Levensleiding

Ken Hem in al uw wegen, en Hij zal uw paden recht maken.

Spreuken 3 vers 6

Onderwijs van de allerhoogste Leraar ‘om wijsheid en tucht te weten’ vinden we in deze Spreuken van Salomo, de koning van Israël.
Het is het profetisch Woord en gij doet wel dat ge daarop acht hebt en de raad van de opperste Wijsheid niet verwerpt.
‘Ken Hem in al uw wegen…’ en u zult niet beschaamd worden!
Maar om te erkennen is kennen van Hem, is buigen voor Hem nodig.
En al kent de os zijn bezitter en een ezel de kribbe van zijn heer,
Israël heeft geen kennis en Mijn volk verstaat niet, zegt de Heere door Zijn knecht Jesaja.
Van dat volk zegt Hij in Jer. 9:3: ‘.. zij gaan voort van boosheid tot boosheid, maar Mij kennen zij niet’.
Dat is de werkelijkheid en werd dat door ontdekkend licht al de werkelijkheid van uw leven: ‘Mij kennen zij niet’?
Geen kennis van Hem en daarom ook geen erkenning.
Wij keerden ons allen naar onze weg, kozen voor zelfbestuur en zullen daarom als autonome mens zelf wel bepalen wat we doen en laten zullen, tenzij God ons te sterk wordt en ons tot erkenning brengt.
Tot zulke mensen, u en ik, roept de opperste Wijsheid overluid daarbuiten en verheft Zij haar stem op de straten: ‘O, dat we wijs waren en horen mochten.’
In een verwarde, onrustige wereld, te midden van allerlei onvrede en onzekerheid, is er het getrouwe Woord, dat aller aanneming waard is.
Binde de Heere het op ons hart, opdat we er werkzaam mee werden.
Dan gaan we door de verlichting des Geestes Hem kennen, dat is ook: hoogachten, beminnen en eer bewijzen.
We gaan vragen, ook bij studie of beroepskeuze, wat de weg is die Hij wil dat wij zullen gaan.
Vragen, met erkenning van eigen blindheid en dwaasheid, om Zijn leiding en regering.
Dan gaan we, zoals Manasse, weer erkennen dat de Heere alleen God is.
Dat is nu onze nood, onze ellende, dat we niet willen dat Hij Koning over ons zal zijn.
En buiten Hem is er alleen onheil, duisternis, onvrede en ondergang.
Wij zien het als vernederend, om alles aan Hem te vragen opdat Zijn wil geschieden zou.
Wij willen als God zijn, maar ons koninkrijk zal eens vergaan; en gelukkig, als dat hier gebeuren mag, dat we als machtigen van de tronen getrokken en ongelukkige, behoeftige, bedelaars worden.
Hij zal dan, ook al lijkt hun pad onbegaanbaar en weten zij niet hoe het moet, wel wegen vinden waarlangs hun voet kan gaan.
Hij is immers dé Weg.
Hij zal hun paden recht maken. Wie Hem, stervend aan eigen wijsheid, kracht en bekwaamheid, eigengerechtigheid en vroomheid, kent in al Zijn wegen, in ‘hetgeen hij voorneemt, aangrijpt, spreekt, doet en laat’ (kanttekeningen), zal zien, dat de uitkomst niet falen zal.
Dan zult u zonder Hem niet willen kiezen, niet willen beginnen en niet willen eindigen en zult u niet verder komen dan: ‘Wijs Gij mij toch Uw wegen’.
Zou dat nu echt vernederend zijn, jongens en meisjes, als dat zo in je leven was?
Dat maakte de leugenaar onze eerste ouders wijs en wij geloven het.
Mondig moet je zijn, autonoom, en dat zo vroeg mogelijk.
Maar wees eens eerlijk: Ben je echt gelukkig? Weet je, dat afhankelijke leven is een sieraad; dat gaf Salomo als jonge koning zulk een heerlijkheid.
Dat leven, als Daniël voor open vensters, verwekt soms onrust en vijandschap bij de wereld, maar dwingt ook respect af en daarmee zullen we niet beschaamd worden.
Zo studerend, zo je beroep kiezend, zal Hij je paden recht maken.
Nee, een brede, gemakkelijke en voorspoedige weg op rozen word je hier niet beloofd.
Misschien dat het zelfs lijkt of alles je tegen is, of alles mislukt.
Met je studie lukt het niet, of je vindt geen werk.
Maar Hij zal dan je paden, al zijn ze smal, krom en oneffen, toch recht maken. Want dan zullen alle dingen, ook wat tegen lijkt, moeten meewerken ten goede.
Voor hen die door de Heere worden geleid, zal het goede komen.
Ze zullen het zien in het land der levenden (Psalm 27:13) en straks in volkomenheid bewonderen.
Wie dat Goede is? Het is de opperste Wijsheid Zelf, Die al hun schatkamers eens vervullen zal.
Hij baande een weg door Zijn dood, en maakt recht wat wij nooit meer recht kunnen maken.
Als Hij onze paden recht maakt, wil dat zeggen dat Hij ons tot het gewenste doel brengt.
Dat Hij ons leven zo bestuurt en leidt, dat Hij erin verheerlijkt wordt.
Dat zondaren, doelmissers, weer God leren zoeken en Zijn gunst en gemeenschap gaan begeren.
Dat weglopers en eerrovers weer gaan zingen: ‘Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen.’
Wat een wonder als Hij onze paden recht maakt, aan het einde brengt, en Zijn wegen gaat leren.
En hoe onbevattelijk die Goddelijke weg ook is, ‘Hij zal leiden in een rechte weg, waarin ze zich niet stoten zullen’ (Jeremia 31:9).
En eens zullen zij op de hoogte van Sion juichen, zij zullen niet meer treurig zijn.
Dan zijn voor hen, die hier zo vaak Gods weg niet konden begrijpen, al hun paden recht gemaakt.
En het is een gierigaard die aan God niet genoeg heeft.
Zijn gunst, Zijn liefde en gemeenschap maken rijk en Hij voegt er geen smart bij.
Welzalig zij die Sions Vorst erkennen voor hun Heere en die vast op Hem betrouwen.

Ds. C. Vogelaar