Meditaties De oude Anna8 januari 2021MeditatiesEn er was Anna……. Lukas 2:36-38 Geliefde lezers, na de geboorte van Christus lezen we van verschillende mensen die deze geboren Zaligmaker met ogen des geloofs mochten aanschouwen. Onder hen waren er mensen van allerlei rangen, standen en leeftijden. Ditmaal vraagt een oude weduwe de aandacht. Ook zij mocht in het geboren Kind van Bethlehem, haar Zaligmaker aanschouwen en er daarna ook tot anderen van spreken. Het was de oude Anna, waar- van de tekst zegt: en er was Anna…… We willen van deze vrouw vier dingen zeggen. Zij is verbonden aan Adam. Dat komt wel het meest uit in het feit dat deze dochter van de voor ons onbekende Fanuël komt uit de stam van Aser. Een stam uit het 10-stammenrijk die de Heere verlaten had in de lijn der geslachten. Een stam die tenslotte in de ballingschap ten onder was gegaan. Anna kwam uit deze stam. Ook Anna was een kind van Adam. Ook Anna was een kind des toorns die in het rijk Gods niet komen kon. Ook Anna had geen uitzien naar de Heere van nature. Ook Anna lag dood in de zonden en de misdaden. Maar juist ook in het leven van Anna schittert vrije soevereine en opzoekende zondaarsliefde. De Heere had ook dit Adamskind uit de stam van Aser lief gehad met een eeuwige liefde. Hij had haar in de tijd met wederbarende genade opgezocht en in een stervend leven een uitzien in haar hart gewerkt naar de komende Christus. Lezer, genade valt zo eeuwig vrij. Anna kwam niet uit een beste stam. Anna had wellicht geen rijk voorgeslacht. Anna was ook een verloren Adamskind. Maar zij werd opgezocht uit genade alleen. En die God van Anna leeft nog! Hij zoekt nog het verlorene. Anna tekent ons dat er nog doen aan is, zelfs voor de grootste der zondaren. Ja, zelfs nog voor een oude, koude en harde zondaar en zondares. Zij is verbonden aan Gods inzettingen. De Heilige Geest laat Lukas opschrijven dat ze niet week uit de tempel. Daar lag haar leven. In de dienst des Heeren. Al was het dan een donkere tijd in godsdienstig opzicht. Al waren er wellicht weinig godvrezende priesters, maar Anna was toch in de tempel. Op de plaats waar de Heere in offers onderwijs gaf aan haar ziel. Ligt ons leven ook in de dienst des Heeren. Dat we Gods Woord onderzoeken, dat we getrouw naar Gods huis komen op zondag en door de week. Anna was er altijd al was ze dan al 84 jaar oud. Daar lag haar leven. Anna die door Gods Geest geleerd had dat haar ongerechtigheden scheiding maakten tussen God en haar ziel. En dat was de smart van haar leven geworden. Anna verstond met haar hart als het mes van de priester neerdaalde in het offerdier dat zo gedood werd, dat heb ik verdiend. Maar Anna had als een rechteloze ook mogen verstaan dat er Eén komen zou Die haar zou verlossen van haar kwaad, de zonde, maar haar ook zou herstellen in Gods gemeenschap. We lezen niet van haar dat ze net als Simeon daar een bijzondere belofte voor had gekregen. Maar we weten wel dat ze als een profetes bijzonder door de Heere vanuit de Schrift was onderwezen in de heilgeheimen van het zalig worden en daar ook tot anderen van mocht spreken. Haar leven was eigenlijk: vasten, bidden en God dienen (Lukas 2:37). Vasten wil zeggen dat ze in beginsel een afkeer gekregen had van de zonde. Ze was vreemdeling geworden op de aarde en haar leven was bidden om zo in het verborgene de Heere in alles nodig te hebben. Ze had een afhankelijk gebedsleven. Ja, het nieuwe deel van de oude Anna, begeerde de Heere te dienen en te gehoorzamen en dat kwam uit in haar verbondenheid aan de dienst des Heeren, in haar uitziend leven naar Hem die in de offers werd aangewezen. Zijn komst alleen kon haar heil maar volmaken. Kom kent u ook dat missende, uitziende leven als een onwaardig Adamskind, die toch de Heere niet missen kan en zo in verbondenheid aan Gods inzettingen uw weg mag gaan? Ze is verbonden aan de Zaligmaker. Dat mag haar op haar hoge leeftijd ten deel vallen. Wellicht vele jaren met de dichter gezongen; “mijn ziel vol angst en zorgen, wacht sterker op den Heere, dan wachters op den morgen, den morgen ach wanneer?” En dan op Gods tijd, doorgaans na een lange bange weg van ontdekking, ontgronding en ontbloting, betoond de Heere als een verrassend God, in het toevallen van het recht, Hem te openbaren, de verwachte Messias (Kantt. 47). Ze mag evenals Simeon, dat Kindeke aanschouwen wat daar in de tempel de Heere wordt voorgesteld. Niet alleen met haar oude, natuurlijke ogen. Maar veel meer met de ogen des geloofs. Hem zien, die ze dan belijden mag als de van God geschonken, volkomen Zaligmaker, die als God en mens in één Persoon, de Enige Middelaar is tussen de Heilige God en de doodschuldige Anna. Ook haar geschonken in de stand van het leven tot wijsheid, gerechtigheid, heiligheid en een volkomen verlossing. Ze mag met Maria in die onvergetelijke 10e ure, Hem ook haar Zaligmaker noemen. O, uitziend adventsvolk, zo Hij vertoeft, verbeidt Hem, want Hij zal gewisselijk komen en niet achterblijven. Hij zal ook u verschijnen tot vreugde van uw ziel. Ze is verbonden aan Gods uitziend volk. We lezen in Lukas 2:38 dat ze aan degenen die in Jeruzalem ook iets van dat uitziende leven kennen, mag gaan vertellen dat Hij gekomen is, en wat Hij aan haar ziel gedaan heeft. Behoort u ook tot dat uitziende volk? Zou Anna ook bij u welkom zijn en gekomen zijn? Of zouden we met Anna en haar boodschap geen raad weten? Voor dat uitziend volk zal gelden, ook al bent u misschien al oud of denkt u dat er nooit een oplossing komt voor uw ziel: gij die God zoekt in al uw zielsverdriet, houdt aan, grijpt moed, uw hart zal vrolijk leven! ds. A. Verschuure... Kerst – oudjaar – nieuwjaar24 december 2020MeditatiesKerstfeest “En er waren herders (..), Maria en Jozef (..), er was een mens te Jeruzalem, wiens naam was Simeon (..), en er was Anna.” Lukas 2:8a, 16m, 25a en 36a Lukas twee spreekt van sommige mensen die het geboren Kindeke kort na Zijn geboorte mochten aanschouwen. Enkele namen staan weergegeven in de zojuist genoemde teksten. Aangrijpend is het dat de grote keizer Augustus er niet bij staat. Dat de godsdienstige farizeeën gemist worden. En dat de verwonderde mensen uit Bethlehem ook niet naar de kribbe zijn gegaan. Hoe blijkt het ernstige woord uit Maria´s lofzang: “Rijken heeft Hij ledig weggezonden.” Hoort u ook nog bij die rijken, lezer? Wie er wel rondom de kribbe kwamen? Het mag ons wel opvallen dat we er vinden van allerlei leeftijden, rangen en standen. Een jonge Jozef en Maria, een oude Anna, een uitziende Simeon. Arme herders en straks zeer rijke wijzen uit het Oosten. Van allerlei leeftijden, onderscheiden rangen en diverse plaatsen vergadert de Heere Zijn Kerk en brengt Hij hen aan Zijn gezegende voeten. De boodschap die uitgaat van de mensen rondom de kribbe is dat ook heden voor de Heere niemand te jong, te oud, te rijk, te arm, te goddeloos of te eigengerechtigd is. Hij maakt nog waar: “Ik wil en zij zullen.” Voor de Heere bestaat er geen hopeloos geval. De mensen rondom de kribbe. Het zijn allemaal mensen die door de Heilige Geest iets geleerd hebben van de beestenstal van hun hart. Dat heeft hen onwaardige en rechteloze zondaren gemaakt. En die worden op Gods tijd in de weg van het wonder gebracht tot de kribbe, om daar met ogen des geloofs het Kind te mogen aanschouwen. Lezer, ontving u reeds een plaatsje onder dat volk dat leerde knielen rondom de kribbe? Oudjaar Laat hem ook nog dit jaar.” Lukas 13:8m De laatste dagen van het jaar bepalen ons erbij dat niets op aarde zijn stand kan behouden. De gelijkenis van de onvruchtbare vijgenboom spreekt daar ook van. Weer was er een jaar ten einde en opnieuw kwam de landman tot degene die voor zijn – door hem geplante – vijgenboom gezorgd had. Hij kwam bezien of deze vrucht gedragen had. Maar helaas: hij vond geen vrucht. Lezer, aan het einde van het jaar, na al de arbeid die aan onze onsterfelijke ziel op reis naar de eeuwigheid besteed is, komt ook de grote Landman, de Heere van hemel en aarde, onze Schepper en Rechter heden door middel van deze gelijkenis ons hart be-zien. Hebben het lezen van Gods Woord, de prediking, Gods roepstemmen, slagen en zegeningen vrucht afgeworpen in het jaar dat achterligt? Of moet de Heere aan het einde van dit jaar over ons klagen: ‘en vindt geen vrucht’? O, hoor wat de landman zegt: ‘Houw dan de boom maar uit.’ Als de Heere dat heden, in de laatste dagen van het jaar, eens sprak: ‘Neem dat leven van die jongen, dat meisje, die man of vrouw maar weg. Het is genoeg geweest. De genadetijd is voorbij!’ Hoe zou u het dan maken? Nu mag aan het einde van dit jaar nog klinken: “Laat hem ook nog dit jaar”, dat wil zeggen: het volgende jaar staan. Opdat er opnieuw, in de genadetijd, arbeid aan zijn ziel mag worden besteed. Laat hem nog staan. Nog één jaar. Hoelang zal uw levensboom nog mogen staan? Tien jaar, vijftig jaar, nog twee jaar of echt nog maar één jaar? En dan? Heden zo gij Zijn stem hoort, verhardt u niet, maar laat u leiden. Zoekt den Heere, terwijl Hij nu nog te vinden is! Nieuwjaar “De HEERE zegene u uit Sion” Psalm 134:3a Vele goede wensen worden weer uitgesproken voor het nieuwe jaar. Mogen wij onze wens aan u allen samenvatten met de woorden van de tekst. “De HEERE zegene u uit Sion.” Het eerste dat opvalt is het kleinste woordje uit de tekst, “u”. De kanttekeningen zegt daarover: “Dat is persoonlijk hoofd voor hoofd.” Zegen van de Heere ontvangen is een persoonlijke zaak. Je kan een moeder of vader hebben die de zegen van een nieuw hart ontving. Maar genade is geen erfgoed. Op reis naar de eeuwigheid kun je het met een broer, zus, vriend of vriendin niet doen. De genadezegen is persoonlijk. Dat moeten we zelf door Woord en Geest uit Gods mond horen in ons hart. Kent u/ken jij net als Samuël dat persoonlijk, inwendig geroepen zijn door de Heere? Bedel daarom in 2021! Wie zal zegenen? De HEERE, zegt de tekst. Dat is de Drieënige Verbondsgod. Zegen is er alleen vanwege Gods verkiezend welbehagen. Zegen is er alleen om Christus Die een vloek geworden is, om zo zegeningen te verdienen. Zegen kan alleen ontvangen worden door het werk van de Heilige Geest. De zegen van de HEERE, dat is de Verbondsgod Die nog steeds voortgaat, ook in 2021 D.V. om vloekwaardige Adamskinderen te zegenen. Ook nu mag je weer smeken: ‘Heere, zie op mij in gunst van boven neder.’ Zegen uit Sion. In de tempel die stond op de berg Sion sprak alles van Christus. Hij is Degene Die de zegen verdiende door Zijn dood. Hij heeft de woorden des eeuwige levens. Hij deelt vanuit de hemel nog uit aan vijanden, zodat ze weer bij de Heere mogen wonen tot in eeuwigheid. Uit Sion wil vooral zeggen dat die zegen verkregen wordt in een eerlijke en rechte weg. Juist in de tempel bij het brandofferaltaar wees alles erop dat er eerst een dier moest sterven. Dat wees erop dat Christus eerst de straf op de zonde door Zijn dood heeft betaald. Zo is aan Gods recht voldaan en mag een buigende, rechteloze zondaar, zegen ontvangen uit genade door recht, om Jezus wil. Die zegen in rijke mate een ieder van harte toegewenst! Of mag u/jij in een rechte weg reeds in die zegen delen? Dan kan men de onbekende toekomst gerust in gaan. Want de zegen uit Sion zal de eeuwigheid verduren. ds. A. Verschuure... Advent10 december 2020MeditatiesOm te verschijnen dengenen die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods. Lukas 1 vers 79a Zacharias wist uit ondervinding wat het betekent te zitten in duisternis en schaduw des doods. Weten wij het ook? Van nature zitten we er allemaal in, maar beleven het niet. Dan zijn we net als de mijnwerkers in Hongarije, waar Philpot over schrijft in één van zijn preken. Deze mensen zaten jaren achter elkaar in de mijnen met hun gezinnen. Daar werden zelfs kinderen geboren. Zij hadden het daglicht nooit aanschouwd, ja zij wisten niet eens dat er daglicht bestond. U begrijpt dat het dan heel wat is als zulke kinderen van een jaar of zeven voor het eerst de zon krijgen te zien. Dodelijke gerustheid. Maar van nature leven we allen zo. In duisternis en schaduw des doods. Duisternis van ongeloof, zonde, ongerechtigheid en schuld. En dan dood in de zonden en de misdaden. Ja, gezeten! Dat ziet op de dodelijke gerustheid, waarmee mensen in die duisternis verkeren. Is dat bij ons al anders geworden? De Heere maakt doden levend. Zij beleven wat de tekst zegt. Ze leren de duisternis van hun boze hart kennen. Daar wordt hen wijsheid bekend gemaakt. De duisternis van een leven zonder God en zonder hoop. Wat wordt dat smartelijk beleefd. De duisternis van mijn gruwelijke zonden, die ik tegen God bedreven heb. De schaduwen des doods, die zich neigen over mijn leven. Dan komt de eeuwigheid zo nabij. En dat betekent dat ik God moet ontmoeten en niet kan ontmoeten. Ach, als we daar iets van gaan beleven, dan proberen we toch alles te doen om uit die duisternis te komen? Velen steken daar zelf het kunstlicht aan van eigenwillige godsdienst. Maar zie, dat kan een oprecht gemaakte ziel niet! Er komt een ogenblik dat hij ‘gezeten’ is in die duisternis. Dat betekent: hij kan er zichzelf niet meer uithelpen. Dan wordt het zo bang en benauwd. Dan wordt er iets van geleerd, dat God geen onrecht doet als Hij mij in die duisternis laat zitten, want ik heb mezelf erin gebracht. Dan krijgt Adam de schuld niet, maar word ik schuldenaar voor en onder God. Opgang uit de hoogte. O, wat krijgt voor zulke mensen de tekst ter overdenking waarde. Deze spreekt van de Opgang uit de hoogte! Daarmee wordt de Messias bedoeld. Hij komt als de Opgang uit de hoogte. Als in de vroege morgen, na het duister van de nacht, de eerste stralen van het licht doorbreken, dan is dat een prediking van de komst van de zon. Zo wil nu de Heere de eerste stralen van Zijn Evangelie doen doorbreken in het hart van één die in duisternis is gezeten. ‘Doch Hij zal verschijnen tot ulieder vreugde’ (Jes. 66:5m). O, wat een wonder als de Heere spreekt. Zeker, zo’n ziel wordt bestreden of het wel werkelijk van de Heere was. Maar geliefde lezer(es), dat mag dan tot onderzoek zijn! Als de Heere spreekt, werkt dat altijd vernedering. Dan word ik zo klein voor Gods aangezicht. Maar het werkt ook verwachting. Het geeft een uitziend leven naar de vervulling van Zijn Woord. Immers, alleen de Heere kan Zijn woord vervullen. Bezoeken en verschijnen. ‘Om te verschijnen!’ Zie, Zacharias spreekt van het wonder van de openbaring van die Opgang. Hij gebruikt daarvoor twee woorden: bezoeken en verschijnen. Bezoeken ziet op Zijn gunst, verschijnen op Zijn heerlijkheid. Van beide leren de ‘zittenden in duisternis’ iets kennen, als het Kindeke geopenbaard wordt aan hun ziel. Vraagt u hoe dat gaat? Welnu, lezer, dat gaat in een weg van recht. Daar leer ik al mijn rechten verliezen en Gods recht lief krijgen. Dat zoete bukken en zalige buigen leidt tot de kribbe. Daar leren de armen van geest knielend aanschouwen. Daar verschijnt voor hun geloofsoog de Opgang uit de hoogte. Daar wordt hun verlangen bij aanvang vervuld. Daar stamelen ze de bruid na: ‘Alles wat aan Hem is, is gans begeerlijk’. Daar zien ze ook waar die Opgang vandaan komt: uit de innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods. Uit het eeuwig welbehagen van de Vader. Uit de Vrederaad Gods. Uit het verbond der genade. Kennen wij iets van dit adventsleven? Mogen er onder de lezers zijn, die in het uitzien naar de komende Kerstdagen niet verder komen dan een eerbiedig bedelen: Hij maakt, op hun gebeden, Gans Israël eens vrij Van ongerechtigheden; Zo doe Hij ook aan mij! ds. B.J. van Boven (De Valk-Wekerom)... Neergebogen30 november 2020MeditatiesDe HEERE richt de gebogenen op Psalm 146:8b Zondaar, hoe bent u zó hard en zó zorgeloos, terwijl u van God verlaten bent? En dat, waar de Heere Jezus Zelf zó over uitriep, als Hij nabij Jeruzalem kwam, en wenende zei: “Jeruzalem, Jeruzalem, och, of gij ook nog bekendet, ook nog in dezen uw dag, hetgeen tot uw vrede dient.” God zegt: “Och, dat zij zulk een hart hadden om Mij te vrezen en al Mijn geboden te alle dagen te onderhouden”, en in Psalm 81: “Och, dat Mijn volk naar Mij gehoord, dat Israël in Mijn wegen gewandeld had!” Wel zondaar, waarom zijt u dan niet neergebogen? Hebt u dan geen zonden? Kent u er geen in u? Kent u er geen in uw kinderen? Deed het u niet eens in het eenzame gaan en zeggen: ik heb zulk een schuld, tot aan de hemel groot, van mijn jonkheid aan tot heden toe? Hoe hebt u het ermee gemaakt? Zondaar, waarom bent u niet neergebogen? Is God dan niet zo’n Hoge, tegen Welke u gezondigd hebt? Is het niet een rechtvaardig en waarachtig God? Ach, de zonden zijn geen beuze¬lingen, het zijn zulke dingen waardoor u uw ziel verbeurt; de toorn Gods komt erom over u, zo u niet neergebogen wordt. Zondaar, God is heilig, Hij kan geen gemeenschap maken met de zonden, en Hij is zo waarachtig. Hij heeft gezegd: “Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen”, en Hij zal niet terug gaan. Zondaar, waarom bent u niet neergebogen? Of voedt ge u met deze gedachten, dat als u sterft, dat u dan God ontmoeten zult met de taal van de tollenaar: “O God, wees mij zondaar genadig?” Durft ge u meer te beloven dan een Petrus, David en anderen, die van het dal der tranen tot de top van vreugde geraakten? En dat zijn vrienden Gods geweest. Zou de Heere Jezus het zo hard gehad hebben? De tijd zal komen dat u zult neergebogen worden; dan zal God zeggen: verkrom hun rug tot alle tijd. Hoe neergebogen, neerslachtig en radeloos zult u zijn, als u voor God zult staan! Wie zal u dan troosten? De vromen moeten wij ook nog wat behandelen. Bent u een nedergebogene? Er zitten er hier wel zulken die het zijn. U zult zeggen: dat durf ik niet te zeggen; was ik maar terdege nedergebogen! Een woord, vijf of zes, tot u. Ten eerste, hoe groot moet uw nederbuiging wezen naar uw gedachten? Dat wilden wij wel eens weten. Ten tweede, God bepaalt het niet hoe hoog dat zij gaan moet. Ten derde, God bepaalt wel wanneer zij te hoog gaat: als het is als een Kaïn, Saul, Judas. Ten vierde, gaat zij nog niet hoog genoeg als u radeloos zijt? Ten vijfde, als zij zo hoog gaat, kunt u het zelf dan nog wel stellen? Ten zesde, als het zo hoog gaat, kunt u dan wel ergens mee voldaan worden dan met de genade Gods in Christus? De allernedergebogenste moet dat zeggen: ik kan geen genoegen hebben als ik Uw gunst in Christus mis; dan roep en schrei ik tot U. Wilt u nog meer? Hebt u wel eens oprichtingen ondervonden? Vertrouw het Hem maar toe; op Zijn tijd zal Hij het weer doen; kleef Hem maar achteraan. Kunt u zonder Mij wel iets doen? zegt de Heere. Zegt u: het moet God zijn Die mij helpt; duivel noch mensen noch ik kan het doen? Hebt u zulke gedachten, dat er geen hulp is dan van God? Werpt u het alles weg? Is het zo met u: dank, zing een psalm en een lied, en zeg met de psalmist in deze Psalm: “Ik zal den HEERE prijzen in mijn leven, ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben.” Zijn het uw zonden waar u over neergebogen bent? Niets in de wereld kan u helpen, niemand dan de Drie-enige God. Zeg: Heere, U in Christus kunt mij helpen. Als Hij zegt: kom bij Mij, o bruid! Zeg dan ook: ik kom tot U. De HEERE, is nabij de gebrokenen van hart en Hij behoudt de verslagenen van geest. Hij geneest de gebrokenen van hart, en Hij verbindt hen in hun smarten. Het is gelijk als een mens die een wond heeft: als ze verbonden is, dan is het er wat beter mee. Zo zal Ik ook doen, zegt de Heere. Dan is het: Heere, Gij hebt Uw Woord waargemaakt. Die niet veel neerbuigingen bezit door geestelijke verlatingen: bid er niet om, zoek het niet. Bent u zo iemand die niet nedergebogen zijt: ontferm u over anderen en verdruk ze niet. En die nedergebogen zijt: houd moed, het zal wellicht niet lang meer duren. Bernardus Smytegelt (1665-1739)... Die Man16 november 2020MeditatiesEn die Man zal zijn ( ) als de schaduw van een zwaren rotssteen in een dorstig land. Jesaja 32 vers 2b Geliefde lezers, Jesaja heeft als de evangelist van het Oude Testament op een bijzondere en heerlijke wijze mogen spreken over Christus als de Middelaar Gods en der mensen. Hij mocht ook aanwijzen wat Gods Kerk in een weg van recht en met de op-luistering van al Gods deugden, van Hem ontvangen mag en wat de Kerk in de oefeningen van het zaligmakend geloof voor eigen hart en leven daarvan mag proeven en smaken. Ook onze tekst is daarvan een voorbeeld. Jesaja mag Christus uitstallen als díe Man. Als díe Man vanwege het feit dat Christus de ware menselijke (mannelijke) natuur heeft aangenomen om zo voor Zijn volk waar te maken: ‘Want waarlijk, Hij neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het zaad Abrahams aan. Waarom Hij in alles den broederen moest gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn in de dingen die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen’ (Hebreeën 2:16-17). Hij wordt ook die Man genoemd, om daarmee uit te drukken de heerlijkheid en majesteit van Hem Die als de Meerdere verhoogde Jozef schuren heeft, met daarin een voorraad die de eeuwigheid verduren zal. In die voorraad zal de ganse uitverkoren Kerk mogen delen. Onze tekst zegt immers als een belofte van het genade-verbond: ‘Die Man zal zijn.’ Zál zijn, dat staat op recht en waarheid pal. Hij is het die verlossing zond aan al Zijn volk en Hij zál dat verbond met hen in eeuwigheid bewaren. Die Man is nu voor Gods Kerk als de schaduw van een zware rotssteen in een dorstig land. Waarom wordt Gods Kerk vergeleken bij een dorstig land? Het is de legering van een ziel die zich gevoelt als een akker waarop dagelijks de zon staat te branden en die geen water ontvangt. De dichter van Psalm 63 sprak ervan: Een land, dat dor en mat van droogte brandt, waar niemand lafenis kan krijgen. Het is het beeld van een door God bearbeide ziel die na alle ontvangen genade over de aarde gaat onder de fel schijnende zon van Gods eisend recht dat betaling eist. Het is de gesteldheid van een ziel die door de Heere gebracht wordt op een plaats waar hij de brandende, rechtvaardige toorn Gods over zijn zonden zo dubbel waardig wordt. Een dorstig land, dat is een ziel die gaat beleven dat aangrijpende woord uit Galaten 3:10: ‘Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.’ Daaronder leert de ziel buigen in dat dodelijkst tijdsgewricht, wanneer God als Rechter in de vierschaar der consciëntie gaat afhandelen. Als een dorstig land gaat zo één belijden: Zijt Gij met mijn doem gediend? Zoek Uw eer, ik heb het verdiend. Eeuwig wonder als dan die Man vanachter Gods recht tevoorschijn komt. Sions Borg en Middelaar zal dan zijn als de schaduw van zware rotssteen. Als Hij tussentreedt met Zijn volbrach-te Middelaarsarbeid en op grond daarvan de vrijspraak eist van die doodschuldige zondaar. Is dat geen zalige verkwikking als zo’n ziel op grond van Christus’ arbeid horen mag uit mond van de Rechter: Ik, Ik ben het die uw overtredingen uitdelg. Om dan bekleed te worden met de mantel der gerechtigheid en in Christus in Wie de hitte van Gods gramschap is geblust, te mogen ontvangen: De schuld Uws volks hebt Gij uit Uw boek gedaan, ook ziet Gij geen van hunne zonden aan. Dan juicht de ziel in de omhelzing van de ontvangen en toegepaste gerechtigheid: Wij dan gerechtvaardigd zijnde door het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus. Zalige verkwikking, om zo bedekt te mogen worden door de schaduw van de zware Rotssteen Jezus Christus! Let op, hoe het er staat. Die Man is als de schaduw van een zware rotssteen. Niet de schaduw van een boom. Door de bladeren ervan dringen altijd nog zonnestralen heen. Maar een zware rotssteen laat geen enkele zonnestraal door. Is dat geen kostelijk beeld? In Christus rechtvaardig te zijn voor God, dan kan geen enkele straal van Gods toorn meer op zo’n ziel neerdalen. In Christus is een ziel immers volkomen rechtvaardig voor God. Onze Heidelbergse Catechismus verwoordt het zo in Zondag 23: ‘Nochtans God, zonder enige verdienste mijnerzijds, uit louter genade mij de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent, evenals had ik nooit zonde gehad noch gedaan, ja, als had ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft.’ Als de ziel dat ontvangen mag blijft er maar één ding over en dat is roemen in die Man; in die Man alléén. Want Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen. Hij die beminnelijke Vorst, Wiens schoonheid hoog te loven is en al het schoon der mensen oneindig ver te boven gaat! Geliefde lezer, schenke de Heere u en mij uit vrije genade te mogen instemmen met de inhoud van onze tekst: Die Man is niet alleen voor anderen, maar ook voor míj als de schaduw van een zware rotssteen in een dorstig land. David mocht dit weten en hij zong ervan (u en ik ook?) Psalm 32:1 ber.: Welzalig hij, wiens zonden zijn vergeven; Die van de straf voor eeuwig is ontheven; Wiens wanbedrijf, waardoor hij was bevlekt, Voor ‘t heilig oog des HEEREN is bedekt.... Hervorming30 oktober 2020MeditatiesMaar ik maak u bekend, broeders, dat het Evangelie hetwelk van mij verkondigd is, niet is naar den mens. Galaten 1 : 11 De Brief aan de Galaten is door Luther enige keren aan zijn studenten uitgelegd. Daarbij raakte hij geboeid over het onderwijs dat deze brief bevat voor, zoals Luther zich uitdrukte, verwarden, aangevochtenen, geplaagden, verzochten, de in geloof arme Galaten. Luther vond deze brief voor hen heel gepast, want volgens hem kunnen alleen zulke mensen de brief verstaan. De apostel Paulus schrijft deze brief omdat hij bericht had ontvangen dat de Galaten zich zo spoedig hadden laten inpalmen door de valse leer van de judaïsten. Die leerden wel Christus, maar ze waren erop uit om de bekeerden uit de heidenen de Mozaïsche wetten op te leggen. Paulus noemt dat in vers 6 een ander evangelie. Deze dwaalleer leidden de Galaten af van de zuivere leer. Want door deze valse leer geloofden ze dat een mens voor God niet wordt gerechtvaardigd door het geloof alleen, maar door de werken van de wet. Ten tijde van de Reformatie was die opvatting niet nieuw. Ook toen leerden de geestelijken het volk dat de zaligheid is gelegen in het onderhouden van plichten en vormen. Ook vandaag menen velen de zaligheid te beërven door te voldoen aan de eisen van het verbroken werkverbond. Dat is ten enenmale onmogelijk. Als dat al zou kunnen, dan had Christus niet behoeven te lijden en te sterven. Jezus Christus is niet op de wereld gekomen voor nette, keurige, in eigen oog rechtvaardige mensen, maar voor zondaren tot bekering. Paulus verkondigt een Evangelie dat niet is naar de mens. Zoals uit het volgende vers blijkt wil de apostel ermee zeggen dat het hem niet door mensen is gegeven of geleerd, of dat het steunt op de autoriteit van enig mens. Daarom wordt het Evangelie ook genoemd: het Evangelie Gods (Rom.1:1) of het Evangelie van Christus (1 Kor. 9:18). De apostelen en ook de dienaren van het Evangelie hoeven niet met eigen woorden te komen, ze moeten het Woord van God, het Evangelie van Christus, verkondigen. Dat het Evangelie niet is naar de mens, wil ook zeggen: het streelt de mens niet; hij is er niet blij mee. Is dat niet in strijd met, zoals het Evangelie toch is: een blijde boodschap? Een blijde boodschap is toch aangenaam voor de mens? Waarom is dan het Evangelie voor de Joden (de eigengerechtigde mens) een ergernis en voor de Grieken (de in zichzelf wijze mens, die het denkt te weten) een dwaasheid? Het antwoord op die vraag is: Omdat het Evangelie vijandschap oproept. De prediking van het Evangelie breekt een mens af. Het ontkleedt een mens van alle eigen werken, opdat er plaats komt voor vrije genade. Hebt u die vijandschap al gevoeld in uw hart? Daar waar het Evangelie door de kracht van Gods Geest het hart van een mens verbreekt, komt door de Wet de vuile bron van wanbedrijven in ons leven open te liggen. Dan komt een mens in al zijn walgelijkheid en verdorvenheid openbaar en dat is niet aangenaam. Toch is het Evangelie wel voor de mens, want als het Evangelie geen kracht doet, dan leeft de mens door in de zonde en de ongerechtigheid of in zijn eigengerechtigheid. Waar het Woord van God kracht doet wordt alles van de mens terneer geworpen en wordt het huisje van onze eigenwillige godsdienst en eigengemaakte vroomheid de lucht in geblazen. Daar verzet een mens zich tegen. Dat was in de tijd van de Reformatie niet anders. De geestelijke doodsstaat, waarin we van nature verkeren, verzet zich tegen vrije genade. Daardoor kunnen we zo gerust voortleven naar de eeuwige rampzaligheid, die wacht als we onbekeerd sterven. We willen dat niet horen. Of is dat in uw leven anders geworden? Niet alleen de goddeloze mens, maar ook de godsdienstige mens sluit zijn oren voor de boodschap van het Evangelie toe. In de Middeleeuwen werd naar de opvatting van de kerk met de doop de genade de dopeling ingeschonken. Men behoefde alleen nog maar voor de dagelijkse zonden te biechten en zo dat niet genoeg was kon men een aflaat kopen om zo voor een bepaalde prijs het Koninkrijk der hemelen in te gaan. Alles was met geld te koop. Hoe staat het met u, met jou? Je bent gedoopt, hebt misschien al belijdenis gedaan. Er kunnen ook wel eens indrukken van dood en eeuwigheid zijn geweest. Je kunt ook wel eens houvast hebben gehad aan een tekst of aan een psalmvers. U denkt ermee voor God te kunnen bestaan in het gericht, maar vergis u niet. Luther had het geleerd, dat het Evangelie niet is naar de mens. Hij dacht zelf de gerechtigheid voor God aan te kunnen brengen, maar hij moest het door schade en schande heen leren dat de rechtvaardige door het geloof alleen leeft. Die geloofswetenschap werd hem geschonken in het meest donkere uur van zijn leven, maar waar ook het licht opging, toen hij het mocht verstaan dat de gerechtigheid door een Ander is aangebracht. Hij mocht de armen van het geloof er omheen slaan. Daar in de eenzaamheid van de torenkamer stond hij eerst als een verlorene voor Gods aangezicht. Hij zegt er zelf van: Ik stond en ik klopte of er niet iemand was om open te doen en er was niemand. In zijn laatste benauwdheid behaagde het de Heere hem de poort naar het paradijs te openen. Het Evangelie is niet naar de mens, maar wel voor de mens. Als de Heere door de wederbarende bediening van de Heilige Geest ons geloofsoog opent voor de schoonheid en de beminnelijkheid van het Evangelie van Christus, dan weten we ook dat we het niet van een mens hebben ontvangen. Het is genade alleen. Daarvoor kwam Christus in de wereld om te lijden en te sterven. Is die wetenschap ons deel? ds. W. Silfhout (emeritus-predikant van Capelle aan den IJssel-Middelwatering)... Bidden en belijden16 oktober 2020MeditatiesIk ben Uwe, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht Psalm 119 vers 94 ‘Ik ben Uwe, behoud mij’, zo lezen we in vers 94. Het is een korte belijdenis, direct gevolgd door een kort gebed. Het is het belijden en bidden van Gods kinderen, die mogen weten door genade weer Gods eigendom geworden te zijn. Hoort u ze belijden en bidden tegelijk? U hebt mij levend gemaakt Heere, maar behoud me, want ik ben mezelf niet toebetrouwd. Wel, zo was het ook met David in Psalm 119. Hij weet zich omringd door vijanden. En zijn tegenstanders blijken ook nog eens sterk en machtig te zijn. Ze honen hem vanwege zijn trouw aan Gods wet en Woord. Want daarin vindt David vreugde, troost, kracht en moed. We lezen dat de wet een voorwerp van liefde en een bron van vreugde en troost voor hem is. Van Gods Woord zegt hij dat het betrouwbaar, zuiver en kostbaar is. Hij belijdt dat het Woord van God voor eeuwig in de hemel is vastgesteld en dat Gods wet al zijn vermaking is. En in vers 93 zegt hij: ‘Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt’. Dat is groot als je dat zeggen kan en mag. Weten levend gemaakt te zijn! En het is waar. Als we mogen wéten levend gemaakt te zijn door de kracht van Gods Geest, kunnen we dat ook nooit vergeten. Dan staat dat in het hart gegraveerd. En kan het ook niet anders of Gods wet en Woord zijn een vermaking. Want het was dát Woord dat kracht deed. In dát Woord vinden ze elke keer troost. O, als Gods kinderen dat lieve Woord van God niet hadden, waren ze allang vergaan, zo zegt ook David in vers 92. Al lezen ze in dat Woord van zonden en vervloeking, ze zullen het van harte beamen. En tegelijk gaan ze uitzien Hem te mogen toebehoren, al zijn ze het nog zo onwaardig en al kunnen ze Gods wet in het geheel niet onderhouden. Maar dan mag in datzelfde Woord toch ook gelezen worden van Eén Die de wet wel heeft onderhouden. Dan mag Hij op Gods tijd gevonden worden, Die het vleesgeworden Woord is. Jezus, Christus en Dien gekruisigd. En wat een onnoemelijk groot wonder als ze in een weg van afbraak en ontdekking Zijn eigendom mogen worden. Dan mogen Gods kinderen ook weleens tot die korte belijdenis komen uit vers 94: ‘Ik ben Uwe’. Het is maar een korte belijdenis van drie woorden. Maar wat heeft ze een ontzettend rijke inhoud! Wie van u zou het de dichter vandaag na durven en mogen zeggen: Ik ben Uwe? Ik ben Uw eigendom? Het is onmisbaar voor een ieder van ons. En we weten wel dat alles op aarde Gods eigendom is. En we weten natuurlijk wel dat alles aan Hem toebehoort. Maar toch kunnen we niet allemaal zeggen: ‘Ik ben Uwe’. Nee, dat kunnen alleen diegenen zeggen, die van God vervreemd waren, maar in genade door Hem Zijn aangenomen en weer Zijn eigendom zijn gemaakt. En dat enkel uit genade, door de verdienste van Christus. We begrijpen ook wel dat u niet zomaar tot deze belijdenis durft te komen. Dat kan ook niet zomaar. Maar er zullen er onder u toch ook zijn die niet durven te ontkennen dat Gods Woord veel, zo niet alles waard geworden is. Van die mensen die weten hoe God door dat Woord tot hen sprak. Maar zij zijn gaan uitzien naar de kennis van Christus, omdat alleen in Hem behoud mogelijk is. Want daarin ligt de vastheid. En daarom is er ook dat gebed: Heere, komt U er nog eens op terug. O, wat is het onmisbaar nodig dat het Woord en Gods wet geleerd worden. Daardoor leert een mens hoe diep zondig hij is. Daardoor gaan ze bidden: Maak mij levend naar Uw Woord. Leer mij Uw inzettingen. En daardoor gaan ze roepen: Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil en op Uw Woord heb ik gehoopt. Als een mens zo gebracht wordt aan de voeten van die grote Leraar ter gerechtigheid en de mogelijkheid van zalig worden vindt in Hem als het vleesgeworden Woord, dan mag hij met David weleens zeggen: ‘Ik ben Uwe, behoud mij’. ‘Ik ben Uwe’, omdat Gij mij in dat boek des levens geschreven hebt, naar Uw welbehagen. ‘Ik ben Uwe’, omdat Gij mij uit al het aards gedruis hebt doen naderen en Uw heilstem hebt doen horen, ja wonen in Uw huis. ‘Ik ben Uwe’, omdat Gij mij door de band des geloofs, in liefde met Christus, Uw Zoon verenigd heb. ‘Ik ben Uwe’, omdat U mij gekocht hebt met dat dierbare bloed der verzoening. Hoort u het wonder in deze korte belijdenis doorklinken? Toch moeten al Gods kinderen ook zeggen dat ze zwak van moed en klein van krachten zijn en blijven. En daarom wordt nu ook dat korte gebed in hun hart gevonden uit de tekst: ‘Behoud mij’. Die korte belijdenis en dat korte gebed horen dan ook onlosmakelijk bij elkaar en kunnen nooit los van elkaar gezien worden. Als deze belijdenis in uw hart is, is er ook dat gebed. Waarom? Wel, omdat Gods kinderen weten elke keer weer in zonde te vallen. Omdat ze weten dat ze de beloften die ze de Heere hebben gedaan niet kunnen houden. Omdat ze weten dat ze zichzelf niet zijn toebetrouwd. Omdat ze weten onverbeterlijk en hardleers te zijn. Daarom bidden ze voortdurend: ‘Behoud mij!’ Dit is wat we u allen toewensen. Of Gods Woord een vermaking mag worden en Zijn wet te onderhouden een lust, opdat zo deze belijdenis in uw hart gevonden mag worden op weg en reis naar die grote Gods ontmoeting: ‘Ik ben Uwe, behoud mij’. En dat met de dichter gezongen mag worden: ‘‘k Ben d’ Uwe, Heer’, geleid mij ongestoord; Behoud mij toch, naar ‘t woord aan mij gegeven; Ik heb met lust Uw wetten nagespoord en die gezocht, door Uwen Geest gedreven’. Ds. C. van Ruitenburg (Krimpen aan den IJssel)... De Vorst van het heir des HEEREN2 oktober 2020MeditatiesVoorts geschiedde het als Jozua bij Jericho was, dat hij zijn ogen ophief, en zag toe, en ziet, er stond een Man tegenover hem, Die een uitgetogen zwaard in Zijn hand had. En Jozua ging tot Hem en zeide tot Hem: Zijt Gij van ons, of van onze vijanden? En Hij zeide: Neen, maar Ik ben de Vorst van het heir des HEEREN; Ik ben nu gekomen! Toen viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde en aanbad, en zeide tot Hem: Wat spreekt mijn Heere tot Zijn knecht? Toen zeide de Vorst van het heir des HEEREN tot Jozua: Trek uw schoenen af van uw voeten; want de plaats, waarop gij staat, is heilig. En Jozua deed alzo. Jozua 5 vers 13 – 15 Israël is door de Jordaan getrokken. De strijd in Kanaän wacht. Maar vóór de strijd begint moet het verbond worden vernieuwd: de besnijdenis en het Pascha worden opnieuw ingesteld. Daarna gaat Jozua naar Jericho. Alleen. Deze stad moet worden ingenomen. Daar staat Jozua. Hoge en dikke onneembare muren rijzen voor hem op. De Heere heeft hem bemoedigd met de woorden: ‘Ik zal u niet begeven en zal u niet verlaten’ (Joz. 1:5). Maar nu komt het er op aan. Jozua heeft in zichzelf ook geen kracht. Als hij ziet op zichzelf ziet hij alleen maar muren van onmogelijkheid. Kent u deze muren ook? Muren van zonde en schuld, waar je niet overheen kunt kijken. Muren die je nooit kunt overwinnen in eigen kracht. Wat kun je machteloos staan in de strijd tegen de zonden. Heeft de Heilige Geest uw ogen al eens geopend voor deze muren? De fundamenten van de muren van zonden liggen in het paradijs. Als Gods Geest daaraan ontdekt, wordt het zo onmogelijk om verlost te worden van onze zonden en schuld. Wat is het nodig om voor het eerst, maar ook steeds weer opnieuw te leren dat we in onszelf krachteloos zijn. Jozua had al grote heldendaden in zijn leven gedaan en toch moest hij telkens inleven dat hij een Ander nodig heeft. Jozua heft zijn ogen op. De dichter van Psalm 25 deed het ook. ‘Tot U o HEERE, hef ik mijn ziel op… Mijn God op U vertrouw ik, laat mij niet beschaamd worden’. De Heere laat niet alleen zien op de muren! De ogen en het hart mogen door genade omhoog gericht worden. Dan ziet Jozua een Man met een uitgetrokken zwaard. Dit is voor Jozua een geloofsbeproeving. De Heere had immers gezegd: “Wees sterk en heb goede moed.” Maar nu krijgt hij geloofskracht. Hebreeën 11:34 wordt waar in het leven van Jozua: … uit zwakheid krachten hebben gekregen…’. Dan lezen we van deze vreesachtige man uit Jozua 1: “En Jozua ging tot Hem en zeide tot Hem: Zijt Gij van ons of van onze vijanden?” Een wonderlijke vraag. De Man met het zwaard is Christus, de Engel des Verbonds. Jozua herkent Christus niet. En toch had deze Man als de grote Profeet hem bemoedigd en onderwijs gegeven. Wat is het toch nodig dat Christus Zichzelf telkens openbaart in het leven van Zijn volk. Jozua vraagt zelfs of Hij een vijand is. Wat kan Gods Kerk na alle ontvangen genade toch blind zijn voor Christus. Dan moet Christus Zichzelf bekend maken. En dat doet Hij hier bij de muren van Jericho: “En Hij zeide: Neen, maar Ik ben de Vorst van het heir des HEEREN.” Nu moeten we erop let-ten hoe Christus Zich bekendmaakt. Hij openbaart Zich altijd overeenkomstig de omstandigheden van Zijn volk. Hij kwam bij Abraham als een reiziger. Bij Mozes in de woestijn bij de brandende braambos. Hier, bij Jericho, kort voor de strijd, als een Held, als de Leeuw uit de stam van Juda. Dan is Hij zo’n gepaste Zaligmaker voor een verlo-ren zondaar. Dan blijkt het, dat Hij weet wat een strijdend volk op aarde nodig heeft. Wat een troost ligt er dan in een alwetende Zaligmaker! Als deze Zaligmaker komt, heeft hij genoeg. Jozua hoort dat de Overste van het Engelenleger voor hem staat. Dat betekent dat er straks twee legers zijn: de soldaten van Israël én een engelenleger. Ziende op deze Veldheer zal de overwinning zeker zijn. Deze Zaligmaker komt ook altijd op tijd. Hij zegt: “Ik ben nu gekomen.” Hij komt nooit te vroeg, anders zou er geen plaats voor Hem zijn. Hij komt nooit te laat, anders zouden de strijders omkomen. Houdt dan maar moed, strijdend volk, Gods tijd is de beste tijd! Jozua wordt onder dit alles zo klein. “Toen viel Jozua op Zijn aangezicht ter aarde en bad aan en zeide tot Hem: Wat spreekt mijn Heere tot Zijn knecht?” Genade verootmoedigt en vernedert. Als de tegenwoordigheid Gods ervaren wordt in Christus komt er aanbidding. Dan ben je sprakeloos verwonderd dat God aan zo’n ellendige zondaar denkt. Heeft u zo de Zaligmaker al eens ontmoet? Jozua moet de schoenen uittrekken. De tegenwoordigheid des Heeren maakt heilige grond. De onreinheid moet wijken. De Heere gebiedt Jozua zich te heiligen, te verootmoedigen, te vernederen. De Heere doet een mens naar binnen kijken, opdat de tegenwoordigheid van Christus een nog groter wonder voor hem zou zijn. Met het uittrekken van de schoenen heeft de Heere echter meer te zeggen. Hij had dit ook aan Mozes geboden bij de brandende braambos. Toen stond Mozes voor zijn grote levenstaak. Nu staat Jozua voor zijn grote levenstaak, de verovering van het land Kanaän. Ook hij moet zijn schoenen uittrekken. Daarmee bevestigt de Heere Zijn Woord: “Gelijk Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn.” En dan weet Jozua dat de Heere Mozes heeft geholpen in de woestijn van het leven. Dan zegt de Heere: “Zo zal Ik ook zorgen voor u. Ik zal u niet begeven en zal u niet verlaten.” Waar zijn dan uw muren? Ze zijn overwonnen door de Vorst Die met zoveel macht is bedeeld! (Psalm 2). Ds. C. Neele (emeritus-predikant)... Zoek eerst ………18 september 2020MeditatiesMaar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden Mattheüs 6 vers 33 Met het woordje ‘maar’ begint onze tekst. De Heere vermaant in het voorafgaande gedeelte van dit hoofdstuk Zijn discipelen dat zij niet bezorgd moeten zijn. Hij wekt niet op tot zondige zorgeloosheid en een onbekommerd leven als van een vlinder, die fladdert van bloem tot bloem, maar Hij wijst hen erop, dat zij niet behoeven te leven als de heidenen. Hoe leven de heidenen dan? Zij zijn bezorgd, zeggende: ‘Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleden?’ (vers 31). Wij moeten goed bedenken dat Jezus deze woorden sprak in een tijd, waarin velen in grote armoede leefden. Ook wij vragen zo weleens aan elkaar: wat zullen wij vandaag eten? Maar dan bedoelen wij dat er zoveel keus is, dat wij niet gemakkelijk kiezen kunnen. Dat lag in Christus’ dagen zo anders. Voor velen was het leven niet anders dan een voortdurende strijd om het naakte bestaan. Hoe begrijpelijk wordt dan de uitroep: Wat zullen wij eten! Toch, zo zegt Christus tot de Zijnen: ‘Al deze dingen zoeken de heidenen; want uw hemelse Vader weet, dat gij al deze dingen behoeft’. ‘Maar!’ Hij wil zeggen: laat uw leven toch zó niet zijn! Hoe dan wel? ‘Zoekt eerst het Koninkrijk Gods’. Hier wordt gesproken van het Koninkrijk Gods. Wat is dat? Elk aards koninkrijk kan men zoeken, hoe ver het ook weg is. Men neemt een atlas, zoekt het land of het koninkrijk op, en waar het ook ligt, een reis kan worden geboekt. Maar wat en waar is toch het Koninkrijk Gods? Hoe kan men dat zoeken en vinden? U zult wel weten dat met Gods Koninkrijk in de Schrift niet altijd hetzelfde wordt bedoeld. Soms betekent het het rijk van Gods almacht. Zo lezen wij in Psalm 103: ‘Zijn Koninkrijk heerst over alles’. Op andere plaatsen betekent Gods Koninkrijk het rijk van Gods heerlijkheid, de hemel dus. Zo vroeg de stervende moordenaar, of Jezus hem wilde gedenken, wanneer Hij in Zijn Koninkrijk zou gekomen zijn. Wanneer Christus hier zegt: ‘Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods’, dan bedoelt Hij niet te zeggen dat wij het rijk van Gods almacht of de hemel zouden moeten zoeken. Hier ziet ‘Koninkrijk Gods’ op het rijk van Gods genade. Het is dat geestelijk rijk, dat de Heere door Zijn Geest en Woord opricht in de harten van Zijn kinderen. Het komt niet met uiterlijk gelaat, maar het is ‘binnen ulieden’, zo sprak Christus eens tot Zijn jongeren. Dat Koninkrijk heeft een gezalfde Koning: Christus (Ps. 2:6). Het heeft onderdanen: Gods kinderen. Het heeft een poort: de wedergeboorte (Joh. 3:3). Het heeft als grondwet de Wet der zeden. Het heeft vijanden: de vorst der duisternis met zijn gehele hellemacht. Het heeft gezanten: de dienaren van het Goddelijke Woord (2 Kor. 5:20). ‘En Zijn gerechtigheid’. In onze taal kan het woordje ‘Zijn’ zowel op God als op Koninkrijk terugslaan. Maar de grondtekst leert dat het met God moet verbonden worden: het gaat om Góds gerechtigheid. Dit woord gerechtigheid wordt vandaag de dag veel misbruikt. Wij laten dat nu maar rusten. Het betekent hier: een volkomen overeenstemming met Gods heilig recht, zodat dit recht niets meer van ons te eisen heeft. Deze gerechtigheid voor God wordt in Gods Woord wel vergeleken met een kleed. Een bruiloftskleed van blinkend wit fijn lijnwaad. O, wil Christus tot Zijn jongeren zeggen: zoekt dát kleed toch in de eerste plaats, zonder als de heidenen te vragen: waarmee zullen wij ons kleden?’ Onze ongerechtigheden maken scheiding tussen de Heere en onze ziel. Onze erf- en dadelijke zonden doen ons stinken voor Zijn aangezicht. Onze eigengerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed en walgelijk in Zijn oog. Maar Christus’ gerechtigheid alleen doet ons genade vinden in Zijn ogen. ‘Zoekt’, zegt Christus. Zoekt dat Koninkrijk, zoekt die gerechtigheid. O, niemand zal die van zichzelf zoeken. Om recht te zoeken, moeten wij immers eerst missen! Wij missen God niet van nature, Zijn gemeenschap bekoort ons niet, Zijn lieflijk aangezicht is ons niets waard. Zoekt…! Gods wederbarende genade maakt ons missende en zoekende mensen. Dan leren wij naar God én naar Zijn volkomen gerechtigheid hongeren en dorsten. Dan ontvangen wij geen rust voor onze ziel, totdat wij in de wonden van Christus hebben gevonden wat wij hebben gezocht. Zoekt dat ‘eerst’, zegt Christus. Dat wil zeggen: vóór alle andere dingen, maar ook: in uw jeugd, in de ochtend van uw leven, opdat u niet, als zovelen, bij het ouder worden verkilt en verhardt… En al die aardse nooddruft en zorgen dan? ‘En al deze dingen zullen u toegeworpen worden’. Dat wil niet zeggen: in overvloed geschonken, maar het ziet erop dat Gods kinderen wat zij voor dit leven nodig hebben als een toegift van de Heere erbij zullen krijgen. Wie door genade het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid ‘eerst’ mag leren zoeken, zal ervaren dat de God van dat heerlijk Koninkrijk ook maken zal dat zijn brood zeker zal zijn en zijn water gewis. Ds. A. Moerkerken, (emerituspredikant te Capelle aan den IJssel)... Zielsverkwikking5 september 2020MeditatiesAls mijn gedachten binnen in mij vermenigvuldigd werden, hebben uw vertroostingen mijn ziel verkwikt Psalm 94 vers 19 Elk mens heeft een gedachtenwereld die niet los staat van zijn leven. Uit de langzaam gerijpte gedachten, worden vaak de daden geboren. Boze en verkeerde gedachten zijn vaak het begin van boos en verkeerd handelen. Godvrezende gedachten leiden dikwijls tot een godvrezend leven. Onze gedachten zijn voor de medemens verborgen. Onze vrienden, onze man, vrouw of kinderen mogen met vele zaken op de hoogte zijn, wat onze gedachten aangaat, staan zij voor een gesloten deur. De wereld van onze gedachten, waarin zo ontzaglijk veel kan omgaan, is voor de ander onbekend. Ik geloof ook niet dat het wenselijk zou zijn, wanneer onze gedachten, al was het slechts van een dag, op de deur van onze woning geschreven zouden worden. Wij belijden zo gemakkelijk dat de wereld waarin wij wonen in het boze ligt, maar geldt dat niet in het bijzonder onze gedachtenwereld? De zondesmet heeft ons denken tot in de laatste vezel doortrokken. Wat een onzuivere gedachten kunnen er in een ogenblik door ons hoofd gaan. Meen ook niet dat alleen onze daden ons schuldig stellen voor God. Dat is een valse illusie. Wanneer God een mens bekeert, dan begint het zuiveringsproces juist in het hart. “Ik zal”, zo zegt de Heere, “het stenen hart uit u wegnemen, en u een vlesen hart geven”. We lezen dat de gedachten van de dichter van Psalm 94 vermenigvuldigd werden. Er kunnen zeer veel omstandigheden zijn die onze gedachten doen vermenigvuldigen. Jonge mensen, kwam bij jullie de gedachte nooit op “Wat heeft de godsdienst eigenlijk nog voor zin? ” of de gedachte ” Is het niet tevergeefs de middelen waar te nemen, wanneer ik toch niet uitverkoren ben? ” Het mag dan wel niet over onze lippen komen, maar in onze gedachten kan het vuur van vijandschap hoog oplaaien. Wat kunnen ook in het leven van Gods kinderen de gedachten vermenigvuldigen. In wegen waarin de Heere hen een bijzonder kruis oplegt of hen door diepe wegen leidt. Wanneer de Heere Zijn aangezicht verbergt en een stroom van ongerechtigheden de overhand heeft. Nooit zou er iets van hen terecht komen, wanneer de Heere Zelf hen niet bij de voortduur vertroostte. Van daar ook dat de dichter niet blijft staan bij “als mijn gedachten binnen in mij vermenigvuldigd werden”, maar – zo laat hij er op volgen – “hebben uw vertroostingen mijn ziel verkwikt”. Hier is sprake van zielsverkwikking! Er is zoveel in ons leven wat ons afmat. Dat behoeft u niet alleen op het terrein van de wereld te zoeken, dat kunt u ook op het terrein van de nette, godsdienstige kerkmens vinden. Zelfs activiteiten op het terrein van de kerk, de zending, de evangelisatie en het verenigingsleven kunnen de mens grotelijks vermoeien, in plaats van verkwikken. Veel kan er zijn waarmee de mens zich tracht te verkwikken, wat echter allemaal van tijdelijke aard blijkt te zijn. Zo was het echter in het leven van de dichter niet. Toen zijn gedachten in hem vermenigvuldigden, hebben de vertroostingen des Heeren zijn ziel verkwikt. Het was God Zelf Die tot hem sprak: “Zie ik ben uw heil alleen”. Wat een verkwikking brengen die vertroostingen Gods met zich mee voor een schuldverslagene. Hij verdrijft de ijdele gedachten van binnen en de verstoorders van buiten. Wat een ademtocht voor de ziel, die zichzelf als een walgelijk zondaar voor God leert kennen, wanneer Hij Zijn Woord doet horen: “Troost, troost Mijn volk zal ulieder God zeggen”. Wat een verkwikking in het leven van dat door Gods Geest overtuigde volk, wanneer niet alleen van buiten, maar ook van binnen alle vijanden het zwijgen eens wordt opgelegd. Die vertroostingen des Heeren omvatten de vervulling van alle noden voor tijd en eeuwigheid. Hoe staat het in uw leven met die vertroostingen? Wanneer we u zouden vragen, weet u wat het zeggen wil verkwikt te worden, dan zou u daar wel “ja” op kunnen zeggen. Weet u echter ook wat het zeggen wil door de Heere in uw ziel verkwikt te worden? Als u daar “ja” op mag zeggen, dan zult u geen vreemde zijn van de ware zielennood. Bij hoevelen vermenigvuldigen de gedachten als het gaat om de dingen van de tijd, maar zijn in hun gedachten nooit bezig met de dingen der eeuwigheid. Weet toch dat de wereld u nimmer een blijvende vertroosting kan bieden. Misschien zijn er ook onder u die met hun gedachten bij tijden wel bezig zijn met de dingen der eeuwigheid. Bedenk echter, dat u met het denken over deze dingen niet klaar bent. We hebben hemels onderwijs nodig om te verstaan wie wij zijn geworden door de zonde, en wat de Heere wil zijn voor een zondaar. De dichter van Psalm 94 zegt van de mens: “Welgelukzalig is de man, o Heere, dien Gij tuchtigt en dien gij leert uit Uw wet” (vers 12). Dat volk gaat met de profeet Jesaja uit de volheid van het hart uitroepen: “Tot uw gedachtenis is de begeerte van mijn ziel!” Ds. J. Mijnders (Barendrecht, emerituspredikant)...