De vrouw in de gemeente

De vrouw in de gemeente

Als we spreken over de positie van de vrouw in de gemeente, dan kunnen we er niet omheen na te denken over wat de Bijbel ons zegt over de positie van de vrouw in het algemeen. Ik wil daarom een aantal zaken proberen wat nader te belichten:

1. In het kort wil ik iets zeggen over de Bijbelse positie van de vrouw in het Oude Testament en in de Griekse cultuur.
2. Vervolgens willen we nagaan hoe daarmee wordt omgegaan in het Nieuwe Testament. Dat geeft al het nodige zicht op de praktijk.
3. Omdat het onder ons geen punt van discussie is, zal ik slechts kort ingaan op de vrouw in het ambt.
4. Dan zal ik een voorbeeld geven van hoe door een vooraanstaande vrouw in de 17e eeuw de haar geschonken gaven in praktijk zijn gebracht.
5. Tenslotte zal de praktijk van vandaag aan de orde komen.

1. Oude Testament en Griekse cultuur

Het is juist binnen het christendom dat de vrouw haar gelijkwaardige positie ten opzichte van de man ontvangt. Vergelijkt u de positie van de vrouw binnen de Islam, het Boeddhisme, het Hindoeïsme maar eens met die binnen het christendom. Ook in de atheïstische, goddeloze wereld wordt de gelijkwaardige positie van de vrouw ontkend en vervalt ze tot een lustobject voor mannen en krijgt ze van de maatschappij geen enkele ruimte om aan haar diepste verlangens (moederschap, vrouw zijn) tegemoet te komen. Paulus was met zijn uitspraak in Galaten 3:27,28 heel revolutionair: “Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan. Daarin is noch Jood noch Griek, daarin is noch dienstbare noch vrije, daarin is geen man en vrouw. Want gij allen zijt één in Christus Jezus.”

Dat Paulus hier iets heel revolutionairs schreef is duidelijk als we de situatie overdenken zoals die was in de culturele setting van de Griekse wereld ten tijde van het Nieuwe Testament. Maar eerst iets over het Oude Testament en de Griekse cultuur.

De Bijbel is een bij uitstek vrouwvriendelijk boek. Dit blijkt direct al in de eerste hoofdstukken van Genesis, waar de gelijkwaardigheid van man en vrouw als beiden naar Gods beeld en gelijkenis geschapen helder naar voren komt. Er klinken door heel het Oude Testament heen geluiden waarin de principiële gelijkwaardigheid van man en vrouw tot uiting komt, zoals bijvoorbeeld wanneer het gaat over de kordate en initiatiefrijke vrouw in Spreuken 31, over de geliefden in het boek Hooglied of in het gebod zowel vader als moeder te eren (soms met de moeder voorop! Lev. 19:3). Deze noties staan in contrast met de toenmalige patriarchale cultuur.

Er is echter ook een andere kant aan de werkelijkheid en de Bijbel schrijft daar realistisch over. In de geschiedenis gaat ontzettend veel mis in de man-vrouwrelatie. Door de zondeval kort na de schepping van de mens is niet alleen de verhouding tussen God en mens, maar ook die tussen man en vrouw ernstig ontwricht. In Genesis 3:16 beluisteren we een scheefgroei in de man-vrouwrelatie die als zodanig tegen Gods bedoelingen indruist. De vrouw zal op een bepaalde manier van de man afhankelijk worden en aan de man onderworpen zijn. Gelijkwaardig partnerschap is hier ver te zoeken. Het gaat in Genesis 3:16 duidelijk niet om Gods scheppingsorde, maar om een realistische omschrijving van een door de zonde verstoorde man-vrouwverhouding.

In het Oude Testament zien we hoe veel de vrouw heeft moeten lijden onder mannelijke superioriteitswaan en machtsmisbruik. Er heerst(e) in het oude Oosten een patriarchale cultuur, die mede kleuring gaf aan allerlei concrete wetten in het Oude Testament. We moeten dit zien als verregaande aanpassing (accommodatie) van Gods openbaring aan de cultuur. We denken hierbij ook aan de polygamie, waarbij één man meerdere vrouwen had. Wat historisch is gebeurd en werkelijkheidsgetrouw in de Bijbel is opgetekend, is daarmee nog niet normatief voor christenen vandaag. Integendeel, allerlei patriarchale en vrouwonvriendelijke situaties die het Oude Testament tekent, mogen beslist niet worden gelegitimeerd als zouden ze door God zijn gewild. Wie hier onoordeelkundig de Bijbel leest, komt tot de in sommige kringen blijkbaar niet uit te roeien misvatting dat het christelijk geloof vrouwvijandige aspecten zou hebben. Sommigen stellen zelfs
dat de Bijbel in dit opzicht niet principieel, maar hooguit gradueel verschilt van bijvoorbeeld de Koran.

In de culturele setting van het Nieuwe Testament was het veelal niet beter gesteld met de man-vrouwverhouding. De vrouw werd in de Griekse en Romeinse cultuur bepaald niet als gelijkwaardig aan de man beschouwd. Ze mocht bijvoorbeeld niet spreken in het openbaar, ging niet naar school, zat niet aan met de gasten van haar man en kon geen rechtsgeldige handelingen verrichten. In het Midden-Oosten vinden we deze praktijken nog in veel gevallen bij Arabieren. Menig keer heb ik het meegemaakt dat we aan de maaltijd werden genodigd, maar dat de vrouw des huizes in de keuken bleef, dus niet mee-at. Zij moest wel voor de maaltijd zorgen. In seksueel opzicht gold zij als gebruiksvoorwerp en eigendom van haar man. Ook werden pasgeboren jongetjes als veel waardevoller beschouwd dan meisjes. Door de eeuwen heen en tot op de dag van
vandaag is vrouwen ontzettend veel onrecht aangedaan. Het kwaad tegen de vrouw (en tegen onschuldige kinderen) komt voor in alle eeuwen, culturen en samenwerkingsverbanden.

2. Het Nieuwe Testament

In het geslachtsregister van Jezus in Matth. 1 — bij de overgang van Oud naar Nieuw Verbond — wordt een tastbaar bewijs gegeven, dat de HEERE aan de vrouw een ereplaats geeft. Maria en een viertal vrouwen uit Jozefs voorgeslacht mogen moeders des Heeren zijn. In deze lijn ligt later Jezus’ optreden, waarin Hij de ook voor die tijd zo kenmerkende minachting van de vrouw doorbreekt. 

De Heere Jezus grijpt over alle verwording heen terug op Gods scheppingsbedoeling met man en vrouw. Hij heeft aan vrouwen een voor Zijn tijd opmerkelijk grote plaats toegekend. We lezen van vrouwen die Hem volgen en van Hem getuigen, zoals Maria Magdalena, Johanna de vrouw van Chuzas, Susanna en vele anderen die Hem dienden uit hun eigen bezittingen, (Luk. 8:1-3. Jezus gaat in Zijn gesprekken niet anders met Maria en met Martha (Luk.10:38-42; Joh.11:25,26) om dan met Zijn mannelijke discipelen, en doorbreekt daarmee de toenmalige sociale en kerkelijke codes. Er is van de Heiland geen enkele uitspraak over de vrouw bekend die discriminerend uitgelegd zou kunnen worden. Vrouwen mogen zelfs de eerste boodschappers zijn van de blijde tijding van Jezus’ opstanding op de Paasmorgen! (Math. 28:7,8)

Hoe anders liggen dus de verhoudingen in de gemeente van Christus volgens het Nieuwe Testament. Hier komt een bevrijdende tegencultuur tot stand. Waar radicaal vanuit Christus’ opofferende liefde wordt gedacht en gehandeld, krijgt de vrouw de eer die haar toekomt.

Vrouwen nemen in het gemeentelijk leven een eigen plaats in, maar staan daarin beslist niet aan de kant. Het boek Handelingen maakt bijzonder duidelijk hoezeer de vrouwen velerlei activiteiten ontplooiden tot opbouw van de gemeente van Christus. Vaak stelden vrouwen hun huis open voor de samenkomsten van de gemeente en dat ”betekende waarschijnlijk ook, dat zij als gastvrouw mede leidinggaven aan zo’n huisgemeente”. Er is sprake in Handelingen van het gebed van vrouwen, hun gastvrijheid, het werk der barmhartigheid (Tabitha!) en profetische gaven (de vier dochters van Filippus, Hand. 21: 9). Priscilla wordt door Paulus als zijn medewerkster gekenschetst (Rom. 16: 3). Deze uitdrukking ”sunergos”, medewerker, duidt overigens niet op een officieel kerkelijk ambt. Volgens de brieven van Paulus zijn vele vrouwen met hart en ziel betrokken bij de arbeid in de gemeente. Zij arbeiden ”in de Heere” (Maria, Tryfena, Tryfosa, Persis en Junia) in Rom. 16). Wat precies hun rol geweest is, is daarmee nog niet gezegd. Wèl is hun actieve betrokkenheid duidelijk onderstreept. Euodia en Syntyche worden in Fil. 4 genoemd als ”medestrijders in het Evangelie”. Als gemeenteleden hebben ze het Evangelie standvastig verdedigd en mee geworsteld in het gebed.

Febe wordt in Rom. 16 genoemd als dienares van de gemeente te Kenchreën. Zij wordt diakonos genoemd. Het woord ‘diakonos’ wordt in het N.T. heel algemeen gebruikt voor ieder, die dient (Matth. 20 : 26). Pas in de pastorale brieven duidt het op een speciaal kerkelijk ambt (1 Tim. 3: 8, 12; 4: 6). Febe wordt ook genoemd een voorstandster van velen, ook van Paulus zelf.’ Calvijn meent dat zij een ‘gemeenteweduwe’ is geweest, zoals daarvan in 1 Tim. 5 sprake is. Het woord ‘voorstandster’ betekent dat zij gastvrijheid heeft verleend aan reizende christenen en binnen de kring van de huisgemeente allerlei werken van barmhartigheid heeft verricht. Febe heeft de gemeente en ook Paulus persoonlijk grote diensten bewezen en daarom schrijft de apostel voor haar een woord van bijzondere aanbeveling. Maar haar taak is op grond van Rom. 16 niet nader te definiëren.

Bovendien hebben veel vrouwen als moeders en grootmoeders geestelijk veel betekend in de huwelijken en gezinnen (zie bijvoorbeeld 1 Timotheüs 2:15 en 2 Timotheüs 1:5), naast de alleenstaande vrouwen, of ook vrouwen zonder kinderen, die zorg dragen voor de dingen van de Heere om zowel naar lichaam als naar geest heilig te zijn (1 Kor. 7:34).

Mooi is in dit verband het commentaar van ds. C. den Boer bij Romeinen 16 over de daar genoemde vrouwen: ‘Zij tellen niet alleen voluit mee in Christus’ gemeente. Haar arbeid en medewerking in de gemeente (arbeid in de Heere) worden door Paulus hoog aangeslagen. Wat zij allemaal precies hebben gedaan, wordt niet gezegd. Maar al wat gedaan wordt uit liefde tot Jezus, dat houdt immers zijn waarde; ‘t zal blijven bestaan.

Ook in onze dagen mogen wij de medewerking van de christenvrouw in de gemeente hoog aanslaan. Welk een zegenrijk werk kunnen juist vrouwen in de gemeente verrichten in de hulpverlening aan zieken en bejaarden, in huwelijks- en gezinsmoeilijkheden b.v. Er zijn genoeg taken die beter door vrouwen dan door mannen kunnen worden waargenomen. Welk een zegen kan er uitgaan van een vrouw die een geestelijke moeder mag zijn, een lerares van het goede (Tit. 2:3) op een zondagsschool, op een vrouwenvereniging, in een gesprekskring. De christenvrouw heeft duizend en één mogelijkheden om mee te arbeiden in de Heere. Zij behoeft dat niet altijd op hetzelfde plekje als de man te doen. Zij mag het op haar wijze doen. En op haar plaats.’

De apostel Paulus wil ertegen waken dat het geloof in Christus ertoe zou leiden dat op revolutionaire wijze de structuren en gewoonten van de samenleving worden omgekeerd. Het gaat hem er intussen wél om dat vanuit de gegeven eenheid in Christus heel het leven in alle verbanden wordt doortrokken. Zo zal er van de gemeente als geheel en van christenen persoonlijk een vernieuwende invloed uitgaan op de cultuur en de maatschappij. We leren van de apostel hoe de eenheid in Christus betekent dat mannen en vrouwen elk op hun eigen plek, gelijkwaardig maar niet gelijk, hun rol vervullen in de opbouw van het lichaam van Christus en in de dienst aan het koninkrijk van God. God schiep man en vrouw en gaf hun in onderlinge verbondenheid verschillende taken. Daarom is nivellering onjuist. Het is heilloos wanneer mannen en vrouwen worden gezien als eenheidsmensen die uitsluitend door lichamelijke kenmerken van elkaar verschillen. Het is juist zo mooi dat man en vrouw elkaar aanvullen door hun specifieke kenmerken.

Zoals de vrouw niet zonder de man kan, zo kan de man niet zonder de vrouw. Ook in het kerkelijke leven niet.

3. De vrouw in het ambt

In Christus worden de nationale, seksuele en maatschappelijke verschillen overbrugd en vormen mannen en vrouwen één lichaam van Christus, de gemeente. Het aanvaarden van deze gelijkwaardigheid wil niet zeggen dat er geen verscheidenheid is. Zo leert de Bijbel ons heel duidelijk, dat de man, zowel binnen het huwelijk als in de gemeente, door God geroepen is om gezag te dragen. We lezen in Efeze 5:22-24 dat de man het hoofd van de vrouw is, evenals Christus het hoofd van de gemeente is. Zowel de vrouw als de gemeente zijn geroepen om aan hun hoofd onderdanig te zijn. Verwerping van deze scheppingsorde is een regelrecht verzet tegen de Heere als Hoofd van de Gemeente. Als een vrouw haar man niet als hoofd accepteert, hoe zal zij dan Christus als Hoofd van de gemeente accepteren? Beide zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Goed is het te weten dat het hoofd er niet in de eerste plaats is om te heersen, maar om “het lichaam in stand te houden”.

Gezag uitoefenen heeft niets te maken met heerschappij voeren, maar veel meer met dienen en de verantwoordelijkheid dragen om het huwelijk en de gemeente in stand te houden. Nu lezen we in 1 Timotheüs 2:12 dat de apostel Paulus niet toestaat, dat een vrouw onderricht geeft – of gezag over de man uitoefent. “Doch ik laat de vrouw niet toe dat zij lere, noch over den man heerse, maar wil dat zij in stilheid zij.” Deze woorden van Paulus zijn geheel in overeenstemming met de scheppingsorde die God ingesteld heeft. Daarom bruist iedere gezaghebbende taak die door een vrouw in de gemeente uitgeoefend wordt in tegen de gehoorzaamheid aan het onfeilbaar eeuwig Woord van God. Predikanten en ambtsdragers, zowel ouderlingen als diakenen (de gezagsdragers in de gemeente), kunnen Bijbels gezien nooit vrouwen zijn.

De scheppingsorde met de man als gezagsdrager zien we al in het begin van de Bijbel. Na de zondeval riep de Heere God niet Eva, maar Adam ter verantwoording omdat Hij de verantwoordelijke was! We lezen bij de priesterdienst, dat niet de vrouwen, maar de mannen tot priesters geroepen werden om in het heiligdom verzoening voor het volk te doen. Geen enkele vrouw mocht in het heiligdom verschijnen! De omliggende volkeren met andere godsdiensten kenden wel de vrouwelijke priesters. We zien de gezagsverhoudingen bij de aartsvaders, binnen Gods volk Israël, bij de roeping van de apostelen en later binnen de gemeente. God wijkt niet af van de scheppingsorde, die vanaf de schepping bestaat. De maatschappij en goed bedoelde boeken dwingen ons misschien onze kijk hierop te herzien en de taken anders in te vullen, maar vergeet dan niet dat we tegen de ingestelde scheppingsorde van God ingaan. Het is heel jammer dat tegenwoordig veel gevestigde kerken, ook die zich reformatorisch noemen, overstag gaan en voor de “vrouw in het ambt” kiezen en daarmee het gezaghebbende Woord van God loslaten.

Iemand schreef: “Ik zie deze ontwikkeling als een teken van de eindtijd, en als onderdeel van de grote afval die binnen de kerk begonnen is. Het begon al in de hof van Eden, waar satan Eva van Adam isoleerde en Eva door list en bedrog aangezet werd om, buiten de goedkeuring van Adam om, van de verboden vrucht te eten. Satan heeft zijn strategie niet veranderd en is vandaag op deze manier nog steeds bezig. Voor de kerk in de eindtijd is het woord: “maar gij hebt mijn Woord bewaard” (Openbaring 3:8) van onschatbare waarde. De gemeente is in Jeruzalem begonnen met de woorden: “zij dan die zijn Woord aanvaarden”, helaas gaat de gemeente te gronde door het verwerpen en verwaarlozen van het gepredikte Woord Gods.”

Ook al kan het zijn dat kerken waar men vrouwelijke ambtsdragers heeft in getal toenemen, dan hoeft dit niet als bewijs te dienen dat God deze gemeente zegent. De gemeente van Laodicea wordt in de Bijbel beschreven als een gemeente die aan niets gebrek had. Het kan dan een grote, wervende gemeente geweest zijn die een prachtig eigen gebouw bezat met talloze activiteiten, maar toch… was het een gemeente, waar de Heere Jezus Zelf buiten voor de deur stond en er niet in betrokken werd. Groei heeft in de eerste plaats te maken met de vrucht van de Heilige Geest, waardoor Christus in ons persoonlijk leven én in de gemeente zichtbaar wordt. Barnabas was verblijd toen hij in de gemeente van Antiochië de genade Gods zag. Daar gaat het ten diepste om.

De volgende teksten bevestigen wat hiervoor is gezegd:

1 Korinthe 11:3 Doch ik wil dat gij weet dat Christus het Hoofd is eens iegelijken mans, en de man het hoofd der vrouw, en God het Hoofd van Christus.
1 Korinthe 11:7-9 Want de man moet het hoofd niet dekken, overmits hij het beeld en de heerlijkheid Gods is; maar de vrouw is de heerlijkheid des mans. Want de man is uit de vrouw niet, maar de vrouw uit den man. Want ook is de man niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om den man.
1 Korinthe 14:34-38 Dat uw vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet toegelaten te spreken, maar bevolen onderworpen te zijn, gelijk ook de Wet zegt. En zo zij iets willen leren, laat haar te huis haar eigen mannen vragen; want het staat lelijk voor de vrouwen dat zij in de gemeente spreken. Is het Woord Gods van u uitgegaan? Of is het tot u alleen gekomen? Indien iemand meent een profeet te zijn of geestelijk, die erkenne dat hetgeen ik u schrijf, des Heeren geboden zijn. Maar zo iemand onwetend is, die zij onwetend.
Efeze 5:22-24 Gij vrouwen, weest uw eigen mannen onderdanig, gelijk den Heere; Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is; en Hij is de Behouder des lichaams. Daarom, gelijk de gemeente Christus onderdanig is, alzo ook de vrouwen haar eigen mannen in alles.
Efeze 5:33 Zo dan ook gijlieden, elk in het bijzonder, een iegelijk hebbe zijn eigen vrouw alzo lief als zichzelven; en de vrouw zie dat zij den man vreze.
Kolossenzen 3:18 Gij vrouwen, zijt uw eigen mannen onderdanig, gelijk het betaamt in den Heere.
1 Timotheüs 2:11-12 Een vrouw late zich leren in stilheid, in alle onderdanigheid. Doch ik laat de vrouw niet toe dat zij lere, noch over den man heerse, maar wil dat zij in stilheid zij.
1 Timotheüs 5:8 Doch zo iemand de zijnen en voornamelijk zijn huisgenoten niet verzorgt, die heeft het geloof verloochend, en is erger dan een ongelovige.
1 Petrus 3:1-7 Desgelijks gij vrouwen, zijt uw eigen mannen onderdanig; opdat ook zo enigen het Woord ongehoorzaam zijn, zij door den wandel der vrouwen zonder woord mogen gewonnen worden, Als zij zullen ingezien hebben uw kuisen wandel in vreze. Welker versiersel zij, niet hetgeen uiterlijk is, bestaande in het vlechten des haars, en omhangen van goud, of van klederen aan te trekken, Maar de verborgen mens des harten, in het onverderfelijk versiersel van een zachtmoedigen en stillen geest, die kostelijk is voor God. Want alzo versierden zichzelven eertijds ook de heilige vrouwen, die op God hoopten, en waren haar eigen mannen onderdanig; Gelijk Sara Abraham gehoorzaam is geweest, hem noemende heer, welker dochteren gij geworden zijt, als gij wel doet en niet vreest voor enige verschrikking. Gij mannen insgelijks, woont bij haar met verstand, aan het vrouwelijke vat, als het zwakste, eer gevende, als die ook mede-erfgenamen der genade des levens met haar zijt; opdat uw gebeden niet verhinderd worden.

4. Een voorbeeld: Sara Nevius (1632-1706)

Een opvallende vrouw die haar leven lang loyaal bleef aan de gevestigde kerk van de Republiek der Verenigde Nederlanden, was Sara Nevius. Zij was de echtgenote van de bekende oudvader Wilhelmus à Brakel, wiens beide banden van de Redelijke Godsdienst in menige huiskamer te vinden waren en te vinden zijn. Ondanks haar taken als moeder en predikantsvrouw – gedurende lange tijd in Rotterdam -, zag zij kans naam te maken als dichter en schrijfster. Haar publicaties maken duidelijk dat zij in dezelfde piëtistische traditie stond als haar man. Overigens zal ‘Vader Brakel’ er geen principiële bezwaren tegen gehad hebben dat zij zich – naast het werk in de pastorie – ook op andere terreinen bewoog. Hij was een uitgesproken voorstander van de inschakeling van vrouwen. De gaven die God hen gegeven had, mochten niet ongebruikt blijven liggen. Veelzeggend is een opmerking van hem in het voorwoord in het meest bekende werk van zijn vrouw ‘Een aendachtig leerling van den Heere Jesus, door Hem zelf geleert/zonder hulp van menschen’ (1770,4):

Godt gebruikt tot opbouw van zyne Kerke allerleye slag van menschen, vroome, onvroome, jonge, oude, mannen niet alleen, maar ook vrouwen: (…) vrouwen gebruikt Godt ook tot bekeeringe en opwekking der zielen: wy hebben de lofzang van Debora, van Hanna, van Maria, vrouwen hebben met Paulus gestreden in den Evangelio. Over vrouwen zoude Godt ook zynen Geest uitstorten en zy zouden propheteeren, zoo deden de vier dochteren van Philippus de Evangelist’.

Wilhelmus had er geen enkele moeite mee als vrouwen in de kerk van zijn dagen optraden als profetes. Toen hij in Harlingen stond, waren er ‘zes of acht dochteren’ in zijn gemeente die zich als ‘Profetessen ten dienste des Heeren overgaven, en iedereen, waar zij eenigen ingang konden maken, tot kennis en bekeering opwekten’. (Brakel maakt hiervan zelf melding in het eerste deel van zijn Redelijke Godsdienst, 443; Hij acht dit een zegen).


Naast dicht- en schrijfwerk gaf Sara Nevius ook haar beste krachten aan catechisatiebijeenkomsten, waaraan zij leidinggaf. Terwijl andere vrouwen uit die tijd vanwege dergelijke activiteiten in conflict kwamen met de kerkenraad, was daarvan bij ‘juffrouw Brakel’ geen sprake. Mogelijk kon zij profiteren van de positie en de goede naam van haar man.

Sara Nevius had haar basisonderwijs ontvangen op een meisjesinternaat te Amsterdam, een zogeheten Franse school. Toen ze nog heel jong was, kon ze al lezen en schrijven, maar ook ‘speldewerken en nayen’. Nog voor haar vijftiende verjaardag legde ze belijdenis van het geloof af in Kampen, waar ze ook deelnam aan de viering van het Heilig Avondmaal.


Ze trouwde in 1650 – toen ze nog maar zeventien jaar oud was – met Henricus Vege, die predikant in Benthuizen was. Al in 1652 werd zij weduwe en keerde terug naar het ouderlijk huis in Kampen. Na enige tijd besloot ze te verhuizen naar Utrecht met, zoals ze in het woord vooraf van haar boek Eucleria schrijft, als motief ‘de krachtige predikdienst, die doe aldaar bloeyde’. In de Domstad maakte zij kennis met befaamde theologen als Gisbertus Voetius en Jodocus van Lodenstein. Anna Maria van Schurman leerde haar schrijven en dichten. Ook in de kring van de Utrechtse vromen – veelal behorend tot de kring van de Nadere Reformatie – had zij binnen korte tijd haar plaats gevonden. Hier maakte zij ook kennis met de familie A Brakel, hetgeen in 1664 resulteerde in haar tweede huwelijk, met zoon Wilhelmus à Brakel. Lange tijd heeft zij aan de zijde van haar tweede echtgenoot haar gaven besteed in de dienst van de kerk, met name toen zij van 1683 tot aan het overlijden van Wilhelmus (1711) een pastorie van de Rotterdamse gemeente bewoonde. Dominee Brakel was zeer ingenomen met de inzet van zijn vrouw. Hij vergeleek haar met de Bijbelse Priscilla, omdat zij
gezelschapjes maakte van ‘vrouwen en dochteren, die sij onderwees en tot de godsaligheyt

Opweckte’. Men kan diep respect hebben voor de inspanning en de zelfverloochening die deze vrouw heeft opgebracht om alle taken te combineren. Temeer aangezien haar leven in de pastorie niet over rozen is gegaan. Haar huwelijk werd overschaduwd door verdriet en rouw. Vier van haar vijf kinderen stierven al heel spoedig na de geboorte.

Van grote betekenis is Sara Nevius geweest door haar publicaties. Duidelijk blijkt hieruit haar piëtistische geloofsbeleving. In haar geschriften gaf zij uiting aan haar ervaringen en inzichten. Naast haar autobiografie schreef zij vooral geestelijke meditaties. Ze werd daartoe gestimuleerd in een gesprek met de bekende predikant Herman Witsius uit Leeuwarden. Zij legde hem vragen van geestelijke aard voor, waarop Witsius antwoordde: ‘Waarom vraagt gij mij? Vraag het de Heere Jezus Zelf’ Dat moet rond het jaar 1673 zijn geweest. Daarna zette zij een aantal overdenkingen op papier, niet eens met de intentie deze te publiceren. Ze bleef schrijven om haar eigen geestelijk leven op peil te houden. Het hielp haar om haar slaap te overwinnen, lusteloosheid of verwardheid te verdrijven en door het herlezen haar hart weer op te wekken en verkeerde gedachten te verjagen. Naast deze meditaties kon zij haar emoties ook kwijt in haar gedichten. Slechts enkele van deze poëtische verzen zijn breder bekend geworden. Een deel van haar dichterlijk werk circuleerde in handschrift in een bundeltje met de titel ‘Stichtelijke verzen of meditatiën op rijm’.

5. De praktijk

We gaan naar de praktijk.

De uitsluiting van vrouwen van het ambt betekent niet, dat er geen plaats voor hen is in het werk in de gemeente. We hebben al gezien in het Nieuwe Testament dat daar vele mogelijkheden voor worden genoemd. Want alle leden moeten medewerken aan de opbouw van het geheel. De vrouwelijke bijdrage kan niet worden gemist. Maar de apostolische vermaning mag er niet door buiten werking worden gesteld.

De taak van de vrouw is allereerst in de binnenkamer om de gemeente en haar ambtsdragers aan de Heere op te dragen. Om trouw met haar man en gezin onder de verkondiging van het Woord te komen, ook bij de leesdiensten.

In de lijn van de Bijbelse gegevens ligt voor elk meisje, voor elke vrouw die niet tot het huwelijk komt, de aanwijzing om een dienend beroep in ruime zin, te kiezen. Het dienend bezigzijn zal het meest bevredigen. Blijft men in de kring van het gezin door allerlei omstandigheden, dan kan daar en in de plaatselijke gemeente een ruim arbeidsveld gevonden worden. Helpen en dienen bij ziekte en gebrek is geen tweederangs arbeid, maar mag gezien worden als opdracht van Hogerhand. Hoe vaak ligt in dat moeilijke werk geen verborgen zegen, die we achteraf mogen zien?

Maar ook voor hen die wel gehuwd zijn liggen er vele mogelijkheden voor hulpverlening aan gebrekkigen en bejaarden, die enige assistentie nodig hebben. Hoe bijzonder wordt het door eenzamen — er zijn er veel meer dan we denken, ook in onze eigen, omgeving! — gewaardeerd, als er eens bezoek komt, als er eens een uitnodiging is om een avond mee te maken in de gezellige kring van het gezin. Tenslotte vindt in het dienstverlenende werk ook een vrouwenvereniging haar Bijbelse bestaansgrond. Ook de vrouwenochtenden kunnen daarin een betekenisvolle rol vervullen. Arbeid voor de zending, voor de evangelisatie, voor kindertehuizen, voor de plaatselijke gemeente. U kunt vele kanten uit. Maar laat bij deze meer georganiseerde arbeid nooit de bereidheid ontbreken om eenzamen en bejaarden te bezoeken, om gezinnen die pas in de gemeente zijn komen wonen in te schakelen en zo voort. Het is belangrijk dat er mensen zijn die daarin ook een leidinggevende rol vervullen en zaken coördineren. In dat opzicht is het jammer dat in onze gemeente maar 21 vrouwen en één man zich hebben opgegeven om thuishulp te verrichten. Het zou fijn zijn als meerdere vrouwen (en mannen) op de lijst zouden staan, zodat niet altijd dezelfde mensen moeten worden benaderd.

Al deze arbeid, in ootmoed en biddend verricht kan voor de plaatselijke gemeente van bijzondere betekenis zijn. „Waar liefde woont, gebiedt de Heere de zegen”.

En liefde is vindingrijk in het bedenken van hetgeen tot nut van de naaste is. Maar de plaats van de vrouw in de gemeente zal voor alles moeten zijn een plaats in de gemeente die door Christus vergaderd wordt door Zijn Woord en Geest. Daartoe wordt ons het Woord verkondigd. Het woord van Christus blijft gelden: „Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid”.

De Reformatie, met Maarten Luther voorop, ziet de vrouw niet meer als tweederangs wezen, maar als mens die evenzeer als de man deel heeft aan het algemene priesterschap van de gelovigen. Maar van een herleving van de diensten van de vrouw in de trant van de vroege kerk is bij Luther geen sprake, Johannes Calvijn kent twee soorten diakenen. Bij de uitleg van Romeinen 12: 8 brengt hij het onderscheid ter sprake. Er zijn diakenen die leidinggeven en anderen die barmhartigheid bewijzen. Bij de laatste groep konden ook vrouwen werkzaam zijn (zie ook: Institutie IV,3,9). Op deze manier meent Calvijn recht te doen aan de gegevens uit de Schrift (1 Tim. 5:9) en aan de plaats van de weduwen en diaconessen zoals die geweest is in de vroegchristelijke gemeente. Er zijn in de Nederlandse kerkgeschiedenis wel diaconessen bekend uit de zestiende en zeventiende eeuw. Maar dat heeft niet geleid tot kerkelijk erkende en geregelde ambten van vrouwen in de gemeente.

271017 WS