat zij hun loon weg hebben. Een hoogmoedig gebed is God niet welbehaaglijk. Gods offers zijn een gans verbroken geest, door schuldbesef getroffen en verslagen. Daarom gaat de Heere onderwijzen hoe gehandeld dient te worden in het persoonlijk gebedsleven. Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer.
Hij spreekt over een binnenkamer. Voor het woordje binnenkamer kunnen wij ook lezen: kast of voorraadkamertje. In Israël waren de meeste woningen niet zo groot. Soms was er maar één vertrek te vinden waar men woonde. Maar hoe klein een woning ook was, een kast of voorraadkamertje was vaak aanwezig. Een klein vertrek zonder ramen, waarvan de deur gesloten kon worden. In dit vertrek bewaarde men vaak voorraad of waardevolle spullen.
Wil de Heere nu zeggen, dat alle leden van een gezin in dat kleine vertrek zich moeten opsluiten om te bidden? Nee, want dan zou het nog geen echte binnenkamer zijn. Maar de Heere bedoelt: wanneer u het aangezicht des Heeren in een persoonlijk gebed zoekt, moet u een plaats hebben waar niemand u storen kan. Immers het bidden is een persoonlijke zaak tussen God en uw ziel. Daar kan niemand en mag niemand bij zijn. In het persoonlijk gebed, als het recht ligt, worden daar de diepe roerselen van het hart de Heere bekend gemaakt. Stort voor Hem uit uw ganse hart!
Nu rest ons de vraag: hebben wij een binnenkamer? Een plaats waar wij in de eenzaamheid ons afzonderen om de persoonlijke noden voor Gods aangezicht neer te leggen. U zegt: maar Gods Woord zegt toch, er is niemand die naar God zoekt er is niemand die naar God vraagt? Geliefde lezer, dat ontneemt uw verantwoordelijkheid niet! Als wij geen verborgen plaats van afzondering hebben, betekent het dat wij ook geen zielenood hebben. Maar als de Heere komt in het leven, dan maakt u niet een binnenkamer, maar dan krijgt u die. Wonder als de Heilige Geest een mens gaat bearbeiden. Wat wordt de nood van het onbekeerd zijn doorleefd. Het gemis van God ervaren. Een droefheid naar God geboren. Een droefheid en smart over de zonde doorleefd. De schuld gaat wegen. Wat keuren zij zichzelf af in de binnenkamer. Wat wenen zij smartelijk over de zonden van bedrijf en nalatigheid in het heden en het verleden. Wat een ontdekking als de Heilige Geest hen in Gods Woord brengt bij Adams diepe val! Wat wordt er dan in de binnenkamer een diepe, smartelijke droefheid doorleefd. Dan stamelen zij: ik ben de schuldige en daarom ben ik God kwijt! O zeker, de zielennood nemen zij mee naar hun werk, of gevoelen zij te midden van hun gezin. Wat worden zij weer naar hun binnenkamer getrokken!
Lezer (es) nu gaat het niet om een ander, maar heeft u zelf al een binnenkamer, een verborgen plaats gekregen waar beluisterd wordt:
‘k Roep, HEER’, in angst tot U gevloden,
Ai, haast U tot mijn hulp, en red;
Hoor naar de stem van mijn gebed,
Daar ik U aanroep in mijn noden.
Wat mag er in de binnenkamer ook wel eens de zoetheid en de nabijheid des Heeren ervaren worden. Maar wonder, wanneer de Heere in de binnenkamer wil gaan spreken tot de ziel, in een rechte weg, van het heil en de zaligheid. Als zij in de binnenkamer uitgebeden, uitgewerkt, veroordeeld en afgekeurd zijn. Als zij daar niet anders meer kunnen verwachten, dat de Heere zal gaan spreken van hel en verdoemenis. Maar wonder van genade, als Hij gaat spreken van heil en zaligheid vanuit het dierbaar Woord des Heeren.
Volk des Heeren, hoe lang en hoe vaak staat uw binnenkamer leeg? Er kunnen van die tijden zijn, dat het wel lijkt of de binnenkamer is verkocht of afgebroken! Wat is het altijd maar weer opnieuw nodig dat Gods Geest de nood opbindt.
De Heere geve onder ons, in geest en waarheid, een binnenkamer. Opdat daar beluisterd wordt de persoonlijke schuldbelijdenis over het diep verval van land, volk en breuk van Sion. En bovenal over de breuk van onszelf met de God des Levens.
Gans hulpeloos tot Hem gevloden, zal Hij ten Redder zijn.
ds. G. Pater