Galaten 2 : 19
Paulus wil hier zeggen: Wat roemen jullie in de wet, die ik toch niet kennen wil? Wat verdoven jullie mij met veel gepraat over de wet? Als het ware door de Geest gedreven zijnde tot verontwaardiging, noemt hij de genade zelf “wet”. Zo duidt hij het begrip “genade” met een nieuw woord aan, verachtende de valse apostelen, die beweerden dat de wet noodzakelijk is voor de rechtvaardigmaking.
De gewetens moeten nauwkeurig onderwezen worden, opdat zij het onderscheid tussen de gerechtigheid der wet en die der genade goed inprenten. De gerechtigheid of de genade van het geweten reikt heel eenvoudig niet tot aan het vlees. Want het vlees moet niet vrij zijn, maar in het graf, de gevangenis en op het ziekbed blijven liggen. Het vlees moet aan de wet onderworpen worden en in slavernij getuchtigd; een christelijk geweten echter, moet aan de wet gestorven zijn, d.i. vrij van de wet, zonder gemeenschap met haar te hebben. Dit te weten is nuttig en noodzakelijk en kan dienen om de verslagen consciëntie te vertroosten. Dus, als u een verschrikt mens ziet die bevreesd en bedroefd is door de overtuiging van zonde en die daarin treurt, zeg dan tot hem: Gij maakt geen recht onderscheid; gij stelt de wet in uw geweten, die gij in het vlees moest plaatsen. Ontwaak, sta wederom op en bedenk dat men Christus moet kennen, Die de wet en de zonde overwonnen heeft.
Door het geloof zult gij de wet te boven komen en zult ge in de genade overgaan, alwaar geen wet en zonde is. En indien er nog wet en zonden mochten zijn, gaat u dat toch niets aan omdat gij aan de wet en zonden dood en gestorven zijt. Deze zaken zijn gemakkelijk te zeggen, maar gelukkig en zalig de mens die deze dingen terdege zou kennen in de strijd der consciëntie. Gelukkig hij, die, wanneer de zonde op hem afstormt en de wet hem beschuldigt en verschrikt, kan zeggen: Wat gaat het mij aan, dat gij, wet, mij schuldig verklaart en dat gij overtuigt dat ik vele zonden heb begaan? Ja, dat ik er nog dagelijks vele bega, dat gaat mij niets aan. Ik ben doof, ik hoor u niet, dus klopt gij aan een dovemansdeur, omdat ik aan u gestorven ben. Doch staat gij erop en is het u erom te doen om met mij te twisten wegens de zonden, ga dan tot het vlees en de leden die mijn knechten zijn en bestraf, tuchtig en kruis die! Maar in mijn geweten moet gij mij niet lastig vallen, aangezien ik niets met u te maken heb. Want ik ben aan u gestorven en ik leef nu aan Christus, waar ik in een andere wet ben, namelijk van genade, die heerschappij voert over zonde en wet. Door wat middel? Door het geloof in Christus, zoals Paulus uitlegt.
Het is toch een wonderbare en ongehoorde uitdrukking, dat aan de wet te leven, betekent: Gode te sterven, en dat aan de wet te sterven, betekent: Gode te leven! Deze twee voorstellingen zijn volkomen in strijd met de rede en worden door hen die zich aan de wet houden niet begrepen. Zoals Christus vrij is van het graf, Petrus vrij is van de kerker, zo is de christen vrij van de wet. Niet dat de wet ten onder gaat, ze blijft immers. Bijvoorbeeld: Christus, Die uit de dood is opgestaan, is vrij van het graf en toch is dat graf er nog. Zo heeft de wet afgedaan als ik er van bevrijd word, zo sterft de wet als ik er door sterf en toch blijft ze bestaan.
Doch gij, godvruchtige lezer, leer deze uitdrukking op de juiste wijze verstaan. Wie door de werken der wet zoekt gerechtvaardigd te worden, is en blijft een zondaar. Want de wet kan niet rechtvaardigen en zaligen, maar beschuldigt, verschrikt en doodt hem. Derhalve, aan de wet te leven betekent aan God te sterven. Daarentegen, aan de wet te sterven betekent Gode te leven. Echter, aan God te leven, betekent door genade of door middel van het geloof gerechtvaardigd te worden, vanwege Christus, zonder wet en werken. Hieruit kan voldoende begrepen worden, dat hier niets gedaan moet worden, dan aan te horen dat deze dingen zo uitgevoerd zijn en ze met een ontwijfelbaar geloof vast te omhelzen. En later, wanneer ik Christus zo door het geloof heb leren kennen, nadat ik aan de wet gestorven ben en van de zonde gerechtvaardigd, van de dood, de duivel en de hel door Christus verlost ben, dan verricht en betracht ik goede werken. Dan heb ik God lief, dan ben ik dankbaar, dan bewijs ik liefde aan mijn naaste. Maar die liefde, of andere op het geloof volgende daden werken mijn geloof niet uit, of brengen iets bij tot volmaking. Maar mijn geloof voltooit en versiert de liefde. Dat is onze Godgeleerdheid en voor het verdorven verstand is het ongelooflijk, wonderbaarlijk en ongerijmd, dat ik niet alleen blind en doof ben aan de wet, maar te enenmale aan haar ben gestorven.
Dr. Martinus Luther