Meditaties De Zon der gerechtigheid5 december 2019MeditatiesUlieden daarentegen die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan. En er zal genezing zijn onder Zijn vleugelen; en gij zult uitgaan, en toenemen als mestkalveren. Maleachi 4:2 Geliefde lezers, opnieuw een adventsbelofte van de komende Christus. Hij wordt hier beloofd als de Zon der gerechtigheid. Het is een beeld dat de Schrift vaker gebruikt. Denk maar aan Psalm 84, waar de Heere een Zon en Schild genoemd wordt. Ook Jesaja spreekt in zijn profetieën verschillende keren over de komende Christus als een Licht. Ook in deze tekst wordt Christus beloofd als een Licht, ja als de Zon Zelf. Waarom? Daar is maar één Zon; zo is er maar één Naam onder de hemel gegeven tot zaligheid. Deze Zon is zichtbaar voor de hele wereld. Deze Naam moet en zal gepredikt worden aan alle geslachten, talen, volken en natiën. Hij wordt ook ons voorgesteld als het enige Middel ter ontkoming. Zelfs de meest zwarte zondaar kan door Hem verlicht en gezaligd worden. Want Zijn bloed wast en reinigt van alle zonden. En hoe vol luister staat de zon aan de hemel op een zomerse dag. Doet ons dat niet denken aan de luister van Christus, waar de Kerk van zingt: “Beminnelijk Vorst, Uw schoonheid hoog te loven, gaat al het schoon der mensen ver te boven”. Waarlijk, zoals de zon zuiver en helder licht geeft, zo geldt van Christus dat Hij zuiver, rein, heilig en volmaakt is. Zo gepast voor een walgelijk, vuil, verloren adamskind. Wat geeft Christus aan Zijn Kerk als de Zon? Hij geeft licht in de duisternis; warmte in hun koude, steenachtige hart. Hij maakt hen vruchtbaar en geeft ware vrolijkheid en blijdschap. Ja, Hij is de Zon der gerechtigheid. En alleen die gerechtigheid redt maar van de dood. Heeft deze Zon al waarde voor u gekregen? Hebt u in Zijn zonnestralen weleens mogen verkeren en u daarin mogen verlustigen? Deze beloofde Christus zal opgaan in de ziel van hen die Zijn Naam vrezen. Wie zijn dat? Mensen die zaligmakende kennis kregen van Gods Naam en van Gods deugden. Die leerden beven voor Zijn heiligheid en rechtvaardigheid en die leerden zich verootmoedigen onder Gods lankmoedigheid en goedheid. Die Zijn Naam vrezen, zijn mensen in wier hart de liefde Gods is uitgestort. En die liefde doet hen in wederliefde de zonden bewenen, haten en verlaten en de Heere hartelijke beminnen, dienen, vrezen en gehoorzamen. Dat zijn mensen die met Psalm 130 mogen instemmen: “Dies wordt Gij, HEERE, met beving, recht kinderlijk gevreesd”. Die Zijn Naam vrezen, weten ook dat het in hun leven, met alles wat van hen was en waarmee ze geprobeerd hebben voor God te kunnen bestaan, een verloren zaak geworden is. Daar zingt Psalm 130 ook van: “Zo Gij in het recht zou treden, en gadeslaan mijn ongerech-tigheden, dan kan ik voor U niet bestaan”. Daaronder hebben ze hartelijk leren buigen met de dichter van Psalm 51: “Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig”. Tot zulk een ziel want de beloften van het genadeverbond hebben altijd een adres zegt de Heere: ‘U zal opgaan de Zon der gerechtigheid.’ Zulken mogen op Gods tijd in het hart ontvangen: Zie, hier ben Ik, Ik ben uw heil alleen. Hen zal opgaan. Dat is niet misschien. Maar Hij zal verschijnen tot hunlieder vreugde. Lezer, bent u een mens waarvan gelden mag: “die Mijn Naam vreest”? Kreeg u ooit de toezegging: “zal opgaan, de Zon der gerechtigheid”? Houdt dan maar moed. Want Hij zal! Op Zijn tijd! Ulieden zal de Zon, Christus opgaan! Hoe gaat de zon op in de natuur? Eerst is de nacht op zijn donkerst. Dan worden de eerste ochtendgloren gezien en daarna wordt de zon zelf gezien en stijgt hij langzaam maar zeker naar zijn hoogtepunt in de middag. En zoals het in de natuur gaat, zo gaat het ook zielsbevindelijk. Altijd weer gaat aan het verschijnen van het Licht, Christus, de donkere nacht van overtuiging, ontdekking, ontgronding en ontbloting vooraf. In die duistere nacht leert de ziel zijn godonterend en bedorven bestaan kennen en dat maakt hem een verloren, doodschuldig en helwaardig mens voor God. O, wonder van genade, als dan de Heere door Woord en Geest hem de ochtendgloren tonen gaat in de beloften van het evangelie. Die beloften spreken van de enige Zaligmaker. Als Persoon is Hij nog verborgen, maar Zijn volheid wordt als de schone och-tendgloren aan de ziel ontsloten. De zegen van Kerstfeest wordt ontvangen als in het toevallen van Gods recht, de eerste streep van de Zon Zelf gezien wordt. Dan is het waar: “dat u heden geboren is de Zaligmaker”. Noodzakelijk is dat in een stervend leven die Zon der gerechtigheid de enige grond der zaligheid wordt. Het schijnen van de Zon in Zijn middaghoogte wijst op de geloofswetenschap die de Kerk doet roemen: “Nu ken ik die waarheid zo diep als gewis, dat Christus alleen mijn gerechtigheid is”. Bent u ook al bezocht door de Opgang uit de hoogte? En hoe ver ging Hij op in uw leven? Wat is tenslotte de vrucht van het opgaan van deze Zon in de ziel? De tekst wijst op twee dingen: genezing en blijdschap. Genezing mag ontvangen worden als men onder de vleugelen van Christus een toevlucht ontvangen mag. Genezing wil zeggen, dat in de stand van het leven de zonden in die ogenblikken niet gezien worden, niet gevoeld worden en niet drukken kunnen. In die tijd benauwt Gods recht hen niet en er mag leven gesmaakt worden in de ziel. Genezing, dan wordt iets ontvangen van de herstelling in Gods gunst en gemeenschap. Dan is er een rust en vrede in de ziel, die met geen pen te beschrijven is. Genezing, dat is ook veiligheid ondervinden onder de vleugelen van Christus als die Zon der gerechtigheid. Dan kan de zonde, de wereld en de duivel er niet bij komen. Dan ligt hun eigen vlees eronder. Dan mogen zij verkerend in Zijn gemeenschap vrolijk zingen tot Gods eer. Daarop wijst het uitgaan als mestkalveren. Die beesten hebben de hele winter op stal gestaan en mogen nu de weide in. Zij springen op van blijdschap (= toenemen) in de weide. Zo is het als Christus geboren wordt in de ziel. Dan gaan de herders uit: “verheerlijkende en prijzende God over alles wat ze gehoord en gezien hadden”. Dan is het waar: “Gij hebt mijn weeklacht en geschrei, veranderd in een blijde rei”. Kent u ook iets van die blijdschap, van die Kerstvreugde, die alle verstand te boven gaat en die de wereld niet kent? Uw en jouw ds. A. Verschuure... Een adventsboodschap25 november 2019MeditatiesEn gij, Bethlehem Efratha, zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israël, en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid. Micha 5:1 Geliefden, veel is in het Oude Testament gesproken over de komst van Christus. Onze tekst bepaalt ons erbij in welke plaats Hij geboren zal worden. Een plaats die wij niet hadden uitgekozen: een heel klein gehucht in het stamgebied van Juda. De tekst zegt dat er van zulke kleine gehuchten wel duizenden waren in Juda. Toch had de Heere dit kleine gehucht op aarde verkoren om het groot te doen zijn, omdat Hij daar de Middelaar geboren liet worden. Waar wordt Christus nu nog “geboren”, geopenbaard in het hart? Niet in een hart dat hoog, groot en bekeerd is in eigen oog. Maar zoals het gaat in de heilsgeschiedenis, gaat het ook zielsbevindelijk. De Heere gaat het hoge en grote, en de in eigen ogen bekeerde mens voorbij. Maar Hij slaat toch schoon oneindig hoog, op hen het oog, die nederig knielen. In het hart van een godsdienstig mens is voor Hem geen plaats. Maar wel in een vuile, verloren zondaar die zijn hart als een beestenstal voor God leerde kennen. Jesaja zegt dat de Heere niet alleen woont in de hoogte en in het heilige, maar dat Hij ook wil wonen bij zulken die verbrijzeld en nederig van geest zijn. Daarom is het in de adventstijd de vraag of uw hoogmoedige adamshart reeds gebogen en vernederd is geworden. Of u als een verbrijzelde en onwaardige leerde bedelen om een blijk van Zijn gunst. O, van nature verzet een mens zich hierte-gen. Zelfs na aanvankelijke genade zoekt een mens het in de vermeende rijkdom van zijn eigengerechtigheid. Wonder van genade als de Heere alles afbreekt en in de armoede van mijn leven waarmaakt: “Hij heeft, na lang geduld, met goederen vervuld, der hongerigen monden”. Christus zal geboren worden in dat kleine plaatsje in Juda. Waarom zal Hij daar geboren worden? De tekst zegt: ‘Uit u zal (voor) Mij voortkomen.’ We moeten dat eigenlijk zo lezen: in Bethlehem zal Christus geboren worden (voortkomen) voor Mij, dat is God de Vader. Dus allereerst wordt Christus geboren voor God de Vader, de Rechter des hemels en der aarde. Deze adventsbelofte wijst erop dat Christus in de eerste plaats komt om de geschonden deugden van de Rechter te gaan herstellen. Hij komt om de wet te vervullen, de straf op de zonden te dragen en weg te dragen. Hij komt om Gods eer weer te verheerlijken. En op grond van dat bevredigde recht des Vaders, zal Hij ook kunnen gaan wonen in het hart van een doodschuldige eerrover Gods. Op grond van Christus’ arbeid zal de Rechter weer in gunst neerzien op een verbrijzelde ziel. Zodat die doodschuldige zondaar weer leven mag ontvangen en die eerrover weer gesteld mag worden tot Gods lof op aarde. Christus komt dus van God; want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft. Deze gegeven Zoon kwam vervolgens in de eerste plaats voor God. Maar ook om met behoud van Gods deugden de Kerk zalig te maken. Zij die daarvan iets mogen smaken, mogen weer terugkeren tot God. Zij mogen om Jezus’ wil Gods gunst en ge-meenschap ondervinden. Maar zij leren ook terug te keren tot God, zoals we lezen van die ene Samaritaanse man die genezen was: ‘En hij viel op het aangezicht voor Zijn voeten, Hem dankende.’ Zij stemmen in – u ook al? – ‘Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid.’ Tenslotte zegt Micha nog twee heerlijke dingen van de komende Christus in deze tekst. Hij mag van Hem spreken als de Heerser in Israël. Hij is het Die op grond van Zijn arbeid ontvangen zal: “Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde”. Hij zal voor Zijn Kerk waarmaken tot de laatste dag toe: “En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der we-reld”. We gaan nu niet verder in op Zijn Koningschap zoals dat hier beloofd wordt. Meerdere plaatsen in de Schrift spreken ervan. We kunnen er wel van leren dat de Heere meerdere malen dezelfde dingen beloofde aan Zijn kinderen in het Oude Testament. Maar zo handelt de Heere nog met Zijn Kerk. Hij wil hetgeen Hij hen beloofde weleens bevestigen, door dezelfde dingen hen nogmaals toe te zeggen. Dan leert een ziel in de weg van afbraak er niet iets bij, maar dan bevestigt de Heere een zaak die Hij eerder beloofde. Dan mogen ze opnieuw de kracht en de sterkte daarvan ondervinden en geeft het temeer een uitzien dat de Heere al wat Hij ooit beloofd heeft ook zeker op Zijn tijd zal vervullen. Het slot van de tekst wijst erop dat Hij komt uit de eeuwigheid. Hij is Vaders eeuwige Zoon, Die de menselijke natuur aanneemt uit de maagd Maria. Alzo is Hij waarlijk de enige Middelaar tussen een vertoornd God en een doemwaardige zondaar. Gelukzalig de ziel die in het verlies van al zijn ‘middelaars’, die enige Middelaar Gods ontsloten mag krijgen voor het zielsoog. Hebben uw ogen deze Koning ook weleens mogen zien in Zijn schoonheid? Dan is het Christusfeest geworden. Uw en jouw ds. A. Verschuure... “Hallelujah! Looft den HEERE.“8 november 2019Meditaties“Hallelujah! Looft den HEERE.“ Psalm 148:1a Gemeente, in deze dagen was er de dankdag voor gewas en arbeid. En wat is de Hee-re het dan waard om, terugziende op alles wat de Heere ons gegeven heeft, Zijn Naam daarvoor te danken en te erkennen. In het slot van het boek der Psalmen wekt de Heilige Geest, Die immers alle dichters geïnspireerd heeft, daartoe ook telkens op om de HEERE te loven, te prijzen, te eren, te danken en groot te maken. Leest u het maar na in de opschriften van Psalm 146 tot en met 150. Ook deze Psalm 148 wekt niet minder dan twaalf maal op om de Heere te loven. In onze tekst staat het reeds tweemaal. Immers het woordje “Hallelujah” betekent letterlijk: looft den HEERE. Dus eigenlijk staat er in onze tekst twee keer achter elkaar: Looft den HEERE, looft den HEERE! Daarom staat er zo terecht boven deze psalm: “een aansporing om de Naam des HEEREN te loven”. Geliefde lezer, die aansporing of opwekking was in de staat der rechtheid niet nodig. Toen beantwoordde de mens volmaakt aan het doel waartoe de Heere hem geschapen had, namelijk om God zijn Schepper te loven, te prijzen en groot te maken. Het was Adams hoogste vermaak om de Heere de eer te geven, alle ogenblikken van zijn leven. Eigenlijk was het toen altijd dankdag. Maar ach, dat wordt nu door Adams diepe val in ons hart en leven van nature niet meer gevonden. Wij zijn allemaal adamskinderen, die alleen maar zoekers zijn geworden van onze eigen eer. Ons praten, werken en zingen heeft ten diepste maar één inhoud en dat is met Nebukadnézar uitroepen: “Is dit niet het grote Babel dat ik gebouwd heb”? Van ons leven geldt wat Lukas schrijft van het leven van Herodes in Handelingen 12:23m, namelijk dat hij Gode de eer niet gaf. Van onze beste werken, van onze ernstigste gebeden, van onze godsdienstige woorden, van het houden van onze dankdagen en van onze schoonste liederen, die we met gevoel en overgave zingen, geldt van nature dat we in dat alles eerrovers Gods zijn en bedoelers van onszelf. Wanneer dan deze enkele woorden uit onze tekst ons toeklinken, wijst dat de nameloos diepe schuld aan van ons aller persoonlijk leven. Gods rechtvaardige eis en opwekking krachtens onze volmaakte schepping om Hem te loven en daartegenover ons bestaan. Kom, hebt u die grote schuld door de werking van de Heilige Geest reeds leren eigenen? Hebt u zo dankdag gehouden, terwijl alles u veroordelen moest? Looft den HEERE. Volk van God, moet dat u ook niet veroordelen? Wat is het daar, ook na ontvangen genade, meestentijds ver vandaan. Wat kan er een bedoelen zijn van onszelf, zodat we zelfs iets geworden zijn met ontvangen genade en verkregen weldaden. Wat moet schaamte en armoede ons, in het licht van God te loven en te danken, vaak vervullen. Looft den HEERE. Hoe zal deze opwekking ooit betracht worden? Hoe kan het echt dankdag worden in mijn hart? Dat kan alleen door de Heilige Geest, Die het voor Gods Kerk gaat nemen uit Christus om het naar het welbehagen des Vaders aan de Kerk te gaan schenken. Alleen om Christus, Die als Borg en Middelaar al de schuld van dat eerroven Gods voor Zijn Kerk gedragen en weggedragen heeft. Die als Borg en Middelaar de lofzang volmaakt tot Gods eer gezongen heeft. Alleen op grond van Zijn arbeid, omdat Hij op aarde volmaakt gedankt heeft (Matth. 11:25a), mag een Adamskind uit Hem bediend, hier bij ogenblikken weer ge-steld worden als een ware Juda, wiens naam betekent: Godlover. Alleen verloren zondaren die door de Heere uit de duisternis getrokken zijn en gebracht zijn tot Gods wonderbaar licht, gaan hier in beginsel vanuit de diepte in verwondering weer dankdag houden en betrachten: “Hallelujah! Looft den HEERE”. De dichter van Psalm 103:1 mocht dat ook beoefenen toen hij uitriep: “Loof den HEERE, mijn ziel, en al wat binnen in mij is, Zijn heiligen Naam”. Hier is de vervulling van deze tekst altijd maar in beginsel. Hier klinken er op de dankdag zo vaak weer valse en onzuivere klanken door dat zingen en loven van ons en onze kinderen, ja zelfs van Gods volk. Valse en onzuivere klanken van hoogmoed, eigenliefde, opstand en onverenigdheid. Maar straks in de hemel zal, wat hier ten dele is, volmaakt zijn. Dan zullen de hemelingen eeuwig zingen van Gods goedertierenheden. Dan zal het storeloos en eindeloos klinken: “Hallelujah! Looft den HEERE”! Ja, looft den HEERE en dat tot in der eeuwigheid! Dan zal het eeuwig dankdag zijn. Geliefde lezer, zal dan ook uw, jouw en mijn stem zich paren met de stemmen van die schare die niemand tellen kan om dan tot in eeuwigheid dankdag te houden? Looft God, looft Zijn Naam alom; Looft Hem in Zijn heiligdom; Looft des HEEREN grote macht, In den hemel Zijner kracht; Looft Hem, om Zijn mogendheden; Looft Hem, naar zo menig blijk Van Zijn heerlijk koninkrijk, Voor Zijn troon en hier beneden. Uw en jouw Ds. A. Ver-schuure... De vergankelijkheid van de mens27 oktober 2019Meditaties“De dagen des mensen zijn als het gras; gelijk een bloem des velds, alzo bloeit hij” Psalm 103:15 Het is opmerkelijk dat de Heilige Schrift spreekt over dagen en niet rekent in jaren. Mozes spreekt in psalm 90 over de dagen onzer jaren. En in zijn eerste boek, Genesis, spreekt hij niet over eeuwen die de mensen leefden, maar eveneens over dagen. Zo horen we ook Jakob voor Farao spreken over de dagen der jaren zijner vreemdeling-schap. Lezer(es), hoe denkt en rekent u? De dagen van een mens, van u en van mij, zijn als het gras en als een bloem van het gras. In gedachten moeten we naar het land van de Bijbel om deze beeldspraak te verstaan. Behalve de twee regentijden, de vroe-ge en de spade (late) regen, is er weinig regen in Israël te verwachten. En nu moeten we aan die laatste regentijd denken. Na die regen in maart, april spruit het jonge gras uit de aarde, veelbelovend met name voor mensen met vee. En tussen dat gras komen ook bloemen op, zomaar in het wild: anemonen, hyacinten, cyclamen, anjers en klaprozen. Eerst een steel, dan een bloem in knop, vervolgens een bloem met kleur en geur. Tot-dat… de wind erover gaat. Nee, geen stormwind of orkaan: die bewegen het enkel. Maar na de regentijd komt de hete zomertijd: de woestijnwind (de Sirocco) begint te waaien en samen met de brandende hitte van de zon verdwijnt alle lentepracht. De grond verdroogt, het gras kwijnt, de bloem gaat hangen, verwelkt, verzengt en verdwijnt in heel korte tijd. In de tijd van één dag: een dag met een morgen, middag en avond. Dat is het beeld van een mens! En u weet wel dat sommigen al in de prille mor-gen van het leven worden weggerukt of in de kracht van het leven moeten afreizen naar hun eeuwige bestemming. Een aangrijpend beeld van de broosheid van de mens, dat de Schrift ons tekent op vele plaatsen. Jesaja schrijft over de mens, elk mens, die zo vergankelijk is als gras en al zijn goedertierenheid (al het goede in dit tijdelijk leven) is als een bloem. “Het gras verdort, de bloem valt af…”. Ook Jezus spreekt over “het gras, dat heden op het veld is en morgen in de oven geworpen wordt”. Waarom toch die vergankelijkheid? Zo zijn we niet geschapen! Als het pronkjuweel van de schepping wandelde de mens in het paradijs. Daar verdorde geen gras en verwelkte geen bloem. Alles sprak van leven! Maar de mens heeft door moedwillige ongehoorzaamheid het oordeel van de dood over zich gebracht. O die aangrijpende drievoudige dood: de tijdelijke, geestelijke en eeuwige dood. En allemaal (tenzij de Rechter eerder wederkomt) zullen we die scheiding van lichaam en ziel ondergaan. Van nature zijn we alle-maal geestelijk dood en als de Heere niet door een Godsdaad in ons leven komt, zullen we eeuwig buiten Zijn gunst en gemeenschap, straf lijden in de hel. Heeft de Heere u daar al aan bekendgemaakt? Voelt u hoe ellendig we zijn als we alleen gericht zijn op dat aardse bestaan en van ons leven wat proberen te maken, niet beseffend dat we dan als gras zullen verdrogen en geworpen zullen worden in de oven? Aangrijpende gedachte… Zeker, we worden geroepen om trouw te zijn op school, op ons werk (als we het mogen hebben en kunnen verrichten) en overal waar de Heere ons plaatst, maar wat een dwaasheid om zo te zwoegen en te slaven in dit leven alsof we niet op weg en reis waren naar de Godsontmoeting! Wat een dwaasheid om dagen bezig te zijn met vakantieplannen en grote reizen (en ontspanning in deze tijd is nodig) maar niet of nauwelijks bezig te zijn met die reis die we allen maken naar de rechterstoel! De Zaligmaker Zelf sprak de gelijkenis van de rijke dwaas uit. Hij rekende met grote opbrengsten en had grote plannen, mooie voornemens en daarna zou hij rust nemen, eten, drinken en vrolijk zijn. Maar God sprak: “Gij dwaas, in deze nacht zal men uw ziel van u afeisen; en hetgeen gij bereid hebt, wiens zal het zijn? Alzo is het met dien die zichzelven schatten vergadert en niet rijk is in God”. Lezer(es) hoe zullen we het maken als we staan voor de doodsrivier? Zullen we zijn als een Nabal, gevoelloos als een steen? Of als een farizeeer met onze eigengerechtigheid? Of met de wetenschap dat er een wonder moet ge-beuren maar verder niet? O, smeek toch om ontdekking, om licht, om genade opdat u met Gods ware volk mag afreizen. Voor hen is het waar: “…zalig zijn de doden die in de HEERE sterven…” (Openbaring 14:13). Want de koning der verschrikking is voor hen overwonnen door de Koning der Kerk. Volk van God: hoe komt het toch dat de dood zo menigmaal verschrikt? Zeker het is de koning der verschrikking, de laatste vijand. Of ligt de reden in het feit dat u zo sterk aan de aarde verkleefd bent? O, dat ook u vaak de dood zult overwegen. De dood zal de echtheid en sterkte van uw geloof be-proeven, de dood zal de liefde tot God beproeven, de lijdzaamheid, de oprechtheid, de heimelijke en verborgen zonden openbaren. De Heere geve ons allen dat ware zelfonderzoek in die korte tijd tussen wieg en graf, opdat het een ieder uit zou drijven tot de troon der genade. Veenendaal, ds. B. Labee... “De Heere is goed, Hij is tot sterkte in de dag der benauwdheid …10 oktober 2019Meditaties“De Heere is goed, Hij is tot sterkte in de dag der benauwdheid en Hij kent degenen die op Hem betrouwen”. Nahum 1:7 Wanneer we het eerste vers van dit hoofdstuk even nalezen, dan zien we daar de op-dracht staan die Nahum van de hemelse Zender had ontvangen. Daar staat: “De last van Ninevé”, d.w.z. de opdracht of boodschap die Nahum had ontvangen en die hij nu aan Ninevé bekend moet maken. Want voor Ninevé, de hoofdstad van Assyrië, is deze boodschap bestemd. We zien dus dat God een boodschap heeft voor een heidense stad. Het is een boodschap die vol is van Gods gerichten. Ook het volk van Juda, het twee stammenrijk wordt nog in deze boodschap betrokken. Ninevé is voor ons een bekende stad. Ongeveer honderdvijftig jaar vóór de prediking van Nahum had God ook een boodschap voor Ninevé. Die boodschap is gebracht door de onwillige profeet Jona. Op de prediking van Jona heeft Ninevé zich bekeerd waardoor het oordeel Gods van haar is afgewenteld. Maar hoe komt het dan dat de profeet Nahum nu weer tot Ninevé moet spreken en nog wel een gerichtsprediking? Wel, dit komt omdat Ninevé niet standvastig is gebleven, maar omdat het weer overgegaan is tot de zondedienst. Ze leven weer in grote goddeloosheid, ja, zij hebben zich zelfs vergrepen aan het volk van God, aan Israël. Zij hebben het rijk van de tien stammen, dat ook wel Efraïm ge-noemd werd, geplunderd en een groot gedeelte daarvan weggevoerd. Ja, maar de Heere had ze toch tot dat werk geroepen? Want in Jesaja 7 : 20 lezen we dat de Heere door een gehuurd scheermes, de koning van Assyrië, het hoofd en het haar en de baard zal afscheren en wegnemen. Ja dat is ook waar. God had dit volk van Assyrië geroepen om te tuchtigen. Doch Assyrië is zich daarin te buiten gegaan. Zij heeft het veel erger gemaakt dan was toegelaten en daardoor heeft zij zich de toorn Gods waardig gemaakt. Die toorn Gods rust nu niet meer in de eerste plaats op Israël, de tien stammen, maar op Assyrië, het gehuurde scheermes. We zien dat God dus geen onrecht duldt, Hij kan niet toelaten dat Zijn volk zo wreed vervolgd en benauwd wordt. Nee, Hij zal Zijn volk Israël niet eindeloos kastijden. Ook al had Israël het verzondigd, toch zal God ze nog gedenken. Vandaar dat Nahum, als de profeet des Heeren, uitgezonden wordt om het Woord Gods te spreken tegen Ninevé. Hij moet aan deze stad een boodschap van gericht gaan brengen. Doch nu rijst de vraag: wat voor betekenis heeft dit nu voor Israël en Juda? Immers van Israël, de tien stammen, was al een groot gedeelte weggevoerd en Juda sidderde bij al die geruchten van oorlog en geweld, dat steeds naderde. De toekomst zag er slecht uit, en wie zou verlossen? Wel, die boodschap heeft voor hen, voor Juda en de overgebleven Israëlieten van de tien stammen, alles te betekenen. Zij mogen zich er in verblijden dat God nog gedenken wil. Dat God rechtvaardig is, dat God een God is Die de zonde straft en schuldigen geenszins onschuldig houdt. Zij mogen zich verblijden in de oordelen Gods over de onrechtvaardigen. Want hoe groot de schuld ook was van het volk Gods, dus van Israël, de Heere is geen ledig aanschouwer. Hij kan niet toelaten dat Zijn volk wreed geweld wordt aangedaan. Nee, al is die schuld ook nog zo groot, Zijn gerechtigheid is veel groter. O, het gehele boek getuigt van het komende gericht, het gericht dat ook gekomen is. Want in het jaar 612 vóór Christus is Ninevé ook geheel verwoest. Ja, hetgeen dat uit Zijn lippen gaat, dat is vast en onverbroken. Deze prediking is ook een boodschap voor Juda, ook zij zal door God getuchtigd worden, als zij doorgaat om de goden der Kanaanieten te eren en te dienen. Als zij zich blijft buigen voor de Baal , een god die oren heeft en niet horen kan, die handen heeft en niet tasten kan. Die voeten heeft en niet gaan kan. Deze god is geen god en daar buigt ook Juda haar knieën voor; daar had Efraïm — het tien stammenrijk — zich voor gebogen. Daardoor hadden zij zich Gods gramschap, waardig gemaakt. Vandaar dat Nahum nu ook tot Juda zo dringend spreekt; zij zien toch wel dat God een God is, die niet met zich Iaat spotten. De voorbeelden daarvan zijn toch talrijk en daarbij komt nog dat God het zelfs nu nog laat bekendmaken. Daarom zegt Nahum in het zesde vers: „Wie zal voor Zijn gramschap bestaan, en wie zal voor de hittigheid Zijns toorns bestaan? Als die God Die heilig is, met Zijn gerichten doorgaat en Zijn toorn over ons uitgiet, ach wie zal dan bestaan? Wat zal er dan van Ninevé en Juda overblijven? Als God nu eens doortrekt met Zijn gerichten, wat zal er dan van Nederland, van ons volk overblijven, ja wat zal er van de kerk overblijven, van ons gezin, van ons persoonlijk leven? Nee, het is in deze tijd niet veel beter gesteld met Nederland als in de dagen van Nahum met Juda en Israël. Ons volk dat vergeet de God der vaderen en buigt zich neer voor de afgoden van rondom. De afgoden van materialisme en het hedonisme worden openlijk gediend. En voor de afgoden van de sportverdwazing buigen we onze knieën. Doch laten we maar eens zien op ons zelf. Wie draagt er leed over de brute Godsverlating; wie draagt er leed over dat Zijn bedehuizen gesloten moeten worden, omdat er geen belangstelling is voor de Dienst des Heeren? Wie draagt er leed over dat de wolven in schaapskleren bezig zijn de gemeente Gods te verderven? Dat Zijn Woord, het Heilig Evangelie veracht en verscheurd wordt? Wie draagt er leed over dat velen wegzinken in een losbandige goddeloosheid of in een verstarde rechtzinnigheid? O, wie zal voor de hittigheid Zijns toorns bestaan, wie voor Zijn gramschap? Dan zullen wij voor die God ook niet kunnen bestaan! Wij zullen om eigen schuld dan ook verloren gaan, vanwege de keus, de levenswandel die wij begeerd hebben. Waar wordt nog een mens gevonden, die het leed doet dat God verlaten wordt? Nee, laten we niet in de eerste plaats de schuld bij de wereld zoeken die door God verlaten wordt. De schuld ligt bij de kerk, die ligt bij ons. Immers wat gaat er van de kerk nog uit, welk getuigenis geeft zij? Weet de wereldling waar wij wonen en werken? Is er dan geen oorzaak om het hoofd in de schoot te leggen, zeggende: “Heere, Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig”. Waar wordt het gebed gevonden voor volk, kerk en vaderland? Dat gebed, wat immers zoveel vermag. Denk b.v. aan de straffende hand Gods en het murmurerende volk Israël in Numeri 17: hoe Mozes en Aaron stonden tussen God en het volk en de plaag werd opgehouden. Zo moeten ook wij staan tussen God en het volk als de Kerk des Heeren op aarde, en onze gebeden opzenden tot die God, opdat God daardoor in genade op ons kan neerzien. Juist in het aflaten van de Heere ligt de oorzaak van de steeds grotere geesteloosheid. De kerk is bezig om mee te doen met het materialisme, is bezig om mee te gaan met de geest van deze eeuw. Waar is nog het gebed of God Zijn Woord wil zegenen, of Hij zondaren wil bekeren, of Hij oefeningen des geloofs wil schenken? Of Hij kracht wil geven pal te staan tegen de geest van de wereldgelijkvormigheid, die onze gezinnen overspoelt? En onder dit alles is de vorst der duisternis bezig om zijn zaad, hetwelk onkruid is, uit te zaaien, opdat Gods Woord verstikt onder de doornen. Daarom moet ons gebed dagelijks wel zijn: „och of Gij de hemelen scheurde en of Gij nederdaalde”. Als dat ons dagelijks werk zou zijn, zouden we niet zoveel tijd over hebben, ook als ambtsdragers niet, om ons bezig te houden met zaken die van minder belang zijn. Laten wij bidden om de vrede van Gods gemeente en de uitbreiding van Zijn heerlijk Koninkrijk. Daar zal de Heere ook Zijn zegen op geven en dan zal in het midden van onze gemeenten Zijn rijk worden uitgebreid. Daarom moeten wij waakzaam zijn en strijden met de twee zwaarden die de Heere gaf, nl. Zijn Woord en het gebed, en die zwaarden niet laten verroesten. Als dit gedaan wordt, zal Gods zegen ontvangen worden, dat heeft de Heere Zelf gezegd. Dat mag Nahum ook zeggen, nl. “de Heere is goed, Hij is tot sterkte in de dag der benauwdheid en Hij kent degenen, die op Hem betrouwen”. Zoals God enerzijds een God vol van recht is, zo is Hij anderzijds een God vol van genade en ontferming. De tekst zegt: „die op Hem betrouwen”. Voor al dege-nen, die het van Hem mogen verwachten, is Hij een God vol van genade en ontferming. Zij die het oordeel mogen waardig keuren, zullen verstaan dat er bij God uitkomst is, zelfs tegen de dood. Voor al degenen die op Hem betrouwen is de Heere goed. God is goed voor die Hem vrezen. Wanneer wij die God leren kennen in Zijn recht en gerechtigheid, zullen wij Hem ook mogen leren kennen in Zijn genade en ontferming. De Heere is goed, omdat Hij Zelf in de Zoon van Zijn eeuwige liefde een weg heeft uitgedacht om met mensen, die onder het oordeel des doods liggen in gemeenschap te treden. In Christus is nu ontkoming tegen het naderende verderf, tegen het komende oordeel. Vandaar dat wij Hem ook moeten leren kennen, want alleen in Hem is die God, Die met de zonde geen gemeenschap oefenen kan, een God vol genade, is de Heere goed. Dan is Hij een sterke hulp in de dag der benauwdheid, opdat Hij daaruit verlossen zou. Vandaar dat die God het zo waardig is om gediend te worden. Om Hem te kennen als het allerhoogste en eeuwig goed. Immers alleen daar is toekomst, daar is leven, waar leven uit God ontvangen wordt. Ja, de Heere is goed, die God is een God vol van genade en ontferming. Hij had naar recht het gehele mensengeslacht weg kunnen laten zinken in een nacht van stikdonkere duisternis, in een nacht van eeuwig wee. De Heere is goed, want het behaagde Hem om een gedeelte van dit mensengeslacht te verlossen en te bewaren, opdat zij Zijn lof zouden vertellen. Daartoe opende God nu Zelf een weg in het zenden van Zijn Zoon, de Heere Jezus Christus. Daarin is nu leven voor Adams zonen en dochteren. O, is de Heere dan niet goed ? Ja, Hij is oneindig goed, vol genade en ontferming, zo roept een jongen of meisje uit, die in zichzelf moest getuigen: voor mij is er geen hoop en verwachting meer. Doch daar gaf God Zelf uitkomst. Ja, de Heere is goed: „het behaagde de Heere Hem te verbrijzelen”, opdat wij behouden worden. Zie, dat is toch eeuwig groot, dat God Zelf nu de weg opende en dat juist daar wilde doen waar wij dachten voor eeuwig om te komen. Zie, de Heere is goed voor allen die Hem vrezen. “Hun blijdschap zal dan onbepaald, door het licht dat van Zijn aangezicht straalt, ten hoogste toppunt stijgen”. De Heere is ook ter sterkte in de dag der benauwdheid. Wat kan het een blijdschap geven als wij in zorg en moeite verkeren en dat we dan weten mogen dat er Iemand met ons meeleeft, met onze zorg begaan is. Welnu, dat is nu de grote kracht en blijdschap in het leven van Zijn kerk, in dit woestijnleven, dat God nu Dezelfde blijft, dat Hij tot sterkte is, tot ondersteuning is. De Heere is tot sterkte. Dat wil eigenlijk zeggen: de Heere is tot een Vesting, tot een Schuilplaats voor allen die op Hem betrouwen. Zie, dat is nu de enige en volkomen schuilplaats die bescherming geeft, die in deze schuilplaats is gezeten, zal vernachten in de schaduw des Almachtigen. En Hij kent hen die op Hem betrouwen. Hij weet waar het hart naar uitgaat. Ja, “Hij is al treft u het felst verdriet, uw Wachter, die uw voet, voor wankelen behoedt”. Wijlen ds. A. Bac (1940-2010)... ”En gij zult ze uw kinderen inscherpen, en daarvan spreken”.26 september 2019Meditaties”En gij zult ze uw kinderen inscherpen, en daarvan spreken”. Deuteronomium 6:7a De ware godsdienst is een zaak van het hart.Het hart bepaalt ons denken, doen en laten, handel en wandel, onze levenswijze en levensstijl.De Schrift zegt dat vanuit het hart de uitgangen des levens zijn.De Heere is alleen met het hart tevreden. Maar ook de opvoeding moet een zaak van het hart zijn.De eis tot opvoeden lezen we in bovenstaand vers: ”En gij zult ze uw kinderen inscherpen”.Mozes spreekt vaak over de zorg voor kinderen. Die zorg lezen we ook in Psalm 90: ”Laat Uw werk aan Uw knechten gezien worden en Uw heerlijkheid over hun kinderen”.De oude knecht des Heeren roept het volk op hun kinderen op te voeden in de lering en vermaning des Heeren.De ouders hadden bij de besnijdenis beloofd de Woorden Gods aan hun kinderen bekend te maken.Dat was te meer nodig als ze straks in Kanaän zouden wonen. Hoe groot zou-den dan de verleidingen der zonde zijn.Hoe groot was het gevaar dat de grenzen die God had aangewezen, uitgewist zouden worden.En daarom klonk in de woestijn deze Goddelijke opdracht tot een Bijbelse opvoeding.Maar die opdracht geldt ook ons. Ook onze ouders leggen bij de doop de eed af om hun kinderen te onderwijzen en te doen onderwijzen in de leer der Schrift en een leven vanuit de Schrift.Hoe nodig is deze opdracht in deze tijd! Wij leven met onze kinderen in een boze tijd.De machten uit de afgrond bundelen zich. Er zijn de geestelijke boosheden in de lucht.Openlijk en driest vertoont satan zich in films, video’s, boeken, tijdschriften, disco’s, houseparty’s, (open) internet enz.De wereldse levensstijl in kleding en haardracht dringt overal door. Er blijft steeds minder ruimte over voor God en Zijn dienst.Zijn geboden en de normen op Zijn Woord gegrond. Het lijkt wel of alle grenzen uitgewist worden.In die wereld groeien onze kinderen op. Zullen ze staande blijven? Zullen ze de verleidingen kunnen weerstaan?Wat hebben ze het gebed van ons toch nodig! Maar ook liefde, begrip, meeleven, kortom, een open hart!En bij dit alles hoort: inscherpen! Dit woord heeft veel te zeggen. Bij inscherpen denken we aan een zwaard dat gewet, scherp gemaakt wordt.Zoals een zwaard geslepen wordt op een slijpsteen, zo moet het onze kinderen worden ingeslepen dat ze de Heere moeten liefhebben met hart en ziel.Dit woord wijst echter ook op een andere zaak. Bij inscherpen is sprake van hard, weerbarstig materiaal.De harten van onze kinderen zijn hard, weerbarstig. De Schrift spreekt van hardheid van het hart.De wereld behoeft haar boodschap niet in te scherpen. Wereldse liederen en woorden zijn niet moeilijk te leren.Maar het Woord Gods stuit op verzet, tegenstand, vijandschap. Hoe komt dat toch?Omdat het onze kinderen zijn. Omdat ze een onreine vader en moeder hebben. ”Wie zal een reine geven uit een onreine?”Dit alles predikt onze diepe val. We zijn, ook onze kinderen, niet meer op God gericht.Integendeel, we verzetten ons tegen God, staan afkerig tegenover Zijn dienst, geboden en inzettingen.Waarom? Omdat het onze schuld blootlegt. Calvijn zegt dat we de ware God verdringen en ons gevoel en onze kennis omtrent God onderdrukken.Ons hart is gesloten! O, bij het sterven begeren we de hemel, maar aan de God van de hemel heb-ben we geen behoefte.Dat komt omdat we God niet meer liefhebben. We kennen God niet meer. En onbekend maakt onbemind!Wie Hem door genade leert kennen, gaat lief krijgen. Maar al is het hart gesloten en vijandig, toch klinkt de Goddelijke opdracht tot inscherpen.We worden geroepen onze kinderen de Woorden Gods in te scherpen, omdat Hij het zo waard is gevreesd en gediend te worden.Omdat Hij recht op ons leven heeft. Omdat er een Rechterstoel wacht.Dat inscherpen geschiedt, zegt onze tekst, door spreken en voorleven! Deze twee zaken horen bij elkaar.O, velen spreken wel over, maar leven niet naar het Woord. Ouders, grootouders, leerkrachten, leidsters en leiders, we moeten onze jeugd ervan spreken, maar bovenal voorleven!En daarom moeten Gods Woorden in onze harten zijn. Het inscherpen moet beginnen vanuit het hart, de binnenkamer, op de knieën.Daar leren we dat wij onze kinderen niet kunnen bekeren, niet kunnen bewaren, dat zelfs het rechte inscherpen niet mogelijk is.Zo brengt die opdracht, die eis tot het gebed: ”Heere, Gij hebt bevolen dat men Uw bevelen zeer bewaren zal, och, dat mijn wegen gericht werden om Uw inzettingen te bewa-ren”.Zo zullen we behoefte krijgen aan Hem Die de Woorden Gods in het hart droeg. Het was Zijn hoogste lust en vermaak om Vaders wil te doen.Hoe nodig is het dan met deze Goddelijke opdracht tot Bijbelse opvoeding bij Christus terecht te komen.Bij Hem is raad! Hij is de Weg, de Waarheid en het Leven.Dan worden opvoeders bede-laars aan Gods genadetroon: ”Leer ons en onze kinderen, o God van zaligheden, ons leven toch in Uw dienst besteden”.Dan wordt ook de gunning geboren. Ja, dan zal het opgemerkt worden dat de vreze Gods in ons woont.De Heere geve ons zulk een geestelijke opwekking. Dan zal er weer geur van de kerk des Heeren uitgaan en zullen ande-ren jaloers worden gemaakt, maar zal bovenal Zijn Naam worden verheerlijkt.Zonder Hem kunnen we niets. Maar Hij heeft beloofd: ”Opent uwe mond, eist van Mij vrijmoe-dig, op Mijn trouwverbond; al wat u ontbreekt, schenk ik, zo Gij ’t smeekt, mild en overvloedig “. (Psalm 81:12). Ds. B. van der Heiden... Alle geslachten13 september 2019Meditaties“…Ga, gij uit uw land…” Genesis 12:1-3 Wat was de aarde reeds vervuld met het kwaad. Onze tekst staat nog maar in Genesis 12, maar er is al heel wat aan vooraf gegaan. De boosheid op aarde was al vermenig-vuldigd en al het gedichtsel der gedachten des mensen was te allen dagen alleenlijk boos (Gen. 6 : 5). De Heere was al eerder opnieuw begonnen met de mensheid toen Hij het overgrote deel verdronk in de zondvloed. Met Noach ging de Heere het als het ware opnieuw proberen. En helaas, Noach openbaarde ook een Adamskind te zijn en uit zijn geslacht werden de bouwers van de toren van Babel geboren. De Heere verstrooide hen op de ganse aarde. Ook toen leek er al niets van terecht te komen. En nu, in de roeping van Abram, zondert de Heere opnieuw enkele mensen af om uit hen de Kerk Gods te gaan bouwen. Toont de roeping van Abram niet Gods taai geduld? Nog laat Hij de wereld niet los en nog verdelgt Hij niet alle mensen. Het is Zijn ondoorgrondelijke goedheid dat de Heere telkens weer begint. Het is Zijn verkiezend handelen dat ook uit de geschiedenis van Abram blijkt. De Heere grijpt in, in het leven van een mens, een Adamskind, een bedorven Syriër. Als de Heere niet begonnen was, zou Abram weer terug gekeerd zijn. Mozes, de schrijver van dit hoofdstuk, moet zijn zielsverwondering hebben opgeschreven: de HEERE nu had tot Abram gezegd”. Dezelfde verwondering kan nog leven in het hart van een mens die naar God nooit vroeg, maar door de Heere werd opgezocht. En omdat de HEERE nog Dezelfde is, mag het evangelie ruim wor-den gepredikt, in afwachting of de Heere er nog roepen zal tot het wonderbaar licht. De Heere gaat door met Zijn roeping en daarom is er hoop voor hopeloze, gevallen men-sen. Nehemia schrijft ervan in Nehemia 9 : 7 en roept het uit: “Gij zijt de HEERE, de God Die Abram heeft verkoren”. Het heeft dus zin om nog te prediken, zending te be-drijven (en in een nieuw jaarseizoen de genademiddelen te blijven gebruiken (toevoeging dsav)). Waar was Abram toen de Heere hem riep? In Ur of in Haran? Uit vers vier krijgen we immers de indruk dat Abram op Gods bevel uit Haran ging met Saraï en Lot. Maar voorzichtig, in Hand. 7 : 3 lezen we dat Abram geroepen werd toen hij nog in Mesopo-tamië was! We moeten Genesis 12 : 1 blijkbaar niet vastmaken aan het vierde vers van dat hoofdstuk. De eerste drie verzen zijn een verklaring van de laatste verzen van hoofdstuk 11. Waarom nam Terah de zijnen mee naar Haran? Wel, omdat de Heere Abram had geroepen in Ur. In de karavaan die Ur verliet, bevond zich dus ook de oude vader Terah. Is hij ook door de God van Abram ingewonnen? Hoe het ook zij, de roeping is vooral aan Abrams adres gericht. “Ga, gij”. Gebiedend, ernstig en nodigend kwam dit Godswoord tot Abram. Zo krachtig riep de Heere dat hij hier niet onderuit kon en bovendien wordt hij gewillig gemaakt, zodat hij er ook niet onderuit wil. Het Woord komt zo majesteitelijk op hem af dat hij doet wat de Heere van hem vraagt. Dat majesteitelijke blijkt uit de vele keren dat het uit de mond des Heeren klinkt: Ik” en in het oor-spronkelijke eigenlijk nog drie maal meer. Zo overweldigt de Heere Abram en zo werkt de Heere ook in de krachtdadige roeping bij de wedergeboorte. Een zondaar krijgt dan met God te doen. Die toont dat Hij God is. En wat zal Abram doen? Zal hij alles losla-ten? Durft hij het er op te wagen? Ja, hij wordt er voor ingewonnen zich aan de Heere over te geven. Uiteindelijk wil hij niets liever dan als Mozes en Ruth de keuze doen. Al weet hij niet waar hij terecht zal komen. Liever met God naar een onbekend en vreemd land dan zonder God in Ur of Haran te blijven. Mochten we die gelukkige keus al doen? Maar er gebeurt hier meer. Het gaat hier niet alleen om Abram, maar er is meer in het geding. De zaligheid van alle uitverkorenen is hier mee gemoeid. In Abram zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. De Heere zal hem zegenen en hij zal een zegen zijn voor al de volken. Niet alleen de natuurlijke kinderen van Israël zullen baat hebben bij zijn roeping, maar ook al de heidenvolken zullen zaligheid kunnen ontvangen in hem. In deze roeping ligt dus de roeping besloten van al de uitverkorenen (Rom. 11 : 17). Ook Abram begreep dat er meer achter deze belofte schuil ging. Hij heeft met verheuging uitgezien naar de dag van zijn Zaad, de Christus (Gal. 2 : 16 en Joh. 8 : 56). In dat Zaad ligt de zegening opgesloten, in Hem alleen. Niet de kinderen des vleses, maar al de kinderen der belofte zijn in Christus gerekend (Rom. 9 : 8). Daarom is het voor Jood en heiden van belang te weten of we in Hem zijn. En wij mogen ons daarom op z’n minst wel afvragen of dat Zaad voor ons van levensbelang is geworden. Als Abram al met verheuging uitzag naar de komst van Christus, hoe wezenlijk is dat dan wel niet in de nieuwtestamentische bedeling. Om tot zegen te zijn moest deze Nakome-ling van Abram de vloek gaan dragen. Door de toom Gods te dragen, verwierf Hij de zegening voor al de Zijnen. Ontdekte zondaren proberen wel die vloek op een andere manier te ontlopen, maar door de bearbeiding van de Heilige Geest zullen zij meer en meer gaan leren zien dat het leven alleen in Hem ligt. Hij kwam ook in Kanaän. Hij moest ook alles verlaten en werd verlaten van al zijn discipelen. Abram hield op zijn tocht nog een vrouw over en een neef, aanvankelijk trok ook zijn vader mee. Christus kwam volkomen alleen te staan in de angsten der hel, in duisternis en Godsverlating. Hij is ook opgestaan en is in het hemelse Kanaän om al de vreemdelingen en bijwoners op deze aarde eenmaal tot Zich te nemen. De Heere roept, ook nu. Ga, uit uw land en uit uw maagschap. ds. P. van Ruitenburg (Chilliwack, Canada)... Bijna bewogen30 augustus 2019Meditaties“Gij beweegt mij bijna een Christen te worden” Handelingen 26:28b Gemeenten, tweemaal ging in de laatste maanden de sprake des doods uit onder onze predikanten. Eerst overleed ds. P. Blok na een ernstig ziekbed, daarna overleed op het onverwachts ds. H. Paul. In dat verband plaatsten we een enkel nummer terug, een meditatie van wijlen ds. P. Blok. Ditmaal plaatsen we een meditatie van wijlen ds. H. Paul. Moge van hun nagelaten woorden gelden: Hebreeën 13:7. Paulus is gevangen genomen en naar Cesarea gebracht. Na de verantwoording voor Felix, de stadhouder moet hij zich voor diens opvolger Festus verantwoorden om welke reden hij gevangen genomen is. Daarbij wordt Paulus genoodzaakt zich op de keizer te beroepen. Terwijl hij nog in Cesarea verblijft, brengt koning Agrippa met Bernice een bezoek aan Petrus. Deze wil diens advies wel inwinnen, wat hij met Paulus moet doen. Agrippa wil daaraan wel voldoen, maar wil dan ook eerst Paulus horen.Zo ontvangt Paulus de gelegenheid zich voor Agrippa te verantwoorden.Hij getuigt van zijn roeping en de opdracht die de Heere hem gegeven heeft om de heidenen het evangelie te verkondigen.Agrippa heeft met aandacht het woord van Paulus aangehoord en het heeft hem niet onberoerd gelaten.Hij staat niet zo vreemd tegenover wat de stadhouder als razernij betitelt.Het geslacht van de Herodessen weet van Johannes de Doper, de vriend van de Bruidegom.Ze hebben Jezus gezien op Zijn kruisgang en het gerucht van de apostelen vernomen.Ze weten van de groei van de gemeenten. Agrippa gebruikt het woord “christen” en blijkt ingewijd te zijn in de ontstaansgeschiedenis van de kerk.Hij is uit het geslacht van hen die van het Woord weten. Nu wordt hem het Evangelie aan het hart gelegd.De deur der genade staat voor hem nog open, de gezant des Heeren tracht hem te dwingen om in te gaan.Agrippa geraakt in tweestrijd. Er gaat iets uit van de man vóór hem, waarvan hij onder de indruk komt.Zal hij opstaan en zich gewonnen geven? Zal hij uitroepen: wat moet ik doen om zalig te worden?Neen, voor de beslissende stap deinst Agrippa terug. Waarom? zouden we kunnen vragen.En dan weten we dat Paulus slechts een mens is, die plant, maar afhankelijk is van de wasdom van de Heere.Hij kan het hart niet veranderen. Zonder de werking van de Heilige Geest zal het Woord niet levend maken.Maar de waarheid heeft ook nog een andere zijde: Agrippa wil niet, hij verhardt zich en kiest tegen de Heere.Hij wil Mozes’ keus niet. Het verloren gaan is niet allereerst een lot, maar het heeft altijd een geschiedenis achter zich.Een geschiedenis van een ingaan tegen de roepstemmen. Ook bij Agrippa is er iets dat de bewogenheid onderdrukt en overwint.Hij ziet Paulus wel als christen, maar in een keten, hij draagt de smaadheid van Christus’ kruis.Hij hoort Festus’ kritiek: gij raast Paulus. Hij weet Bernice naast zich aan wie hij met vele zondenbanden is verbonden.Het christen worden brengt de eis met zich mee zijn begeerlijkheden te kruisigen, maar die koestert Agrippa.Hij zou misschien wel christen willen worden, als hij Agrippa kon blijven.Hij zou ‘t leven willen winnen, zonder er iets bij te verliezen. Wat ontbreekt hier?Het leven zonder God is hem geen last. Hij haat de zonde niet als zonde tegen God. Hij kent geen droefheid naar God, die een onberouwelijke bekering tot zaligheid werkt.De rechtvaardige zal nauwelijks zalig worden.Maar een geveinsde die deze zeker niet kent, zal ondanks zijn hoop behouden te worden, niet zalig worden, zolang hij erin volhardt.Er is een wezenlijk onderscheid tussen de ware- en de schijnchristen.De oprechte kan de vuurproef van een ontdekkende prediking doorstaan en wenst dat hetgeen waarop hij zijn hoop vestigt, getoetst wordt aan Gods Woord.Hij wil weten dat Gods werk in hem waarheid is en wenst op een vast fundament gebouwd te worden.Ook wil hij zalig worden in een weg, waarin God aan Zijn eer komt, zonder dat Zijn deugden gekrenkt worden.Hij heeft de Heere nodig en zoekt Hem in het verborgen. Het geloof werkt door de liefde en het verandert en vernieuwt de oprechten.Daardoor kent hij ook de strijd tegen de zonde als zonde, ook met hetgeen daarvan in hem opwelt.De nabijchristen is bevreesd voor de gevolgen van de zonde.Hij is als iemand die bang is om te eten, omdat hij bevreesd is dat het hem slecht bekomt.Zo is de nabijchristen bang voor de straf en heeft strijd met de dodelijke zonden, maar niet met hetgeen in zijn gedachten leeft.Uiterlijk kan hij de weg ten hemel gaan en tot grote hoogte komen. Onder de ontdekkende prediking zal hij geen acht slaan op wat tot toetsing wordt voorgehouden.Er is geen moeilijker werk dan een mondchristen te bekeren, al is bij de Heere alles mogelijk.De oprechte is bevreesd en helaas traag om de beloften van het evangelie op zich toe te passen voor wie ze toch juist bedoeld zijn.Maar de Heere is de Eerste en de Laatste en weet wat van Zijn maaksel te wachten is.Lezer(es), is verlangen naar oprechtheid ook kenmerk van uw leven?Dan weet de Heere waar het u om te doen is en zal Hij u niet beschaamd laten staan.Vraag maar veel ontdekkend licht en zoek uit Zijn Woord het onderwijs te ontvangen dat tot de kennis van de enige grondslag van zaligheid leidt namelijk de gekruisigde Christus. Wijlen ds. H. Paul (1928-2019)... De tweede reize26 juli 2019MeditatiesEn in de tweede reize werd Jozef aan zijn broederen bekend. Handelingen 7:13a Geliefde gemeenten, jong en oud, we leven weer in een tijd van veel reizen en trekken.Al zullen anderen onder ons ook thuis blijven. Wel geldt voor ons allen dat we op reis zijn naar de eeuwigheid.De Heere moge ons allen, thuis maar ook elders, bewaren voor de zonde, maar meest voor een onverwachte en onverzoende dood.En besef gemeenten, dat Gods ogen ons overal zien.Tot troost voor een biddeloos volk die de Heere toch niet kunnen missen.Maar mag het ons ook zijn tot bewaring zodat we ons elders niet anders gedragen dan thuis. In onze tekst gaat het ook over een reis.Het is een reis waar Stéfanus van spreekt tegenover het Joodse Sanhedrin dat hem gevangen heeft genomen.In die reis, zo zegt Stéfanus in zijn rede, gebeurt er een groot wonder. Na 22 jaar zien de broers hun ver-kochte broer Jozef weer terug.Let op wat er staat. Dat is pas in de tweede reize. Dus daar is een reis aan die ontmoeting vooraf gegaan.Eerst wilde hij hen beproeven. Eerst wilde hij onderzoeken of ze nog zo haatdragend waren.Ja, eerst onderzoekt hij of er wel plaats is bij hen om zichzelf aan hen bekend te maken.Daarom pas op de tweede reize maakt Jozef zich aan zijn broeders bekend.Deze mannen mogen in hun reis hun broer weer zien. Wat zal dat een ontmoeting geweest zijn.Wat zullen wij zien in de komende weken? Sommigen onder ons maken verre reizen om veel natuurschoon te zien.Maar ook dichtbij kan Gods schepping worden bewonderd als we er maar ogen voor krijgen.Toch van alles wat we zien geldt ten diepste dat het ons hart niet verzadi-gen kan.Gelukkig de mens die waarlijk zijn leegheid en armoede buiten God en zonder God mag inleven en verstaan.Die de nood opgebonden krijgt op reis te zijn, met allen die hen lief zijn, naar de nimmer eindigende en allesbeslissende eeuwigheid.Die als een arme zondaar de Heere achteraan roept met de bede: “Zie op mij in gunst van bo-ven en wees mij toch genadig Heere!”De broers mogen op de tweede reis Jozef ont-moeten als hij zich aan hen bekendmaakt.En dit is een heerlijk beeld van de bekendmaking van de Meerdere Jozef aan Zijn kinderen die Hij van eeuwigheid heeft liefgehad.Dat volk dat naar Gods welbehagen in het uur der wedergeboorte getrokken wordt uit de duisternis.Die leren reizen op dat smalle pad ten leven. Die kennen in hun leven ook een “eerste reize”.Dat is die “reize” waarin de Heere hun gemis, hun zoeken, hun tranen en hun eigengerechtigheden als grond voor de eeuwigheid gaat afbreken.Op die “reize” leren ze dat ze een arme en schuldige zondaar zijn.Op die “reize” leren ze: “wij toch rechtvaardig wij ontvangen straf waardig hetgeen wij gedaan hebben”.Tijdens die “eerste reize” leren ze: “ik ben vermoeid door mijn grote reis” (Jesaja 57:10a).Om dan te leren uitroepen: het is buiten hoop!En zo wordt het waar dat Jozef zich in de tweede reize aan zijn broeders bekendmaakt.We lezen in Genesis 45 dat Jozef zich toen niet langer kon bedwingen.Als een heenwijzing dat in die “tweede reize” Die Meerdere van Jozef Zich ook niet langer kan bedwingen om zich aan zulke zielen te gaan openbaren en in een stervend leven ook nader te gaan verklaren.Dan mogen de zielsogen van zulke mensen iets zien van die beminnelijke Vorst Wiens schoonheid hoog te loven al het schoon der mensen oneindig ver te boven gaat.De Koning te mogen zien in Zijn schoonheid. Hem zien Wiens naam is Jezus, die verlossen kan, wil en zal van het grootste kwaad, de zonde.Maar ook brengen kan, wil en zal tot het hoogste goed, dat is Gods gemeenschap.O, Hij kan zich niet bedwingen op die “tweede reize” om Zich te openbaren aan een doodschuldig, rechteloos, missend en uitgewerkt volk.Die zal Hij, op Zijn tijd, verschijnen tot hunlieder vreugde.Kom, mogen we voor het eerst of opnieuw in deze tijd van reizen en trekken zulk een “eerste en tweede reize” in ons leven leren kennen.Omdat Christus, de Meerdere Jozef, zich aan onze ziel mocht gaan bekendmaken.Dan zou uw ziel verzadigd worden en uw ogen zalig zijn van het zien.Dat doet de Kerk uitroepen: “en alles wat aan Hem is, is gans begeerlijk”.Geliefden, wij wensen u allen zulk een “tweede reize” toe. Om die Meerdere van Jozef te mogen ontmoeten.Dan wordt in de ziel iets van de ware rust geboren. Uw en jouw ds. A. Verschuure... De rust van Gods Kerk18 juli 2019Meditaties“Er blijft dan een rust over voor het volk Gods”. Hebreeën 4:9 Lezers, de rust waarvan deze tekst spreekt is niet de rust na een dag van werken, of de rust van de slaap.Het wijst ook niet de ijdele rust aan van vele werkschuwe mensen. Het is ook geen weergave van wat op duizenden grafstenen staat ingegrift. Het gaat over de rust van Gods kinderen. In het begin van het vierde hoofdstuk lezen wij: Laat ons dan vrezen, dat niet te eniger tijd, de belofte van in Zijn rust in te gaan nagelaten zijnde, iemand van U schijnt achtergebleven te zijn.De Heere wijst daar naar de rust in het beloofde land. De rust is geen werkloze rust, maar een actief zich vermaken in God en Zijn dienst.Als voorbeeld gebruikt de apostel de rust van God na het werk van Zijn handen. Het rusten des Heeren was een Zich heilig vermaken in Zijn werken.Zo zal de rust van Gods volk zijn een zich innerlijk vermaken in de werken Gods. Over deze rust willen wij iets gaan schrijven. Het eerste wat wij overdenken is de rust van de mens in de staat der rechtheid dus het zich vermaken in de werken Gods. De mens leefde in onmiddellijke gemeenschap met Zijn Schepper en Verbondsgod. In het heilig vermaken in Gods werken en wet was de zaligheid gelegen en daarop was het onverliesbare leven beloofd. Deze rust heeft de mens verloren. Hij heeft de dienst van God opgezegd en zich moedwillig verbonden aan de dienst van de duivel. Daarmee werd alle ware rust de mens ontnomen. Zeker in dwaasheid en verblindheid meent hij rust te hebben gevonden buiten God. Maar dat is gevolg van de ingeving van de satan. Als hij zich eerlijk onderzoekt zal hij moeten belijden een onrustig mens te zijn. Vooral in onze dagen, nu de Heere Zijn algemene goedheid komt in te korten, merken wij de onrust die de mens bezet. Door de val is de mens de onrust opgelegd. Wij zien het in Adam. Hij vluchtte al bevende voor het aangezicht des Heeren. Zo leeft de mens zijn staat uit op weg naar de eeuwigheid. Hij zal in de eeuwige onrust zijn leven eindigen als God het niet komt te verhoeden. Het genadewonder openbaart zich in het leven juist met het kenmerk van onrust. De Heere ontdekt immers de gescheiden staat van God en de ras naderende eeuwigheid. Nu heeft de stilgehouden zondaar geen rust meer voor het hol van zijn voet. De eigen gemaakte kleding kan de schaamte niet bedekken en de rust voor God niet geven. Wat is het een wonder als de Heere de zondaar aanspreekt en hem niet dadelijk verdoemt. Hij ondervraagt de zondaar en roept hem uit de schuilhoek van zijn leven. Hoor, daar klinkt het in de hof: “Waar zijt gij? ” Op deze roepstem moet hij tevoorschijn komen. Hij kan zich niet meer bedekken. Hij moet uitroepen: Ik ben naakt en daarom verborg ik mij. Toch heeft hij zijn klederen van bladeren aan, maar deze kunnen zijn zonde, schuld en schaamte niet bedekken. Zijn vlucht van God af blijkt ijdel te zijn en zijn bedekking waardeloos. Rechtvaardig had de Heere nu kunnen straffen en doen beërven de ontzaggelijke gevolgen van zijn afval van God. Maar de Heere zocht Adam niet op om hem te verderven, maar om hem in een rechte weg terug te brengen en de eeuwige zaligheid te schenken. Hoe dit mogelijk was in overeenstemming met Gods rechtvaardigheid werd aangewezen in de komst van het Vrouwenzaad. Daardoor kon de gevallen en opgezochte en tot God teruggeleide mens weer hersteld worden in de gemeenschap met God. Zo wijst de Heere de weg aan naar de rust en wie deelgenoot worden van de rust. Op deze aangewezen weg der zaligheid hebben de gelovigen onder het Oude Verbond gehoopt en ze zijn niet beschaamd uitgekomen. Abraham heeft met verheuging Zijn dag gezien. Deze aangewezen rust in het vrouwenzaad is beloofd aan al Gods kinderen. Zo leert de Heere in de geschiedenis van Israël langs welke weg zij tot de rust in het beloofde land worden geleid. Het volk der belofte leefde immers onder de druk van de slavendrijvers in Egypte. In harde dienst waren zij bezig aan een onmogelijk werk, namelijk om de slavendrijvers te bevredigen. Nooit hadden zij in deze weg rust gevonden als God niet Zelf hen had vrijgemaakt. Wel doorleefde het volk de harde slavendienst. Maar hoevelen in onze dagen leven gerust in de slavendienst van de satan? Het was de Heere, die de nood deed gevoelen en deed roepen tot de Allerhoogste. De Heere verloste hen door een sterke hand. Maar om te kunnen delen in de rust van het land der belofte moest eerst nog een woestijnreis worden gemaakt. De Nieuw Testamentische gemeente is onderwezen aangaande de rust in een gekomen, geopenbaarde, lijdende en opgestane Christus. Christus heeft alles volbracht. Hij heeft de volkomen rust verworven. Wat Hij verwierf, past Hij ook genadig en soeverein toe in de harten van Zijn kinderen. Rust is de vertaling van het Griekse woord: “Sabbatismos”; dat is een weergave van echt, wezenlijk vermaak in God en Zijn werk. Er is dus een volk op de aarde dat in het dienen van God een vermaak en een zoete rust heeft. Wie van ons heeft daar kennis aan? Deze vraag moet gesteld worden omdat de Heere in de tekstwoorden daar Zelf op wijst. Er blijft een rust over voor het volk van God. Rust voor het volk van God. Wie zijn ze? En, hoe beleven zij deze rust? Voor velen is dit een ergernis. Het onderscheid begeert de mens van nature niet. Gods Woord is er echter maar al te duidelijk in. Het is niet alles Israël wat Israël genaamd wordt. Ezau was besneden, ook Saul en met hen velen. Toch zijn zij in de vrucht van het leven openbaar geworden als vijanden van God en zijn genade. Er blijft dan een rust over voor het volk van God. Het is nodig om dit te onderzoeken. Immers het ware volk Gods heeft zo vaak strijd over de vraag of zij wel waarlijk tot dit volk behoren. Enkele gedachten gaan wij daarom na. Wat is dit volk in hun afkomst? Kinderen van Adam en daarom verbondsbrekers. Zij zijn met de gehele wereld verdoemelijk voor God. Hun levenselement was als een vis die zijn vermaak heeft in het water. Zo leefde ook zij in de wateren van zonde, van wereld of van eigengerechtigheid. Doch door een almachtige daad des Heeren werden zij getrokken uit de doodstaat en overgezet in het nieuwe geestelijke leven. Heilig rusteloos gemaakt konden zij nergens bevrediging vinden. Alles in hun leven ging veroordelen, rust noch vrede werd gevonden onder het hol van hun voet. De wetenschap tegen een rechtvaardig en goeddoend God te hebben gezondigd ontnam alle levensvreugde en deed uitzien of het de Heere behagen mocht om te zien naar hen die nooit naar God hadden omgezien. Maar hoe wonderlijk was het voor hen toen de Heere uit Zijn Woord ging onderwijzen en heenwijzen naar Goddelijke gedachten des vredes, naar de zaligheid in een Ander. De Rustaanbrenger werd aan hen voorgesteld en het hart werd vervuld met een innige betrekking op Hem. Door het Woord werden zij gelokt: Komt herwaarts tot Mij, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven. Iets van de rust in Hem werd ervaren en gaf in de ziel het verlangen om meer van Hem te mogen kennen. Ze werden geleid langs de weg van lijden en sterven naar de oorzaak waarin de rust werd bevestigd. Daar waar God in bevredigd werd, werd ook de rust van Gods kinderen gevonden, namelijk in het volkomen werk van Christus. Want dat was noodzakelijk om God te bevredigen. Wie zou de prijs der ziele, dat rantsoen voor God in tijd en eeuwigheid voldoen? Hoe nodig werd voor de ziel de verdienste van Christus. De ware rust is toch daar waar zij mogen weten dat hun zonde zijn verzoend en de straf is gedragen en de schuld betaald, en dat op grond daarvan de gemeenschap met God weer hersteld is. Het wonderlijke rusten in het volbrachte werk van Christus geeft altijd voorsmaken van het hemelleven en doet uitzien naar de volkomen rust in God. Er blijft dan een rust over voor het volk van God! Deze tekst bevat een belofte voor de toekomst. Immers de woestijnreis zal niet altijd duren. Er komt een einde aan het vreemde-lingsleven. Temidden van de onrust van dit leven mag de moede reiziger naar het hemelse Kanaän het hoofd wel eens uit de gebreken opheffen. De Koning van de kerk heeft overwonnen, Hij is nu verheerlijkt aan de rechterhand van Zijn Vader. Hij is in alles voorgegaan. Ook voorgegaan in het heiligdom. Daar aanschouwt Hij het aangezicht van Zijn Vader en deelt storeloos in Vaders gemeenschap. Nu het Hoofd boven is, moet het lichaam volgen. Het is gegrond op de toezegging van de Koning: Ik ga heen om u plaats te bereiden. Rust, Pelgrim, rust. De strijd die is gestreden. Heft uw moede hoofd omhoog, ‘t meeste is geleden. Rust, o Pelgrim, rust. Er blijft dan een rust over voor het volk Gods. Ook voor u en mij? Wijlen ds. P. Blok (1920-2019)... Een boodschappende Rhodé en het antwoord der gemeente27 juni 2019Meditaties“En zij zeiden tot haar: Gij raast” Handelingen 12:15a Het is opmerkelijk dat de jonge dienstmaagd Rhodé, in bange dagen van beproeving, met velen bijéén vergaderd en biddende was in de ouderlijke woning van Johannes Markus te Jeruzalem. Terwijl Herodes de handen aan sommigen van de gemeente sloeg om die kwalijk te handelen, werd de apostel Jakobus onthoofd om het getuige-nis van Jezus en om het Woord Gods. Des te aangrijpender was het bericht dat nu ook Petrus gegrepen was en in de gevangenis werd bewaard. Zou nu ook deze pilaar wor-den weggerukt? Terwijl de geketende apostel slaapt, mocht de gemeente zijn als een lelie onder de doornen. Ze werd immers verwaardigd de Heere aan te lopen als een waterstroom. Door de geschonken genade der volharding werd een gedurig en vurig gebed tot God voor Petrus gedaan, vele dagen lang. Wil hem sterken door Uw gena-de, laat hem in de muil van die wrede leeuw niet verslonden worden, verlos hem door Uw kracht tot onze vertroosting. We lezen in Psalm 12: “Om de verwoesting der ellen-digen, om het kermen der nooddruftigen, zal Ik nu opstaan, zegt de Heere, Ik zal in behoudenis zetten, dien Hij aanblaast”.De Hoorder der gebeden heeft Petrus door een reeks van wonderen verlost. De ene onmogelijkheid na de andere moest wijken! Zal nietig stof Mij ”t hoog gezag ontwrin-gen? Ketenen, wachters noch deuren kunnen belemmeren als de Heere een weg baant, waar geen weg is. ”Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn”. Hebben de smekelin-gen, bijéén in de ruime woning van Markus’ moeder, deze uitkomst verwacht? Wanneer de klopper op de deur valt en Rhodé vraagt wie daar is, bekent ze dat het Petrus is die spreekt. De ijzeren poort van de gevangenis werd Petrus en de engel vanzelf geopend, maar deze deur blijft voorlopig voor de apostel gesloten – van blijdschap vergeet Rhodé open te doen. Met gevleugelde voeten keert ze terug en roept luide dat Petrus voor aan de voorpoort staat. “En zij zeiden tot haar: Gij raast”. Het is onmogelijk, je bent als één die buiten zijn zinnen is en je weet niet wat je zegt! Maar is Rhodé voor hen dan geen boodschapster die verkondigt dat hun noodgeschrei verhoord is? Is haar woord niet als een goede tijding uit een ver land? Zeker, ze zeggen niet: Dat hadden wij wel verwacht want wij hebben er immers om gebeden. Maar ook niet: De Heere heeft wat groots verricht en door wonderen hem bevrijd. Het scheen hen eerder iets onmoge-lijks te zijn dat Rhodé de waarheid sprak! Zo weinig was in hun hart dat Sions Koning hen verlossing zenden zou! Zonder twijfel waren hun gebeden steeds korter geworden. Het scheen dat God vergeten was genadig te zijn en niet liet komen wat zij begeerden. Wachter, wat is er van de nacht? De morgen is gekomen en het is nog nacht! Wanneer zij ondertussen hun schamele verzuchtingen bleven opzenden, waren zij meer geloof deelachtig dan zij konden bezien. God doet een afgesneden zaak op de aarde en werkt op een wonder aan. Zo zorgt Hij voor Zijn eigen eer. Dikwijls zal het daarop uitlopen bij Gods kinderen, dat zij het moeilijkst kunnen geloven, wat zij het vurigst wensen, omdat zij vrezen zich te bedriegen. Het is een groot voorrecht dat we niet alleen in Gods Woord lezen hoe het moet zijn, maar ook hoe het gaat in het leven van Gods strijdende Kerk. Het was een harde zaak voor de discipelen van hun Meester te moeten scheiden, toen zij werden gedwongen naar de overzijde van de zee te varen. Wanneer Jezus in de storm tot hen komt in Goddelijke majesteit, wandelende op de golven, wat dan? Als Hij het dichtst bij hen is, schreeuwen zij het uit van vrees en denken een spooksel te zien. Wanneer de vrouwen boodschappen dat de Heere is opgestaan, wijzen de discipelen het af als zot geklap. En wanneer de Herder Zich tot de kleinen wendt. Zich als de Le-vende openbaart temidden van hun dood, is dit het eerste: zij meenden een geest te zien.“En zij zeiden tot haar: Gij raast!” Wanneer Petrus even later voor hen staat, dan ontzetten zij zich. Laten wij maar niet denken dat Gods kinderen in deze tijd er met minder schande vanaf komen! O wonder, heilig gedwongen te geloven! Voorwaar, geen vlees zal roemen voor God. De dingen Gods zullen de zaligheid van de ziel uit gaan maken. Goddelijk welbehagen en vrije genade zullen worden gekroond door een in zichzelf onvruchtbaar overblijfsel.Al de Schrift is van God ingegeven en is nuttig.Ook in deze tegenwoordige tijd is er nog een overblijfsel naar de verkiezing der genade, dat beschaamd en vertroost wordt door dit antwoord dat aan Rhodé gegeven werd. Ds. C. Hogchem (Aalburg)... Geen Andere Naam13 juni 2019MeditatiesEn de zaligheid is in geen Anderen; want er is ook onder den hemel geen andere Naam, Die onder de mensen gegeven is, door Welken wij moeten zalig worden Handelingen 4:12 Wat heeft Petrus hier voor de Joodse raad van Jezus een schoon getuigenis mogen geven. Deze oversten begeerden maar één ding, namelijk dat de Naam van Jezus ver-zwegen moest worden. Deze Naam mocht onder het volk niet genoemd worden. Zij haatten deze Naam. Jezus had over hen immers veelvuldig het ”wee” uitgesproken. Lees het maar eens na in Matthéüs 23. Daarnaast had Jezus hen vaak gewezen op het tekort van hun eigen gerechtigheid om daarmee voor God te kunnen bestaan. Dan hadden zij een andere gerechtigheid nodig, een volkomen gerechtigheid. Zijn gerech-tigheid! Dat zegt Petrus nu ook tegen hen. Hij zegt: “En de zaligheid is in geen Ande-ren”. Letterlijk staat er: “er is geen behoudenis in anderen”! Er is dus geen behoudenis van het gewisse verderf dan alleen in de Naam van Jezus. Er is geen zaligheid, geen gemeenschap met God, dan in en door Jezus. Buiten deze Naam is er geen verzoening met God. Buiten Jezus is er geen vrede met God en geen recht op het eeuwige leven. Er is geen heiligmaking en heerlijkmaking buiten de Naam Jezus. “En de zaligheid is in geen Anderen!” Wij kennen deze waarheid allen wel met het verstand en belijden het met de lippen. Maar zeg eens eerlijk, zoeken wij allen van nature de zaligheid niet buiten deze Naam? De één zoekt de zaligheid in dit aardse leven. Een verloren paradijs! De ander zoekt de zaligheid in zijn gerechtigheid buiten Jezus. Dus in eigengerechtigheid! Dat u, wanneer daarin uw leven getekend ligt, het tekort daarvan eens zou mogen zien! Zie toch de armoede van zulk een leven. Bedenk, dat u daarmee omkomt! Buiten deze Naam is er geen zaligheid, ook geen vermeende zaligheid. Echter ook een begenadigd mens, een levend gemaakt mens, een mens die de schuldbrief heeft thuis gekregen, zoekt de zaligheid en de vrede met God nog buiten Jezus’ Naam. Jezus’ Naam en Per-soon is voor hen verborgen. Deze mensen zoeken vrede en rust voor de ziel te beko-men door allerlei heilige werkzaamheden te verrichten. Die zoeken rust voor hun arme ziel door middel van reformatie in het eigen leven, in het gezinsleven. Hun gebeden, hun lezen, hun onderhouden van de wet, alles wordt anders van aard. Het wordt geeste-lijk in plaats van oppervlakkig en vleselijk. Hun gebed wordt gekenmerkt door oprechte schuldbelijdenis. De taal van de dichter is hen niet vreemd: “Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet”. Het lezen van Gods Woord en de geschriften van de vaderen gaat gepaard met een geestelijke en ware honger. Ze bege-ren onderwijs voor hun arme ziel. Hoe komen we tot God bekeerd? Hoe komen we met Hem verzoend? De onderhouding van Gods wet komt op uit liefde tot God en Zijn dienst. Ze gaan ernstig leven. Ze beseffen immers, dat bij overtreding van de wet God hen rechtvaardig zal straffen. Dan moeten ze voor eeuwig buiten en zonder Hem verke-ren in de rampzaligheid. Dat is het ergste voor een ontdekte ziel: God te missen! Maar hoewel al deze dingen niet gemist kunnen worden, het kan geen grond zijn voor God. Welgelukzalig is de mens die dit mag leren, die in zijn leven vastloopt met al de werk-zaamheden voor God en voor wie het buiten hope wordt of geworden is. Zijn die men-sen welgelukzalig te noemen? Ja, geliefde lezers! Weet u waarom? Omdat die mensen een Ander nodig krijgen in het leven. Een Naam, een Persoon Die hen kan redden van de dood. Die hen kan behouden van het gewisse verderf. Die hen terug kan brengen in de gemeenschap met God. Dat predikt Petrus hier nu. Hij zegt: “Ik weet geen andere Naam, dan de Naam van Jezus!” Zie, zegt Petrus, Hij maakt zalig! Hij heeft alles wat u nodig hebt. Gerechtigheid, heerlijkheid, vrede. Hij kan rust geven voor uw arme ziel. Er is geen Andere Naam onder de hemel gegeven! Onder de hemel was het eens een lust-hof, maar nu is het een plaats waar de vloek op rust. Vervloekt is het aardrijk om uwentwil. Onder de hemel, waar de dood heerst, is een Naam gegeven! Het is de Naam van Jezus, gegeven door God. Hij is de Heilige en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont. Hij Die geen mens nodig had en heeft, gaf een Naam, opdat zondaren zouden delen in Zijn zaligheid. Die Naam komt van de Eeuwige, uit de eeuwigheid en zal ge-roemd worden tot in eeuwigheid, naar het welbehagen van de Vader. O, dat u door het geloof zien mocht op Hem, op Zijn Naam, op Zijn arbeid, op Zijn heerlijkheid, die aan-gebracht is in de weg van het offer. En wanneer we op Hem mogen zien, zoals Petrus zag, dan belijden wij ook: “En er is geen andere Naam”. Hij is gegeven van eeuwigheid, gegeven in de belofte van het Woord in de prediking om Hem te verheffen als de Ba-nier, gegeven om Zijn Naam voor te stellen in de prediking als noodzakelijk tot verzoe-ning voor de zonde. Die Naam is gegeven omdat Hij de deugden van God verheerlijken kon en verheerlijkt heeft. Die Naam is ook gegeven in het persoonlijk leven van de zondaar om Hem te leren kennen door Woord en Geest in het ware en zaligmakende geloof. Wat wordt die Naam en Persoon de Kerk dan dierbaar. Petrus heeft daarvan veel geleerd. Hij wist het bevindelijk: “En de zaligheid is in geen Anderen; want er is ook onder de hemel geen andere Naam, Die onder de mensen gegeven is, door Wel-ken wij moeten zalig worden”. Die Naam is onder de mensen gegeven, omdat God in mensen een welbehagen heeft. Wat een onbegrijpelijk wonder! Aan mensen, die God de rug en nek hebben toegekeerd, gaf Hij Zijn Zoon. Er staat: ”Door Welken wij moe-ten zalig worden”. Het woordje ”moeten” geeft een Goddelijk moeten weer. Dat wil ons leren, dat God het zo gewild heeft. God wil Zich verheerlijken in Zijn Naam. Het is Gods welbehagen, dat in een weg van recht, door Jezus vervuld, vrede wordt geschonken en ontvangen. De Kerk zal dan ook zalig worden, omdat God het wil. Dat is wel eens de geloofsblijdschap van de Kerk. Dan mogen ze zingen: “Het is door U, door U alleen, om het eeuwige welbehagen!” Hebben we dit ook wel eens gezongen? Ds. A. Vermeij... Pinksteren30 mei 2019MeditatiesEn als de dag van het Pinksterfeest vervuld werd Handelingen 2:1a Met Pinksteren gedenken wij de uitstorting van de Heilige Geest. De Heere Jezus had tot de Zijnen gesproken: Het is u nut, dat Ik wegga; want indien Ik niet wegga, zo zal de Trooster tot u niet komen; maar indien Ik heenga, zo zal Ik Hem tot u zenden. De zalig-heid voor de ganse kerk was verdiend. We onderscheiden in Christus de dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid die Hij beide heeft betracht. Door Zijn lijdelijke gehoorzaam-heid heeft Hij de straf, die Gods volk eeuwig had moeten ondergaan, weggenomen. En door Zijn dadelijke gehoorzaamheid heeft Hij het eeuwige leven verworven. Want het leven was toch op het doen der wet beloofd. Doe dat en gij zult leven. Wij hebben dat in ons verbondshoofd Adam laten liggen, wij hebben die gehoorzaamheid niet be-tracht, maar de weg der ongehoorzaamheid betreden en alzo de dood gekozen boven het leven. En door onze diepe val kunnen wij nu om eigen schuld nooit meer aan de eis der wet voldoen, zodat er ook nooit zaligheid te verkrijgen is aan des mensen zijde. De wet is krachteloos geworden om ons het leven te schenken, vanwege de verdorvenheid van ons vlees. Maar nu heeft Die dierbare Heere Jezus Zich onder de wet geplaatst, want Hij is geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, opdat Hij degenen die onder de wet waren verlossen zou. Nu is dit alles door Hem volbracht, zodat Hij van de dood niet gehouden kon worden. Hij is opgewekt en leeft tot in eeuwigheid en is ver-heerlijkt aan de rechterhand Zijns Vaders. Hij leeft en Zijn volk is met Hem gezet in de hemel. Maar wat de kerk des Heeren voorwerpelijk in Christus heeft, moet onderwerpe-lijk worden toegepast. En dat is het werk des Heiligen Geestes. De Heilige Geest neemt het uit de volheid van Christus om de met Zijn bloed gekochten de zaligheid deelachtig te maken. En vóór dat de Heere Jezus ten hemel is gevaren, heeft Hij de Heilige Geest beloofd: En Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid. Namelijk de Geest der waarheid. Welken de wereld niet kan ontvangen; want zij ziet Hem niet, en kent Hem niet; maar gij kent Hem; want Hij blijft bij ulieden, en zal in u zijn. Ik zal u geen wezen laten; Ik kom weder tot u. Die belofte is vervuld met Pinksteren. O, wat een dag is dat geweest. Op die Pinksterdag te Jeruzalem is de Derde Persoon in het Goddelijk Wezen nedergekomen om woningen bij Zijn volk te maken. En vanzelf, zulk een Pinksterdag is er maar één. Wij gedenken slechts van jaar tot jaar met Pinksteren het onbevattelijke feit wat toen geschied is. Zoals Christus éénmaal geboren is en wij dit jaarlijks gedenken, zo is de Heilige Geest éénmaal nedergekomen op de doorluchte Pinksterdag te Jeruzalem, tien dagen na de hemelvaart van Christus. En sinds die nederdaling woont de Heilige Geest in Zijn kerk en blijft bij haar. O, dat is nu het grote wonder van Gods genade wat wij met Pinksteren weer gedenken mogen. En dat het niet zou blijven bij alleen gedenken, want dat is eeuwig tekort. Wat wij op Pinksteren gedenken, daar zullen we bevindelijk iets van moeten leren in dit leven. God de Heilige Geest moet in onze harten woning komen maken en als dit niet gebeurt, o lezer en lezeres, dan gaan we voor eeuwig ver-loren. Velen menen wel dat het anders kan en dat zij de werking en toepassende bedie-ning des Heiligen Geestes niet nodig hebben. Die nemen zelf aan, die passen zelf toe en het zal straks openbaar komen dat ze met lege handen staan: Gewogen, gewogen, maar te licht bevonden. De Heere zegt: Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden. En daar openbaart zich al meer de vijandschap tegen, nl. tegen het werk des Heiligen Geestes. Want als de Heilige Geest het is Die het in ons werkt, dan vallen wij daar weer buiten en wat komt er tegen dat eenzijdige Godswerk toch een vijandschap openbaar. Maar onthoudt het: Niemand kan voor God bestaan, zo hij vreemdeling blijft van het vernieuwende werk des Heiligen Geestes. Buiten Chris-tus is alles te kort om God te ontmoeten. En buiten Christus is ieder, in wie de Heilige Geest geen woning maakte. O, dat is het Pinksterwonder, God de Heilige Geest kwam neder om te wonen in het hart van verloren zondaren. O, nooit te vatten, die nederbui-gende goedheid Gods, die onpeilbare liefde Gods, om in zulke vuile harten woning te komen maken. Dan is de boodschap van Pinksteren ook weer: Geen zondaar te slecht, geen hart te vuil. De Trooster kwam. Was de Heilige Geest er dan voor de Pinksterdag niet? O ja, Hij is van eeuwigheid tot eeuwigheid God. Werkte de Heilige Geest dan nog niet voor die doorluchte Pinksterdag? O zeker, Hij was eer Hij kwam, zoals de Zone Gods was, eer Hij in onze menselijke natuur Zich openbaarde. En gelijk Christus in de belofte en ceremoniën werd uitgedragen en leefde in Zijn volk dat door het geloof in Hem rust vond, alzo waren de werkingen des Heiligen Geestes, eer Hij in Zijn Persoon op de Pinksterdag kwam. Zonder de werking des Heiligen Geestes is en was er geen zaligheid, geen deel aan Christus. En nu is er onderscheid of wij kennis hebben gekre-gen aan de werking des Heiligen Geestes of ook aan de Persoon des Heiligen Gees-tes. De Heilige Geest wordt in Zijn werk het eerst gekend, maar het laatst in Zijn Per-soon. Er zijn maar weinigen van Gods kinderen die deze weldaad kennen, nl. de Heilige Geest in Zijn Persoon. Hij is ook in Zijn Persoon beloofd en die belofte is vervuld. De Heilige Geest is uitgestort op die doorluchte Pinksterdag. Onder de tekenen van een geweldige, gedreven wind en verdeelde tongen als van vuur werd de Geest uitgestort. Een geweldige, gedreven wind is niet tegen te houden. Zo werkt de Heilige Geest ook onwederstandelijk. Gelukkig maar, anders werd er niemand zalig, want wij doen niets anders dan tegenstaan. Maar door de onwederstandelijke kracht des Heiligen Geestes wordt de zondaar neergeveld en getrokken uit de macht des doods en de macht der zonde en de macht der hel. En daardoor moet het briesend paard sneven. Hij reinigt dat volk gelijk het vuur zuivert en reinigt. Hij brandt de zonde uit. Hij verlost ze van de heerschappij voerende kracht der zonde, al blijft hier de strijd onder de kwellende macht, waar ze straks ook eenmaal van verlost zullen worden. O vuile, zwarte, onreine, ellendige en arme zondaren, dat de bediening des Geestes veel in uw leven zou ervaren worden en de reiniging en verzoening in het bloed van Christus door de Heilige Geest werd toegepast tot de ere Gods en zaligheid en troost uwer zielen. Ja de Heere schenke in onze donkere dagen dat Hij in Zijn verzegelende kracht gekend zou mogen worden daar Hij toch Die grote Verzegelaar is van het ganse verlossingswerk. Dat het zo op onderscheiden wijze nog eens Pinksteren zou mogen worden, ook voor onze onbekeerde medereizigers naar de eeuwigheid. Dat er nog velen verslagen zouden mogen worden in het hart en wereld en zondedienst zouden gaan verlaten en uit gingen roepen: Mannenbroeders, wat moeten wij doen om zalig te worden? Zo schenke de Heere in ons midden in de aanvang en in de voortgang de bediening des Heiligen Geestes, uit louter genade om Zijns Naams wil. Wijlen ds. J. Koster (1934-1993)... Die zal Mij verheerlijken20 mei 2019MeditatiesJohannes 16:14a Wanneer Jezus de woorden van de tekst uitspreekt, staat Hij voor Zijn onuitsprekelijk lijden en sterven. Wetende dat alleen door Zijn dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid Gods geschonden deugden verheerlijkt zullen worden. Hoe heeft Jezus om de vreugde daarvan het kruis verdragen en de schande veracht. Zo heeft de Zoon als Middelaar de Vader verheerlijkt, waarvan Hij Zelf getuigenis heeft gegeven. Juist in dit onderwijs van Jezus heeft Hij ook zo nadrukkelijk gesproken dat het evenzeer een goddelijk werk is om dit in een verloren zelfbedoeler te verheerlijken. Als er iets is waarop in onze dagen wel dringend gewezen moet worden, is het hierop. Wat wordt het noodzakelijke en godverheerlijkende werk van de Heilige Geest verzwegen of openlijk of bedekt geloo-chend. Dan beaamt men wel de val in Adam en dat de mens daardoor zondaar is. Dan krijgt het werk van de Middelaar in Zijn aangebrachte verzoening de aandacht die het waard is en die niet heerlijk genoeg gepreekt kan worden. Maar hoe verenigen zich hier oude en nieuwe dwalingen, wanneer het gaat om het feit hoe ik hieraan kom. Nee, dat doet niets aan de verantwoordelijkheid van de mens en de eis van bekering en geloof af. Maar hoe wordt dan het werk van de derde Persoon geloochend en de doodstaat van de mens verzwegen. Hoe wordt hier ook een aan zichzelf ontdekte ziel, die smarte-lijk zijn schuldig onvermogen inleeft, de troost ontnomen. Hadden de discipelen er het licht over hoe God in hun leven verheerlijkt zou worden? Het is hun echter beloofd dat de Geest hen in alle waarheid zou leiden. Die neemt het uit de volheid van Jezus vol-maakte borgwerk en werkt het in het hart van zelfbedoelers uit. Wie deed de pinkster-lingen verslagen uitroepen wat ze moesten doen om zalig te worden? Het is die Geest Die met Zijn zoete onwederstandelijke werkingen het hart verbreekt, vernedert en in de smart en schuldbeleving over de zonde brengt. Het is die Geest Die door de wet zon-daar in de beleving maakt en afsnijdt van alle hoop om door de werken der wet voor God rechtvaardig te worden. Die Geest echter brengt niet in de verlorenheid om te doen omkomen, maar om Jezus als Zaligmaker van verlorenen te gaan verheerlijken. Hoe schoon, gepast en onmisbaar is dan Jezus. Maar hoe troostvol is dan ook het werk van deze Geest, Die tot Hem doet uitgaan en door het geschonken geloof alles in Hem doet zien en vinden wat tot mijn zaligheid nodig is. Hoe wordt God dan verheerlijkt in Zijn eigen werk. Het is die Geest Die met Zijn zoete onwederstandelijke werkingen het hart verbreekt, vernedert en in de smart en schuldbeleving over de zonde brengt. Het is die Geest Die door de wet zondaar in de beleving maakt en afsnijdt van alle hoop om door de werken der wet voor God rechtvaardig te worden. Nu is het opmerkelijk hoe vaak we lezen dat de discipelen niets verstonden van Christus’ borgwerk. Zo kan voor een ziel met aanvankelijke geloofskennis van de Middelaar nog zoveel verborgen lig-gen. Maar Jezus heeft Zijn Geest beloofd om allen die zichzelf door beschouwing en verstandskennis niet kunnen helpen in alle waarheid te leiden. Die Geest doet meer en meer het licht opgaan over Jezus’ Persoon en arbeid. Hij leidt in de heerlijkheid van Zijn staten en ambtelijke bediening. Juist door meer ontdekking te geven en af te brengen van onszelf schenkt Hij de troost van Jezus’ lijden en sterven en van Zijn uitoefening van Zijn middelaarsrecht in Zijn verhoging aan de rechterhand des Vaders. Zo verheer-lijkt de Geest door de voortdurende ontdekkingen in de uitnemendheid van de Zalig-maker en verzekert het geloof in haar aandeel aan Hem. Zovelen door deze Geest ge-leid worden zijn kinderen Gods. Mag dat ook voor u gelden? Ds. C.A. van Dieren... IK en gij2 mei 2019Meditaties“Want Ik leef, en gij zult leven” Johannes 14:19 Onze tekstwoorden bevatten in het kort het Paasevangelie. De Prediker is Christus Zelf. De hoorders zijn de discipelen. Het verband waarin deze woorden zijn gesproken, is een afscheidsrede, die Christus houdt voor Zijn sterven. “Nog een kleinen tijd, en de wereld zal Mij niet meer zien; maar gij zult Mij zien; want Ik leef, en gij zult leven”. Dat Hij op dit ogenblik leeft, weten Zijn discipelen wel. Zij zagen Hem in hun midden. Zij hoor-den Hem spreken. Deze woorden zijn niet te verstaan als we ze niet bezien in het licht van de toekomst. Na een kleine tijd zou Hij sterven en zich niet meer aan de wereld vertonen. Toch zou Hij leven en de discipelen zouden Hem zien. Ook van deze woorden geldt: “En nu heb Ik het u gezegd, eer het geschied is; opdat, wanneer het geschied zal zijn, gij geloven moogt”. Want Ik leef! Hoe zeker is Christus daarvan. De discipelen waren zo ontroerd over Zijn heengaan. Ook voor Christus moet het zwaarste van Zijn lijden nog komen. Toch is de overwinning zeker. Hij kan met stelligheid zeggen: “gij zult Mij zien, want Ik leef”. De rechtvaardigheid Gods eist de dood van de zondaar, maar ook het leven van de onschuldige. Christus zal aan het recht voldoen, daarom kon Hij van de dood niet gehouden worden. Hij kan zeggen: “Ik leef”, omdat Hij de dood vol-komen zal overwinnen. Straks, na de opstanding, horen wij Hem bij vernieuwing zeggen tot Johannes op Patmos: “Ik ben de Eerste en de Laatste en Die leef en Ik ben dood geweest en zie Ik ben levend in alle eeuwigheid”. Geliefde lezer, is het ook voor ons een troostboodschap? De wachters wensten juist dat Christus niet leefde. Zijn leven was hun dood. Zij werden als doden toen zij erachter kwamen dat het waar was: “want Ik leef”. Het liefst hadden zij Hem voor altijd in het graf besloten. De indruk van hun sprekend geweten hebben zij weer zo spoedig gesmoord. Ligt daarin niet ons dwaze bestaan van nature getekend? Waar heeft de boodschap dat Hij leeft ons gebracht? Velen zullen straks roepen als zij er achter komen dat Hij leeft: “tot de bergen: Valt op ons; en tot de heuvelen: Bedekt ons”. Hoe anders mocht het zijn met Saulus van Tar-sen. Toen hij erachter werd gebracht dat Jezus leefde, is hij als een verloren zondaar aan Zijn voeten terecht gekomen. Hij vond geen vrede, totdat het God behaagde Zijn Zoon in Hem te openbaren. Dat Christus leeft, kunnen de discipelen niet meer geloven als Hij het recht Gods gaat voldoen. Hier zijn ze al zo bedroefd en wat zou er nog alle-maal volgen? Met Hem verging al hun hoop. De Emmaüsgangers zeggen straks: “En wij hoopten, dat Hij was Degene, Die Israël verlossen zou. Doch ook, benevens dit alles, is het heden de derde dag, van dat deze dingen geschied zijn”. Zijn dood bete-kende ten diepste ook hun dood. Daarom was het hen zo bang toen Christus gestor-ven is. Hier belooft Hij hen reeds: “gij zult Mij zien, want Ik leef”. Met dat zien worden straks al hun raadsels opgelost. Het is nog zo’n verborgenheid dat Christus leeft, als het recht Gods persoonlijk wordt ingeleefd. Als de straf der zonde wordt ingeleefd, geeft het verstandelijk weten geen troost meer. Slechts het mogen zien van de levende Christus in de oefening des geloofs kan de bange vreze wegnemen. Gij zult leven! Dit is een belofte voor de toekomst van de discipelen. Zijn leven is hun leven. Hebben de discipelen zulk een belofte wel nodig? Zij leven toch reeds? Dat zij het leven behouden als God Zijn recht gaat verheerlijken, is allerminst vanzelfsprekend. Eenmaal sprak God: “ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven”. Het zwaard van Gods gerechtigheid had hen moeten treffen. Hoe bang wordt het hen als dit zwaard wordt uitgetrokken. Allen zijn ze weggevlucht en verstrooid in die ure. Toch: zo zeker als Hij zou leven, zouden zij leven. De kanttekening zegt hier: “dat is, Ik zal u nog levend vin-den”. Is dat geen onverdiende genade? Het zwaard trof niet de schapen, maar de Her-der. De Herder vond hen levend toen Hij Zijn hand tot de kleinen heeft gewend. Gij zult leven. Het is hier dus een woord tot hen die de dood verdiend hebben. De waarde van dit woord zullen ze op de paasmorgen pas ten volle verstaan. Dan valt er zo’ n licht over. Delen wij ook in deze troost van Pasen? De satan fluistert ook: gij zult leven. Hij zegt tot de vrouw: “Gijlieden zult den dood niet sterven”. De natuurlijke mens gelooft deze leugenaar nog steeds. Dit woord is echter bedrog. Buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf. Maar die met Hem verenigd zijn, zullen leven. Welk een bemoediging ligt er dan in dit woord voor hen, die inleven de dood verdiend te heb-ben. Ds. A. Schot... Pasen19 april 2019Meditaties‘Ik ben de Opstanding en het Leven’ Johannes 11:25a Geliefde lezers, met Pasen herdenken wij de opstanding van Christus uit de dood. Reeds onder Israël vierde de kerk het paasfeest. Ook in de dienst der schaduwen lag de verlossing door Christus van Zijn uitverkorenen verklaard. De vrijmaking toch uit Egypte door het bloed van het paaslam was meer dan de nationale verlossing. Zij was de vrijmaking door het bloed des Lams van het volk Gods. Het volk van de oude dag is in geen andere weg zalig geworden dan de kerk van het Nieuwe Testament. Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid. Maar de heilsfeiten lagen in bewindselen, gelijk een bloem als zij nog in de knop is. Maar door het zaligmakend geloof mocht een ware Israëliet het enig Paaslam, namelijk Christus, aanschouwen en omhelzen, om in Hem gezaligd te worden. Die schaduwen zijn weggevloden. Al de beloften met betrekking op de komst van Christus in het vlees, zijn vervuld. Ons Pas-cha is voor ons geslacht, namelijk Christus. En dat geslachte Lam heeft een eeuwige verlossing teweeggebracht, nademaal de Heere van de dood niet kon gehouden wor-den. Dat is het grote, alles overwinnende feit, dat wij mogen herdenken, telkens weer als de paastijd aanbreekt. In die opstanding ligt het naar de verklaring van de apostel nog meer, dan in het sterven van Christus. “Wat meer is”, zo schrijft Paulus in Romei-nen 8, “Die ook opgewekt is; Die ook ter rechterhand Gods is; Die ook voor ons bidt.” Zo toch de Heere in de dood gebleven was, hoe zou ooit een zondaar van de dood zijn verlost? Wie zou Adams nakomelingen ooit hebben doen horen de blijmare van het eeuwig Evangelie: “Ik zal u uit uw graven doen uitgaan”? Wie zou immer de tijdelijke dood hebben doen overwinnen? Wie de hemelen hebben geopend en het eeuwig leven hebben geschonken? Hoe noodzakelijk het lijden en sterven van Christus ook was ter volkomen voldoening aan de eis van Gods gerechtigheid, de Heere moest uit de dood opstaan om Zijn volk het leven te schenken en over de dood te doen triomferen. En dat majesteit-volle feit stelt het paasfeest ons bij vernieuwing voor ogen. Pasen predikt de blijmare: “De Heere is waarlijk opgestaan”. Hij, de Leeuw uit de stam van Juda, heeft overwonnen en teniet gedaan degene, die het geweld des doods had, dat is de duivel. Hoe volheerlijk kwam die overwinning uit. Alles toch was er op toegelegd, Chris-tus in de dood te besluiten. Niet alleen hebben de krijgsknechten smadelijk en hard-vochtig de klederen verdeeld, als zou de Gekruiste deze nimmermeer van node heb-ben, maar bovendien sloegen heiden en Jodendom de handen ineen om het graf ge-sloten te houden. Het zegel op de voor het graf gewentelde steen en de Joodse wacht moesten waarborgen dat het graf niet meer werd geopend. De hel spande alle krachten in, nu het eenmaal tot de dood gekomen was, om te triomferen. En zie, de morgen van de derde dag breekt aan; de morgen waarop de Heere gesproken heeft, dat de Zoon des mensen zal uittreden uit de schoot der aarde, gelijk Jona ten derden dage uit de buik van de vis kwam. Een engel des Heeren nederdalend uit de hemel, kwam toe en wentelde de steen af van de deur en zat op dezelve. Weg zijn de wachters. Zij vloden en werden als doden. De overwinning is des Heeren. Beving grijpe alle vijanden van Christus aan. Alle openbare vijanden, die de Gezalfde smaden. Hoe vreselijk zal het oordeel zijn als God ten gerichte nadert en hun wachters en zegels zal vernietigen! Het paasfeest is de dag van de eeuwige nederlaag van satan en wereld en alle goddelozen. De wereld moge de kop opsteken, gelijk in onze dagen op zulk een ontzettende wijze, eens zal “de bond der goddelozen” worden verpletterd met een ijzeren scepter. Dat wij het toch opmerken! Vooral ons opgroeiend geslacht. Onze jongens en meisjes! Er is zoveel dat hen in het bijzonder lokt tot het kamp dergenen, die roekeloos met God en godsdienst spotten. Maar gewis, de slag is geslagen, de ondergang is nabij. Vliedt, o vliedt het oproerig gezelschap van Korach, Dathan en Abiram eer gij in hun gezelschap ter helle vaart. “Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne en gij op de weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden.” Ja, kust Hem en roept Hem als Koning in uw ziel uit. Dat is ons allen van node. Wij gaan de eeuwigheid tegemoet en hoe prij-zenswaardig ons leven ook is en hoezeer wij bevoorrecht zijn boven duizenden met een rechte kennis van Gods Woord, zonder wedergeboorte zijn en blijven wij vijanden van Christus. Dat op dit paasfeest, al was het één onzer, als een arm en verloren zondaar voor Christus leerde buigen. Dat Zijn overwinning ons aan Zijn voeten wierp om genade te verkrijgen en behouden te worden. Want daartoe is Christus uit het graf verrezen, opdat Hij de Zijnen uit de klauwen des satans en uit het graf der zonde eeuwig verlosse en hun de gerechtigheid toepasse, die Hij door Zijn dood verworven heeft. Het mocht ook ons geschonken worden uit genade. Want het is uit genade alleen, dat een zon-daar de zaligheid in Christus deelachtig wordt. Al wat van de mens is valt geheel weg. Niets, niet één zucht of traan komt in aanmerking. Ware dat zo, dan zou Christus geen volkomen Zaligmaker zijn. Maar Hij heeft alleen alles volbracht en Hij past de verworven zaligheid der Zijnen toe. Neen, dat volk komt niet om Jezus aan te nemen met eigen krachten van een gewaand geloof! Hoe bedrogen zullen toch allen uitkomen, die roe-men in een aangenomen Jezus, zonder dat zij van Zijn toepassing aan hun ziel ook maar iets leerden verstaan. Hun ijdel geloof zal in de dood ontzinken. Niet van ons maar van Christus gaat der werking uit tot toepassing der zaligheid. Hij vertegenwoor-digde al de uitverkorenen des Vaders. En nu komt het ogenblik, dat de opgestane en overwinnende Zaligmaker dit Zijn duurgekochte volk, uit de macht der hel en van onder de vloek der wet opeist. Als een vuurband grijpt Christus de Zijnen uit het vuur. Elke zondaar die Hij uit de dood roept tot het leven is een bewijs van de volkomen overwin-ning van Christus. O, mocht dat aan het bedrukte en bekommerde volk deze paastijd eens klaar geopenbaard worden. Gewis, de banden van het ongeloof zouden breken en de last der zonde zou wegvallen, gij beladenen met schuld, hier is ontkoming. Gij bedrukten en door onweder voortgedrevenen! Hoelang weegt gijlieden geld uit voor hetgeen geen brood is en uw arbeid voor hetgeen niet verzadigen kan. Waar gij de vrede voor uw ziel zoekt, gij zult die buiten Christus niet vinden. Integendeel, de schuld wordt dagelijks groter en noch uw gebeden, noch uw aangename gestalten, noch Gods volk kan u redden. Zijt gij heilig jaloers op Gods kinderen? Welnu, hier is de Bron van hun heil en zaligheid! Tot die Bron mocht uw ziel eens komen. Dat Christus Zich aan u openbare. Hoezeer behoefden de discipelen ook de toepassing der verlossing door Christus teweeggebracht! Zij zaten met gesloten deuren. De vrouwen kwamen zeer vroeg in de morgen met specerijen naar het graf en zochten de Levende bij de doden. Hun allen ontbrak het licht over de verrijzenis des Heeren, hoewel zij in Hem geloofden en Hij hun meermalen van Zijn dood en opstanding gesproken had. Maar Gods volk kan ook niet iets aannemen tenzij het hun van boven gegeven wordt. Hoe kan de vol-komen verzoening en verlossing voor het oog van Gods volk verborgen zijn. Een on-verzoend recht drukt hen; een vloekende wet achtervolgt hen; alles, wat genoten en ervaren werd, ontvalt hun; banden des doods omvangen hen. Zoudt gij het niet ver-staan dat de deuren der jongeren gesloten waren? Maar die bleven niet gesloten. De verrezen Immanuël deed de Zijnen uit hun graven uitgaan. Het moge uw tijd eens wor-den, volk van God! Uw tijd, waarin Gods beloften aan u werden vervuld en gij met Thomas zoudt uitroepen: “Mijn Heere en mijn God!” O, dat gij toch niet langer buiten Christus omdoolde. Hij alleen is de Opstanding en het Leven. Wat ligt in die opstan-ding toch alles voor Zijn volk. Daarin is de kwitantie des Vaders, dat de schuld der schuldigen is verzoend. Want Hij is opgewekt tot onze rechtvaardigmaking. In de mor-gen van de derde dag is het hemels pardon uitgeroepen voor de ganse kerk van God. Zou dan de vrijspraak voor uw ziel verborgen blijven? Zou ons hart zich op Christus niet verlaten? Is er groter voorrecht in het leven van Gods volk, dan dat de Vader hen vrijspreekt op grond van Christus alleen? O, gelukkig volk, dat Pasen vieren mocht en vrede vond. Wij hebben vrede bij God door onze Heere Jezus Christus, zegt de apos-tel. Een nieuw paasfeest moge het nog eens worden; een nieuw omhelzen van de ver-rezen Zaligmaker. Dat de graven van verlating en dodigheid, van wereldzin en vleselijke rust, Gods kinderen werden geopend, opdat zij de lof des Heeren mogen zingen. Want Pasen is het feest niet van de wereld, maar van Gods volk. Trekt uw sierlijke klederen aan o Sion. De graven zijn geopend. Ook de graven van uw druk en tegenheen. Gewis, de verdrukkingen van Gods kinderen zijn vele. Ook zij gaan door de bange wereldwee-en heen. Maar ziet uw verlossing; uw eeuwige overwinning in Hem, Die het geweld des doods ontbonden heeft. O, heft uw hoofden op. Hier zijn de doodsschaduwen over het volk van God. Maar ook de dood is verslonden ter overwinning. Ja, ziel en lichaam heeft Christus gekocht. Eens daagt de morgen der zalige opstanding, opdat de schare der uitverkorenen eeuwig en volmaakt Gode en het Lam het lied der verlossing zingen zal. Eens zal geen ongeloof de ziel meer doen twijfelen; geen zonde de vrede meer verstoren; geen gemis doen klagen; geen druk meer benauwen. De Heere zal de tranen van de ogen van Zijn volk eeuwig afwissen, en Zijn duurgekochte Kerk met eeuwige blijdschap kronen. Mocht op het paasfeest van die volkomen verlossing enige vrucht in onze harten zijn tot roem van Hem Die is dood geweest en Hij leeft en is levendig in alle eeuwigheid. Wijlen ds. G. H. Kersten (1882-1948), in leven o.a. predikant van Rotterdam-Centrum.... Christus algenoegzame offerande4 april 2019MeditatiesWant met één offerande heeft hij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden. Hebreeën 10:14 De schrijver van de Hebreeënbrief heeft zich ten doel gesteld om de volkomenheid van het werk van de Heere Jezus Christus te prediken. Daartoe vergelijkt hij de oudtestamentische bedeling met de nieuwtestamentische. Hij wijst op de vele offeranden, die oudtijds moesten worden opgeofferd en wel dagelijks, en die toch geen kracht hadden om het geweten te reinigen.Daartegenover staat dan de éne offerande, die Christus heeft opgebracht en waarmede Hij in eeuwigheid heeft volmaakt degenen, die geheiligd worden.Dit Schriftwoord openbaart ons de grote waarheid van de volkomen en algenoegzame borgtocht van de Heere Jezus Christus. Hij is de Eniggeborene des Vaders, Die in de volheid der tijden de menselijke natuur heeft aangenomen en ons mensen in alles gelijk geworden is, uitgenomen dé zonde.In Hem openbaart zich de eeuwige wijsheid Gods, welke de weg tot het zalig worden van de verloren mens heeft kunnen uitdenken, maar ook de liefde Gods, daar de Heere Zijn eniggeboren Zoon niet heeft ge-spaard, maar Die heeft willen overgeven, opdat Hij het recht Gods bevredige en de volkomen zaligheid van de zondaar verwerve.Hij nu heeft die éne offerande geofferd die nodig was. Er moest een offer gebracht worden. Juist het feit van het brengen van een offer wijst op een gebroken verhouding. Dat offer was nodig opdat er een verzoening tot stand zou komen. Alle andere offers schoten daartoe te kort. Geen van de oude offers had de kracht om waarlijk te verzoenen.De heiligen van de oude dag hebben dat geweten en hebben dan ook aan de offeranden nimmer die kracht toegekend, maar deze slechts gezien als aankondigingen van het zoveel volmaakter offer.Het is zo nodig om deze dingen recht te verstaan. Nooit zullen wij de grote waarde van deze woorden recht verstaan wanneer wij niet eerst hebben gezien dat ook wij een offer van node hebben omdat wij onverzoend met God leven van nature.De verhouding, die er eenmaal was, is verbroken. O, hoe noodzakelijk dat dat waarlijk beleefd wordt opdat wij naar een middel tot herstel zullen gaan uitzien.Daarnaar uitziende komt dan het vruchteloze van al onze pogingen openbaar en het waardeloze van al onze offeranden.Zo hebben Gods kinderen van alle eeuwen het geleerd. Zo leert de Heere het nog Zijn volk.Maar hoe groot wordt dan dit Schriftwoord wanneer door de Heilige Geest het aan ons bekend gemaakt wordt: Hij heeft een offerande gebracht.Vrijwillig, volkomen en genoegzaam. In dit offer is geen gebrek. Het verheerlijkt God en zaligt de zondaar.Er behoeft niets aan te worden toegevoegd. Het is volmaakt. O, hoe onbegrijpelijk, dat Hij dat heeft willen doen.Hij was daartoe niet verplicht ten aanzien van de mensen maar Hij doet het omdat Hij lust aan de mens had.Hoe wonderlijk, dat Hij dat heeft kunnen doen, want daarin ontsluit zich het wonder van almacht en wijsheid, daar Hij mens geworden is en God gebleven, opdat Hij zo de eeuwige en volkomen offerande zou kunnen opbrengen.De omvang van deze offerande is onvoorstelbaar.Van Zijn geboorte tot aan Zijn dood heeft Hij geleden en Zijn offerande is Zijn lijden en sterven.De last van de toom Gods is daarin door Hem gedragen. Daartoe was Hij op het hout des kruises van God verlaten, en daalde Hij ter helle neder.De vrucht van dit offer is echter gezegend want degenen voor wie Hij dit offer gebracht heeft, zijn daardoor in eeuwigheid volmaakt.God heeft nu niets meer van dat volk te eisen, maar is volkomen met hen tevreden in Zijn Zoon.Toen de poort van Christus graf ontzegeld werd, is van Godswege verklaard dat Hij voldaan was met deze offerande.Nooit meer, tot in der eeuwigheid niet, zal God iets van dat volk kunnen vorderen want het is volkomen volbracht.Wat een rijke en dierbare boodschap voor een volk, dat niets meer heeft om te betalen.Zij behoeven niets meer op te brengen want alles wat tot hun eeuwige vrede dient is opgebracht.Nu is echter de grote vraag of wij, lezers, ook delen in de vrucht van deze offerande.Laten wij daarom op deze zo betekenisvolle vraag iets dieper ingaan.Wij lezen hier dat deze offerande is opgebracht voor al degenen die geheiligd worden.Wie zijn dat?Het zijn degenen, die van God verkoren zijn, want het verzoenend lijden en sterven van de Heere Jezus Christus is door het eeuwig welbehagen Gods nader bepaald.De vrucht daarvan zal zich uitstrekken tot de uitverkorenen alleen, al is de algenoegzaamheid van het offer ook zo groot, dat daardoor wel de ganse wereld zou kunnen gezaligd worden.Toch lezen wij hier niet het woord „uitverkorenen”.De Schrift spreekt hier van degenen, die geheiligd worden. In wezen zijn degenen, die geheiligd worden de van God verkorenen, maar wij moeten nimmer de orde, die God ons in Zijn Woord voorstelt, omkeren.Wij moeten daarom niet onderzoeken wie Gods verkorenen zijn om dan te zeggen dat deze geheiligd zullen worden.Maar wij moeten onderzoeken wie geheiligd worden, en daarin zien wie verkoren zijn.De verkiezing wordt toch in haar vruchten gekend en één van de voornaamste vruchten is de heiliging.Wie zijn dan degenen, die geheiligd worden? Zij zijn degenen, die door genade naar het beeld van God vernieuwd worden.Degenen, die de waarde van de Heere Jezus Christus kennen, die tot wijsheid en rechtvaardigheid en heiliging gegeven is.Hebben wij ons leven buiten onszelf gevonden? Zijn wij ooit alles verloren, waarop de mens zijn hoop en verwachtingen bouwt, om als een gans verloren mens ons leven in Zijn offerande alleen te vinden?In onszelf is geen bestaansrecht voor God. De vloek ligt over ons en over al het onze.Hoe pijnlijk ook om het te leren, het is nodig en nuttig, opdat Christus een gestalte in ons verkrijgen zou.Gelukkig degenen, die buiten Hem niet meer leven kunnen, en die, hoevele bekommeringen er ook nog in hun leven over zijn, toch alles schade achten om de uitnemendheid van Zijn kennis en die begeren om in Hem gevonden te worden en niet meer te hebben hun eigen gerechtigheid, maar de gerechtigheid van de Zoon van de levende God.Niet alleen tot gerechtigheid is Hij ons van node, maar ook tot heiliging.Paulus zegt: „Christus leeft in mij”.Als Hij in ons leven gaat dan gaan onze vleselijke begeerten sterven. In de gemeenschap van de Zoon Gods sterft de oude mens der zonde.Zijn dood is de grond van het leven van Gods kinderen geworden maar Zijn leven wordt de dood van alle Gode onwelbehaaglijke lusten, genegenheden en strevingen.Geheiligd te worden wil dan ook zeggen: het beeld van de Zoon Gods gelijkvormig te worden gemaakt.Hoe meer nu dit leven der heiliging in Gods kind gevonden wordt, des te meer zal de rijke troost van de volkomen borgtocht van de Heere Jezus Christus ervaren worden.Dit leggen wij u dan ook voor, waarde lezer, dat wij allen moeten staan naar deze kennis.Geve de Heere, dat Hij ons leven zijn of worden mag tot Zijn eer en ons heil. Wijlen ds. A. Vergunst (1926-1981), predikant van Rotterdam-Centrum (1957-1972)... Maar waar is het lam tot het brandoffer21 maart 2019MeditatiesMaar waar is het lam tot het brandoffer Genesis 22:7b Vele jaren was het geloof van Abraham om de beloofde zoon beproefd en bestreden: ‘Zouden Gods beloftenissen, verder haar vervulling missen?’ Immers door Izak zou de Heere de belofte van de komende Messias vervullen. Izak was niet alleen de zoon der belofte, hij was ook de vervulling van Gods belofte. Het beloofde kind is geboren. Volk, vervulde de Heere Zijn gegeven belofte al in uw hart? “Een Kind is ons geboren”. Het was echter de Godsspraak tot Abraham: “Neem nu uw zoon, uw enige, dien gij liefhebt, Izak, en ga heen naar het land Moría; en offer hem aldaar tot een brandoffer op een van de bergen, dien Ik u zeggen zal”. Izak, de zoon der vervulling, moest geofferd worden. Met de vervulling van Gods belofte moest Abraham de dood in. Kent u daar iets van in uw leven? Werd de weg der zaligheid in Christus al aan uw ziel ontsloten? Werd Hij u in een weg van recht geschonken? En nu met Jezus de dood in, om het leven uit Hem te ontvangen. Daar is de Kerk blind voor. Nog meer? Dat ontdekt de vijandschap in het hart. Abraham ging met Izak de Moría op. Hoe? ‘En Abraham nam het hout des brandoffers en legde het op Izak, zijn zoon; en hij nam het vuur en het mes in zijn hand, en zij beiden gingen tezamen”. Toen sprak Izak tot Abraham, zijn vader. De stilte werd verbroken door een vraag. Welke? Waar is het hout? Nee, dat droeg hij en drukte. Welke? Waar is het vuur? Nee, dat zag hij branden en moest verteren. Welke? Waar is het mes? Nee, dat zag hij glinsteren en moest doden. Kent u de last van schuld en zonden? Kent u het brandende vuur van Gods toorn en gramschap? Kent u het zwaard van Gods recht? Men zal weten in Adam de dood boven het leven te hebben gekozen. Voor een des doodschuldig mens blijft deze vraag over? Maar waar is het lam tot het brandoffer?’ Maar vanwaar het lam? Waar is het hart voor het offer? U bent het lam toch niet vergeten? Izak liep in het gemis van een lam. Buiten een offerlam kon er niet geofferd worden. Zij konden toch buiten een lam God niet ontmoeten? Elke stap die hij zette was vol verschrikking en het naderen tot de offerplaats kwam naderbij. Kent u dit gemis, maar ook de eis van Gods recht? Hier baten geen beweegoffers meer, hier valt alles weg buiten het Lam. Er moet betaald worden, aan Gods recht voldaan worden: ‘En alle dingen worden bijna door bloed gereinigd naar de wet, en zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving’. Maar waar is het lam tot het brandoffer?’ Weet u Wie die vraag niet stelde? Het enige Offerlam Jezus Christus. Het plaatsbekledend Offerlam. In de stilte van de eeuwigheid klonk de vraag des Vaders naar het Lam: “Wie is hij die met zijn hart borg worde om tot Mij te genaken?” Gods Zoon gaf Zich als het Lam uit liefde tot ‘s Vaders deugden en zaligheid van de Kerk. Het Lam is geslacht van voor de grondlegging der wereld. Wat wil dat zeggen? In Gods eeuwig en onveranderlijk besluit. ‘Waar is het Lam?’ Johannes de Doper wees Jezus als het Lam aan: “Zie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt”. Voor wie kreeg dit Lam waarde? Voor hen die onder de scherpe wetsprediking verbrijzeld van hart werden door de Heilige Geest. Laat dat duidelijk zijn! De Heere geve ontdekking door de Heilige Geest, opdat alles buiten dit Lam de ziel ontvallen zal. Het is een wonder als het Lam aangewezen wordt. Zag u ooit heerlijkheid in dit Lam? Noodzakelijk is om dit Lam te kennen in Zijn borgtocht en opofferende liefde. “Als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open”. Het Lam is geslacht! Hij onderging de hitte van Gods toorn en gramschap! Hij liet Zijn lichaam verbreken en heeft Zijn bloed vergoten. Hij is het heilige, volkomen, smetteloze Lam: “Want zodanig een Hogepriester betaamde ons, heilig onnozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren, en hoger dan de hemelen geworden”. Hij heeft Zichzelf volkomen opgeofferd Gode tot een welriekende reuk. Lezer(es), kreeg u dit Lam al nodig tot vergeving en verzoening van uw zonde en schuld? Als u dit Lam niet kent, zult uzelf de zonde en schuld moeten dragen! Nog wordt dit Lam aangewezen tot zaligheid. In Hem is vergeving voor de grootste der zondaren. Volk, werd het Lam al aangewezen? Onvergetelijk! Kreeg het Lam in Zijn Offerande al waarde? Zag u door het geloof al op dit Lam? Omhelsde u dit Lam? Hij is gegeven van de Vader: ‘Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft. Maar waar is het lam tot het brandoffer?’ Of bent u het Lam kwijt? Dwaalt u als een schaap in het rond? Roept uw hart uit: ‘Waar is het Lam?’ Gods kinderen worden zo dikwijls op zichzelf, hun schuld, zonde en vuile klederen gewezen. Dat drijft toch uit tot de troon der genade: ‘Waar is het Lam?’ Eens zal deze vraag niet meer gesteld worden. Als de Kerk verlost wordt van een lichaam der zonde en des doods, dan zullen ze het Lam zien, staande als geslacht. Vrijgekocht door het bloed van het Lam. Hij zal dan in Zijn verhoging gezien en gevolgd worden: ‘Dezen zijn het die het Lam volgen’. “Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen”. Dan zal het Lam toegebracht worden de lof, eer en aanbidding. “En zij zongen het gezang van Mozes, den dienstknecht Gods, en het gezang des Lams, zeggende: Groot en wonderlijk zijn Uw werken, Heere, Gij almachtige God; rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Gij Koning der heiligen”. Zult u dit gezang van Mozes en des Lams ook zingen? Wijlen ds. J. van Belzen (1964-2017)... Christus’ onderwijs aan Zijn discipelen over Zijn lijden2 maart 2019Meditaties‘Van toen aan begon Jezus Zijn discipelen te vertonen dat Hij moest heengaan naar Jeruzalem en veel lijden.’ Mattheus 16:21a Geliefde lezers, we staan weer aan het begin van de lijdenstijd. Ook onze tekst wijst daar met nadruk op. We lezen: Van toen aan begon Jezus over Zijn lijden te spreken. Dit leert ons dat er in het leven van de discipelen een duidelijk punt is gekomen dat er in hun zielenleven iets verandert. Christus als de Leraar ter gerechtigheid begint met ander onderwijs in hun leven. Christus had daar zijdelings, mag ik dat zo zeggen, wel eens wat van gezegd, als u bijvoorbeeld denkt aan Mattheüs 9, dat de bruiloftskinderen niet kunnen treuren zo lang de Bruidegom bij hen is, maar dat er wel dagen zullen komen dat Hij van hen weggenomen wordt, dan zullen ze vasten. En ook in Mattheüs 12:40 had Hij hen er op gewezen dat de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten zou zijn in de aarde, zoals Jona drie dagen en drie nachten was in de vis, maar toch waren dat zaken die voor hen verborgen waren en waarvan eigenlijk niet het minst door hen werd verstaan. Maar nu is Gods tijd gekomen dat er nader onderwijs in hun leven zal mogen worden ontvangen. Dat leert ons dat er dus onderscheiden oefeningen, onderscheiden standen zijn in het leven der genade. Er zijn zaken, daar staan sommige van Gods kinderen voor, er zijn dingen, daar mogen sommige van Gods kinderen reeds zijn ingeleid. Om het nog duidelijker te zeggen, daar zijn mensen onder Gods kinderen en die staan voor dat tijdstip “van toen aan” en daar zijn er ook van Gods kinderen en die mogen iets van dat tijdstip weten. Van toen af begon Jezus met nader onderwijs. Dat is Hij, de alleen wijze Leraar ter gerechtigheid, Die met eerbied gesproken, de zwakheid en de onvatbaarheid van Zijn kerk kent, ook voor nader onderwijs, Die ook hun aard en karakter en levensomstandigheden kent en Die op Zijn wijze tijd steeds in hun leven opnieuw doet aanbreken: “van toen aan begon Jezus”. Daarom moeten wij maar nooit God de weg voorschrijven, ook niet na genade. Zeker, we mogen in de prediking en in het pastoraat, met de wetenschap dat er meer te leren is van die genade die in Christus is, wel heilig achter de mensen aandringen door te leren: Zoekt uw roeping en verkiezing vast te maken. We mogen in het persoonlijke leven ook wel vragen om ontledigende en ontblotende genade opdat er plaats komt voor nader onderwijs. Maar alles, lezer, bijzonder kinderen des Heeren, in dat stille opzien: De ogen houdt mijn stil gemoed opwaarts, om op God te letten, om dan maar heilig achteraan te komen. Ze dwongen God en ze bleven vrienden, om de Heere niet te dwingen in het gebed, om in het pastorale, ambtelijke bezig zijn niet te drijven, maar om heilig daarin te mogen achteraan komen. Dan zullen we nadien wel eens mogen zeggen van die leidingen des Heeren, ook als het gaat over dat nader onderwijs: “Heilig zijn o God Uw wegen”, want dan doet Hij het altijd rechtvaardig, wijs en zacht. Dat punt in het leven van de discipelen, dat is een Schriftuurlijke gang, ook in het leven van de Kerk. Als er wat licht over vallen mag dan zullen Gods kinderen in de terugleiding wel eens mogen zeggen niet alleen dat er geweest zijn die dagen van de omgangen met de Zaligmaker, maar dat er ook een ogenblik gekomen is: “van toen af.” Dat betekent niet, lezer, dat we systemen leren in het genadeleven, maar dat betekent alleen dat we iets van de heilige orde die de Heere Zelf in Zijn Woord heeft gegeven mogen aanwijzen in deze meditatie, mocht het zijn tot onderwijs in het algemeen, maar bijzonder ook tot zegen voor Gods kinderen, want de Heere is een God van orde. Zo was het in de schepping, zo is Hij het ook in de herschepping. Van toen aan begon Jezus. Begon Jezus, zet u daar maar een streep onder. Het is Zijn werk en het is Zijn bediening alleen als die grote Leraar ter gerechtigheid. Hoe was het dan met die discipelen op dat tijdstip gesteld? Want dat is dan wel een hele belangrijke vraag. Wat was nu de legering van de discipelen voor dat er hier staat: Van toen aan begon Jezus? In de eerste plaats waren de discipelen, met uitzondering van Judas, allemaal mensen die door het wonder van de wederbarende genade onder de prediking van Johannes de Doper of onder de prediking van Christus door de kracht van de Heilige Geest getrokken waren uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht. En toen hadden ze allemaal een plekje gekregen op de leerschool van die Leraar ter gerechtigheid, deze gezegende Christus, Die Zijn kerk gegeven is als de grote Profeet om hen te onderwijzen. Wat hebben ze nu op die leerschool geleerd? Wel op die leerschool hebben ze drie jaren lang mogen omwandelen met de Heere Jezus. Wat hebben ze nu in die drie jaar van onderwijs in de omgangen met Christus vooral mogen zien? Wel, toen hebben ze gezien de volmaaktheid van Christus in Zijn dadelijke gehoorzaamheid. Ik zal het u uitleggen. Toen hebben ze gezien, dat er van Christus gold: En wie overtuigt Mij van zonde? Ze hebben in die omwandelingen op aarde gezien dat Hij volmaakt en volkomen die heilige wet Gods onderhouden heeft. Hij was waarlijk Degene Die de wet in al zijn delen vervuld heeft. En tegenover die volmaakte heiligheid van Hem in het licht van ware Godskennis hebben ze in die omgangen met Hem meer en meer hun walgelijkheid en hun ongelijkvormigheid en hun bedorven goddeloos bestaan voor eigen hart en leven moeten inleven. Ja, hun schuld, hun zonde en hun overtredingen. Zijn volkomen zachtmoedigheid klaagde hen als het ware aan in hun vijandschap, in hun drift en boosheid. Zijn volkomen barmhartigheid, Zijn volkomen opluisteren van het eren van Zijn Vader klaagde hen gedurig aan, dat er bij hen alleen maar was schuld, zonde en ongerechtigheid en dat van het uur van hun ontvangenis af. Ze hebben in die omwandelingen op aarde met Christus moeten en mogen leren dat ze alleen maar schuld met schuld vermeerderen konden en dat ze met heel hun ingetogen nette leven voor die heilige rechtvaardige God nooit konden bestaan. Bedorven waren ze van de hoofdschedel tot de voetzool toe en ze zijn in die omwandelingen met de Heere Jezus al meer als een verloren mens op de aarde neergezet, voor wie zalig worden totaal onmogelijk is geworden. Want God doet altijd een afgesneden zaak op de aarde en juist in die omgangen met Christus heeft Hij als die gezegende Jezus zoveel heerlijkheid, zoveel waarde en zoveel dierbaarheid voor hen mogen ontvangen, want juist in Hem lag alleen het leven, alleen in Hem lag de zaligheid. Zie het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt. Zojuist heeft Petrus Hem mogen belijden: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods. Bij U zijn de woorden des eeuwigen levens, zoals we nader van die belijdenis lezen in Johannes 6 de verzen 68 en 69. O ze beleden: de zaligheid ligt alleen buiten hen in die gezegende Borg en Middelaar, Die als die grote Profeet hen wilde onderwijzen in die enige Naam Die onder de hemel gegeven is tot zaligheid. En nu, daar hebt u de legering van de discipelen, en nu nadat Petrus zijn kostelijke belijdenis heeft afgelegd, nu acht Christus de tijd gekomen, van toen aan, om als die grote Profeet onderwijs te gaan geven over Zijn priesterlijke arbeid, want Hij is niet alleen gekomen om in dadelijke gehoorzaamheid de wet te vervullen, maar Hij is nu ook gekomen om in lijdelijke gehoorzaamheid door Zijn lijden en door Zijn sterven ’s Vaders eer, ’s Vaders deugden te verheerlijken, om aan Gods eisend recht, wat de straf eist op de zonde, volkomen genoeg te gaan doen. Hij gaat hen nu ook onderwijzen, niet alleen dat Hij in dadelijke gehoorzaamheid de wet vervuld heeft, maar dat Hij nu in lijdelijke gehoorzaamheid gaat betalen aan dat eisende recht Gods. Want de Kerk kan alleen maar verzoend worden, niet in de omgangen met Christus, maar als op grond van recht de straf is gedragen, de schuld is verzoend en ze zo op grond van volkomen voldoening de verzoening met God in Christus mogen ontvangen. Sion zal alleen door recht verlost worden en dat nader onderwijs gaat Christus als die grote Profeet nu schenken aan Zijn kinderen, opdat zij leren zullen dat zij als arme en verdoemelijke zondaren, die nooit meer kunnen voldoen aan die volmaakte eis van Gods rechtvaardigheid, zouden gaan doorleven dat het een verloren zaak in hun leven zal worden. Opdat er alzo plaats zal komen, voor hen die schuldig gesteld worden aan dat eisende recht Gods, voor dat priesterlijke werk van Christus, om het geheim te mogen gaan verstaan: “Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood zou moeten sterven”. Niet alleen een Middelaar, Die de wet voor Zijn kerk vervuld heeft, maar dat ze ook een Middelaar nodig gaan krijgen Die aan de rechtvaardige God, tegen Wie ze gezondigd hebben, volkomen betalen zal. Ja, hem nodig te krijgen Die als Middelaar door Zijn dood en bloedstorting, die heilige Rechter zal gaan bevredigen omdat door Zijn gezegende arbeid, door Zijn priesterlijke bediening, de Kerk in Hem nu weer met God verzoend mag worden op gronden van recht. Over dat geheim van Zijn Priesterlijke arbeid, gaat Hij ze onderwijs geven. Christus gaat als de grote Profeet onderwijs geven over Zijn priesterlijk werk. Dat Hij moet heengaan naar Jeruzalem om veel te lijden. Dat Hij gaat lijden en sterven om zo de straf op de zonde voor Zijn kerk te dragen en zo ’s Vaders eer en deugden, de deugd van Zijn rechtvaardigheid in het bijzonder, te gaan opluisteren en te gaan verheerlijken. Hij gaat er zelfs bij vertellen, op het einde van vers 21, dat Hij ten derde dage zal opgewekt worden. Hij gaat er zelfs al bij vertellen dat Hij straks als de opgestane Koning, hen die weldaden zal gaan toepassen. Dus nu krijgen ze Christus niet alleen te kennen als Profeet, maar nu gaat Hij als Profeet ook spreken over Zijn priesterlijk werk en over Zijn koninklijk werk. Dus na de kostelijke belijdenis en de zoete omgangen met Christus komt er nader onderwijs, waarin ze de omgangen met Christus moeten gaan missen, waarin de zoetheid voorbij gaat en waarin het recht meer en meer gaat functioneren in hun leven. Christus gaat er op aan werken dat de zaak in hun leven opgelost moet gaan worden. Dat Sion alleen door recht verlost zal worden. Kom, geve de Heere maar dat de lijdensweken onder ons daar ook voor gebruikt mogen worden, omdat er een erfenis onder ons, die niet vreemd is van dat beginnende werk en onderwijs des Heeren, eens een stapje naderbij gebracht zou mogen worden en ook in de lijdensweken onderwijs mochten gaan ontvangen over het priesterlijke werk van Christus. Dat ook in hun leven waar zou worden: “van toen af begon Jezus”. En mist u en jij dit onderwijs. Dan moge er heden voor u en jou een “van toen aan” komen in uw leven. Voor het eerst om stilgezet te worden op de brede weg die naar het verderf leidt. Maar ook opnieuw om deze dingen die we overdachten te mogen leren op de leerschool van deze Dierbare Ambtsdrager. Dat geve de Heere door Zijn Geest, uit genade. Uw en jouw ds. A. Verschuure... De prediking van Johannes de Doper8 februari 2019MeditatiesEn hij predikte, zeggende: Na mij komt Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben nederbukkende den riem Zijner schoenen te ontbinden. Markus 1:7 Johannes, de wegbereider van Christus, predikte en doopte aan de Jordaan. Hij predikte de doop der bekering tot vergeving der zonden. De heraut van Christus riep: “Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen”. Welk een wonderlijk prediker, met zijn kemelsharen mantel, in de geest en de kracht van Elia. Waartoe kwam hij? Om de Koning te bereiden een toegerust volk. Neen, Johannes nam geen blad voor de mond, maar onomwonden zei hij het: ‘De bijl ligt alrede aan de wortel der bomen’. De onvruchtbare bomen worden uitgehouwen en in het vuur geworpen. Velen gingen tot hem uit en allen werden van hem gedoopt, belijdende hunne zonden. Er kwam een geestelijke opleving, die echter bij velen ook weer is uitgedoofd. Het gaat over de ware belijdenis des harten. De droefheid naar God en de zaligmakende overtuiging des Geestes, van zonde, gerechtigheid en van oordeel. De leefwijze van Johannes was streng. Hij at sprinkhanen en wilde honing. Zijn prediking was ook streng. Niemand ontzag hij, want hij wees de zonde aan en durfde de naam adderengebroedsel wel te gebruiken. Zeer duidelijk kwam openbaar in zijn prediking, de toorn des Heeren tegen de zonde. Niemand zou die kunnen ontvlieden zonder wederbarende genade. Hij was dus niet de man die de breuk op het lichtst wilde genezen en oksels onder de armen naaide. Hij wees duidelijk op de strenge eis van Gods rechtvaardigheid. God wil dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede. Tevens wees hij ook op het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. Neen, Johannes wees niet op zichzelf, maar van zichzelf af. Dat staat ook duidelijk in onze tekst. Na mij komt, die sterker is dan ik. Let op het woord ‘na mij’. Wonderlijk, Hij die voor Johannes is, komt na hem. Vóór hem is Hij als Zone Gods, van eeuwigheid tot eeuwigheid, God. Voor hem is Hij als Borg bij de Vader in de Raad des vredes. De Kerk is uitverkoren in Hem van voor de grondlegging der wereld. Zijn vermakingen waren van eeuwigheid met de mensenkinderen en ze zijn tot in eeuwigheid. O, dat zoete Lam, geslacht van voor de grondlegging der wereld, in de opluistering der Goddelijke deugden. In Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk. Hij verlost met een eeuwige verlossing. Toch zegt Johannes: ‘Die na mij komt’. Wat betreft Zijn komst in het vlees, komt Hij na Johannes. Nadat Adam gevallen was in het paradijs, kwam God eerst als Rechter, en dagvaardde in Adam het ganse menselijke geslacht voor Zijn rechterstoel. De Heere sprak het vonnis uit, maar openbaarde tevens het verbond der genade. Het recht Gods gaat aan de openbaring van Christus vooraf. Eerst Johannes de verkondiger van de wet, de handhaver van Gods recht. Waarom? Om plaats te maken voor het evangelie. Zo is het ook in de waarachtige bekering. Eerst Johannes de Doper, de wet, het recht Gods. In de spiegel van de wet ziet de zondaar, beide zijn aangeboren en werkelijke zonden. De wet veroordeelt en vloekt de zondaar. Het recht Gods verteert de zondaar, zonder openbaring van het Lam Gods. Een buitenstaand en doodschuldig volk leert door Gods Geest aanvaarden de straffen van de ongerechtigheid. Aanvaarden krachtens de ingestorte liefde tot de deugden Gods. Tevens schreeuwt die zondaar in heilig heimwee der ziel tot God. Zij kunnen aan het recht Gods niet voldoen, onmogelijk. O, wat ligt dan de eis Gods zwaar op hun ziel. Gewis, uit de diepten der ellenden roept de zondaar tot God, Psalm 130. Hoe kan nu zulk een zondaar zalig worden met behoud van Gods deugden? Wel, Johannes zegt: ‘Die na mij komt, is sterker dan ik’. Zij die Johannes de Doper in de ogen hebben gekeken, weten dat hij niet vervullen kan. Hij kan wel zijn scherpe prediking laten horen en het is noodzakelijk, maar het leven geven kan hij niet. Daarom gaat het om die Sterkere, het Lam Gods. Hij heeft de wet voldaan en van zijn vloek ontwapend, het recht Gods vervuld. Hij betaalde de schuld en moest wedergeven wat Hij niet geroofd had. Johannes wijst op Hem die zondaren zalig maakt. Hij die het leven verwerft en ook wedergeeft. Hij is de Deur der hoop in het dal van Achor, voor ellendigen en nooddruftigen. Hij is het einde der wet, Die het hart inwint en overwint en de ogen der ziel opent voor de Fontein des heils. Johannes gaat voorop en Christus komt na hem. O dierbaar Lam, gezegende Hersteller en Schulduitdelger. Hij is het, die als de Sterkere ingaat in het huis van de sterkgewapende en hem zijn vaten ontroofd. In Hem is God tevreden, de wet voldaan, opdat de liefde Gods met voldoening van het recht, onbelemmerd zou uitstralen in de harten van Zijn volk. Hij doopt niet met water, maar met de Heilige Geest. Hij rechtvaardigt en heiligt Zijn kerk en schenkt de reinigmakende genade. Welk een heerlijke Verlosser is Hij van gevangenen en doodschuldigen. Johannes heeft tot verwondering neergeschreven, bij de ontdekking van Hem: ‘Het was omtrent de tiende ure’. Welk een gezegende overgang als Hij ons wordt ontdekt als de Parel van het Evangelie. Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Johannes beleeft zijn onwaardigheid als hij zegt: ‘Wien ik niet waardig ben, nederbukkende de riem Zijner schoenen te ontbinden’. De geringste slaaf stond gereed om bij de thuiskomst van zijn heer, de riem zijner schoenen te ontbinden. De bezwete voeten waren vuil en nat vanwege het zand. Het was dan ook het minste werk dat gedaan moest worden. Johannes wil zeggen, voor dat minste en minderwaardige werk ben ik onwaardig. Hoe laag bukt deze man voor Christus in het stof. Hij ziet het grote onderscheid tussen schepsel en Schepper, tussen de Borg en de schuldige en ellendige zondaar. Hoe meer genade, hoe dieper zij buigen. Johannes verdween in het niet bij het Lam Gods, hij onheilige voor de Heilige. Genade verliest alle rechten in zichzelf. Genade bewondert en aanbidt de onbegrijpelijke diepte van de liefde Gods in Christus. Genade zinkt steeds dieper weg bij het zien van de afgrond van ons diep ellendig bestaan en Adams doodschuld, tegenover de afgrond van Gods welbehagen in Christus. Dat worden geen waardige, maar onwaardige zondaren, geen bekeerden, maar onbekeerden in zichzelf. Kennen wij Johannes en Jezus? O, hoe noodzakelijk is het de Sterkere te leren kennen. Buiten Hem is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf. Doch ook is het noodzakelijk Hem te kennen en vervolgen te kennen. Hij moet wassen en ik minder worden. Wijlen ds. A. Hoogerland (1918-1986)... De Koning en de regenboog rondom Zijn troon.24 januari 2019MeditatiesEn Die daarop zat, was in het aanzien den steen jaspis en sardis gelijk; en een regenboog was rondom den troon, in het aanzien den steen smaragd gelijk. Openbaring 4:3 Geliefde (consulent)gemeente, we staan weer aan het begin van een nieuw jaar. Wat zal het ons brengen. Vele goede wensen zijn uitgesproken, de Heere moge ze vervullen. De reis naar de eeuwigheid gaat verder voor ons, maar ook voor alle mensen om ons heen. De geschiedenis van deze wereld stuwt zich voort naar het einde. Soms kan zorg ons hart vervullen. Wat zal de toekomst ons en onze kinderen brengen. Johannes zijn op Patmos schone en aangrijpende dingen getoond aangaande de onbekende toekomst. Hij ziet in het verband van onze tekst dat er Eén op de troon zit. Dat is God, Die alles regeert en bestuurt, dwars door alle wereldweeën heen. Hij regeert. Zou dat, bijzonder Gods Kerk, geen rust mogen geven voor de toekomst. God regeert en dat doet Hij altoos rechtvaardig, wijs en zacht. Van Hem zegt Johannes in onze tekst: “en Die daarop zat”. Nu moet Johannes iets gaan doen wat geen mens kan. Johannes moet gaan zeggen hoe die Koning eruit ziet. Wie zal dat kunnen? Wie zal God kunnen beschrijven? Dat kan niet en daarom zegt hij: En Die – hij geeft Hem niet eens een naam. Hij zegt alleen maar: En Die daarop zat, was in het aanzien gelijk aan. Nee, hoe het werkelijk is kan Johannes niet zeggen, maar hij vergelijkt het met twee edelstenen. Als hij dan iets moet zeggen van die Koning op Zijn troon, zegt hij: Weet u hoe Hij eruit ziet? Hij is in het aanzien de steen Jaspis en Sardis gelijk. De werkelijkheid blijft voor ons verborgen. Hij is aan Jaspis gelijk. Dat is een edelsteen vol kleuren; altijd helder, altijd blinkend en altijd schitterend als kristal. Onze verklaarders zeggen dat Jaspis bijzonder wijst op Gods vlekkeloze heiligheid. Sardis is een bloedrode edelsteen. Dat wijst vooral op Gods onkreukbare rechtvaardigheid. God, Die het kwade niet verdragen kan en de zonde straffen moet. God, Die de handhaving van Zijn wet, Zijn recht, Zijn Naam en Zijn eer eist. Johannes ziet Hem, die Koning op Zijn troon, in Zijn heilige rechtvaardigheid. Voor die heilige rechtvaardigheid, geliefden, kan niet één adamskind bestaan. Als Jesaja Hem zo ziet, zegt hij alleen maar: Wee mij, want ik verga. Johannes ziet die Koning op Zijn troon en Die is buiten Christus een verterend Vuur en een eeuwige Gloed. Straks – hoe aangrijpend! – straks zal Johannes zien dat die heilige, rechtvaardige God de fiolen van Zijn toorn zal uitgieten op al de goddelozen; op al degenen die voor deze Koning niet willen buigen. In beginsel ziet hij dit al in dit hoofdstuk (vers 5): “En van den troon gingen uit bliksemen en donderslagen en stemmen”. Johannes ziet die heilige rechtvaardige God Die straks al Zijn vijanden voor eeuwig zal wegdoen. Onbekeerde medereiziger, die Koning op Zijn troon zal de zonde eenmaal bezoeken in ons land, in onze gemeente, in ons gezin, in ons persoonlijk leven. Dat kan lang duren, want God is zeer lankmoedig. Maar als u doorgaat in uw zondige levenswandel, als u blijft weigeren voor God te buigen, als u het nooit eens een keertje voor Hem verliest, dan wordt het een keer wáár: dan zal Ik hen die dwaas en wreev’lig overtreên, bezoeken met de roede en bittere tegenheên. Kom, als u nog onbekeerd bent en zo het jaar 2019 inging, haast u dan toch, want het is nu nog de dag der zaligheid. Nu staat de deur der genade nog open. Het is nog genadetijd. Maar er komt een ogenblik en dan zal het gelden wat we lezen van die vijf maagden in Matthéüs 25: En de deur werd gesloten. Dan blijft er maar één ding over: het vonnis van de rechtvaardige, heilige Koning. Dan is het te laat! En Gods volk, wat is hun toekomst? Johannes mag nog iets zien. En een regenboog was rondom de troon. Hij ziet een regenboog. Een regenboog doet ons meteen denken aan Noach. Onze regenboog wijst erop dat God altijd getrouw blijft aan Zijn woord. Zo vaak als we de regenboog zien is het alsof de Heere zeggen wil: Ik ben eeuwig de Getrouwe en deze aarde zal nooit meer door water vergaan. Nu ziet Johannes een regenboog rondom de troon. Maar deze boog is geen teken van het natuurverbond, dat zegt dat deze aarde niet meer door water zal vergaan. Maar deze boog, zegtKanttekening 10, is een beeld van het genadeverbond. Wat is het genadeverbond? Het genadeverbond houdt de zaligheid in die God om Jezus’ wil door de Heilige Geest aan Zijn uitverkoren Kerk schenkt. Johannes ziet die regenboog rondom de troon. Het is alsof de Heere zeggen wil: Johannes, zo zeker als de aarde nooit meer door water zal vergaan, zo zeker zal Ik trouw blijven aan Mijn woord. Zo zeker zal de ganse uitverkoren Kerk door al de wereldweeën heen – die nog komen zullen, persoonlijk, in de kerk en in de wereld – thuiskomen. Een regenboog rondom de troon. Zo’n boog hebben wij nog nooit gezien. Wij zien altijd maar een halve boog. Dat is vaak heel mooi. Maar deze regenboog die Johannes ziet is rondom de troon; zonder begin en zonder einde, als een schone ring. Het genadeverbond is van eeuwigheid tot eeuwigheid. Het genadeverbond is als een regenboog rondom de troon, dat is nooit te verbreken. Die boog wijst op de eeuwige, onwankelbare trouw van God. Hij zal het verbond met Zijn Kerk in eeuwigheid bewaren. Wat er ook gebeurt op aarde aan strijd, aan benauwdheid, aan zorg, en denk erom dat in Openbaring verschrikkelijke dingen staan. Maar wat er ook gebeurt, hoe donker ooit Gods weg zal worden, persoonlijk en ambtelijk, er is één Kerk, Gods volk, en die komt thuis door alle wereldweeën heen. Dan mogen ze voor eeuwig zijn bij die Koning, Die het zaligst lot ver boven alle goôn kan schenken. Die regenboog wijst op het eeuwige genadeverbond. Daarvan sprak Jesaja: “Want dat zal Mij zijn als de wateren van Noach, toen Ik zwoer dat de wateren Noachs niet meer over de aarde zouden gaan; alzo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer op u toornen, noch u schelden zal. Want bergen zullen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere uw Ontfermer”. Hetgeen uit Zijn lippen ging blijft vast en onverbroken. Als Gods kind bij het zien op de toekomst daar eens wat moed uit mag krijgen dan mogen ze zeggen: Om aan Uw trouw – want de zaligheid voor een ontrouw en doodschuldig volk ligt vast in de drie-enige Verbondsgod – om aan Uw trouw alleen mijn hoop te hechten. En een regenboog was rondom de troon. Bij Noach kwam eerst de watervloed en toen de boog, maar in onze tekst is het juist andersom. Eerst ziet Johannes de regenboog en dan volgen in het boek Openbaring, de vloeden van Gods toorn, de vloeden van pestilentie en vervolging. Eerst de boog en dan hoe het gaan zal in de onbekende donkere toekomst van 2019. Eerst de boog; wat een troost voor Johannes en voor Gods volk. Eerst de boog, eerst dat eeuwige verbond. Het is alsof de Heere zegt: Ik heb u liefgehad met een eeuwige, onveranderlijke liefde en daarom zal Ik u, Kerk, bewaren, beschermen, regeren en vergaderen en u straks thuisbrengen. Een regenboog rondom de troon. En de kleur? Smaragd, groen. De kleur van de hoop, om aan Uw trouw alleen mijn hoop te hechten. Geliefde (consulent)gemeente, er is maar één volk gelukkig, temidden van alle schuld, ontrouw, nood en wat er ook gebeuren mag in het jaar dat voor ons ligt. De vastheid ligt in die regenboog rondom de troon. God leidt Zijn Kerk door de woestijn en ze komen allemaal thuis. Wie zijn het? Leg uw hart er maar naast. Al degenen die van dood levend gemaakt zijn. Wie zijn het? Al degenen die door leefden een gesloten hemel verdiend te hebben. Wie zijn het? Al degenen die iets kennen van Jaspis en Sardis, die verdienen weggestormd te worden vanwege Gods heiligheid en rechtvaardigheid. Wie zijn het? Al degenen die in de nood en in de dood van het leven heerlijkheid en waardigheid gezien hebben in de Middelaar van dat genadeverbond. Wie zijn het? Die in Christus zijn. Die komen thuis. Dat volk hoeft niet te vrezen. Dat volk hoeft niet bezorgd te zijn. Mist u dat? Nog staat de deur der genade open. Bekeert u en leef! Wie zijn het, die thuiskomen? Dezen zijn het, die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun lange klederen gewassen en hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed des Lams. Daarom zijn zij voor de troon Gods en dienen Hem dag en nacht in Zijn tempel. Gods volk heeft gezegende toekomst! En u/ jij? Uw en jouw (consulent) dominee A. Verschuure... Zacharias’ kerstlied22 december 2018Meditaties“Om te verschijnen dengenen die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods” Lukas 1:79 Zacharias kan weer spreken. Maandenlang ging hij met een gesloten mond over de aarde. Hij moest inleven hoe bitter de zonde van het ongeloof is. Bitter in zijn Godonterend karakter, bitter ook in zijn vrucht. Toen de blijde dag aanbrak van de geboorte van hun kindje, was Zacharias nog altijd stom. Pas bij de besnijdenis, op de achtste dag, werd zijn tong losgemaakt. Met dat hij de naam Johannes op het schrijftafeltje zette, maakte God zijn tong los. Johannes betekent ‘God is genadig’. Gods Geest paste die woorden toe in Zacharias’ hart. Toen ging hij spreken, beter gezegd, hij begon God te loven (Luk 1:64). Diepe verwondering vervulde zijn hart. De lofzang van Zacharias begint bij God. Het lied is doortrokken van verwondering over Gods werk, Zijn Woord, Zijn eed, Zijn welbehagen (Luk 1:69, 70, 73, 78). Dragen de liederen die wij rond de Kerstdagen zingen ook dit stempel? En, beleven we wat we zingen? Zacharias zong over Gods genade. Aan wie schenkt de Heere deze genade? Daarover horen we in onze tekst. De Heere wil verschijnen aan mensen die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods. In sobere woorden vatte Zacharias de toestand van zijn ongeloof samen. Het woord duisternis tekent een zeer dikke duisternis. Het woord wordt ook gebruikt voor de doodstaat van de mens (Ef. 4:18, 5:8). Zonder de inleving van de duisternis van onze zonde, is er geen plaats voor het Licht des Levens. Eenmaal sprak God dat er licht zou schijnen in de duisternis (2 Kor. 4:6). Diezelfde God is machtig en gewillig om het licht te laten opgaan in duistere harten. Belijdt maar eerlijk hoe slecht het er met u voor staat. Erken Gods rechtvaardigheid als Hij u in uw duisternis laat liggen. En smeek Hem om een straal van het Goddelijke licht in uw ziel. Met het woord duisternis beleed Zacharias hoe het met hem gesteld was. Hij leerde de kracht van het ongeloof kennen. Zo groot was die kracht dat hij zei: Ik leefde zoals iemand in wie nooit het licht had geschenen. Zo duister was het. Nog een stapje verder gaat de priester in zijn lofzang. Over de duisternis van zijn ziel kwam een schaduw. Dat was de schaduw van de dood, de schaduw van Gods straf op de zonde. Als die schaduw over het leven valt, dan wordt het in de beleving van de ziel sterven. Wie dan zijn onverzoende schuld ziet, siddert. Kennen we dit? Tegen deze zwarte achtergrond klimmen de tonen van Zacharias’ lofzang des te hoger. Hij gaat zingen over het werk Gods. God was van eeuwigheid in Zichzelf bewogen over Zijn uitverkorenen, liggend in de diepte van Adams val. Uit Gods eeuwige liefdeshart is een weg van zaligheid voortgekomen. Zacharias zingt over de Opgang uit de hoogte. Dat is Christus, Die vergeleken wordt met een zonsopgang. De zingende priester noemt de Heere Jezus zelfs de Opgang uit de hoogte. Christus kwam voort uit Gods peilloos diepe zondaarsliefde. Als Christus uit onze begeerten zou moeten opkomen, dan was het verloren. Maar nu Hij de Opgang uit de hoogte is, is er een ruimte van zaligheid bij God vandaan. De Opgang uit de hoogte zal verschijnen, zo zingt Zacharias. Wanneer? Op Gods tijd. Niet te vroeg, niet te laat. Wanneer is het Gods tijd? Dat kan de bange vraag zijn van een vermoeide ziel. Het kan ook de verlangende vraag zijn van een uitziend hart. Wanneer is het Gods tijd? Paulus schrijft: Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid, een iegelijk die gelooft. Het is Gods tijd als wij met al onze gerechtigheden aan een einde komen en God leren billijken in de straf van Zijn gerechtigheid. Daar zal de poort van Gods genade opengaan. Zacharias zingt over de verschijning van Christus als Opgang uit de hoogte. Het woord ‘verschijnen’ betekent openbaar maken wat verborgen was. Hoe verborgen is Christus, al wordt Hij elke zondag gepredikt. Hoe onmogelijk is het om in Christus te geloven. Zo wordt dat beleefd. Hoe verschijnt dan de Middelaar? Als Hij Zichzelf door het Woord openbaart als Zaligmaker. Dan verlicht de Heilige Geest het hart om Christus te kennen en in Hem te geloven. Deze verschijning is zeer gepast, want Christus is uitnemend gepast voor een gewonde ziel. Deze verschijning is ook zeer lieflijk. Is licht in de duisternis niet liefelijk en verkwikkend? Daarom is deze verschijning ook tot blijdschap. Hoeveel blijdschap klonk er in de stem van Andréas, toen hij tegen zijn broer Simon zei: ‘Wij hebben gevonden den Messias, hetwelk is, overgezet zijnde, de Christus’. In deze verschijning wordt de schuld bedekt, zwijgt de wet en is de ziel een ogenblik verlost van de kracht van de zonde. Wat is de vrucht van deze verschijning in het hart? Verwondering over zo’n grote zaligheid. En aanbidding over de God van deze zaligheid. Deze verschijning vervult het hart met liefde tot zo’n gewillige Zaligmaker. Het hart wordt ook vervuld met verlangen om meer van Hem te mogen kennen, ja, om Zijn eigendom te mogen worden. De dagen van Kerst naderen. Zonder deze Middelaar is het zo donker in ons leven. Smeek om het ontdekkende licht van de Heilige Geest, opdat u het waarachtige Licht, schijnende in de wereld, nodig zou krijgen. Kent u de worsteling om het Licht des levens? Moet u inleven dat het net zo onmogelijk is om het licht in de ziel te laten opgaan, als het onmogelijk is om de zon te laten opgaan? Moet u inleven dat het niet alleen onmogelijk is, maar ook onverdiend is? Is het de taal van uw hart: Wie is Hij, dat ik in Hem geloven zou? Hoort dan de woorden van de Middelaar: Ik ben het Licht der wereld. Hij kwam in het duister om voor zondaren in het duister het licht te laten opgaan. ds. J.M.D. de Heer... De komende Profeet8 december 2018Meditaties“Een Profeet, uit het midden van u, uit uw broederen, als mij, zal u de HEERE uw God verwekken; naar Hem zult gij horen” . Deuteronomium 18:15 Lezers, we sluiten de serie meditaties van de predikanten die onze gemeenten in Capelle aan den IJssel gediend hebben af, met een meditatie van uw huidige predikant/consulent. Sinds 26 oktober 2017 mogen we, als zevende predikant, de gemeente van Middelwatering dienen omdat de Heere o.a. sprak: “Mijn raad zal bestaan en Ik zal al Mijn welbehagen doen”. Stelle de Heere Zijn woord door Zijn Geest tot een rijke zegen, ook in het toekomende. Van onze hand ditmaal een adventsmeditatie omdat we sinds zondag 2 december weer het kerkelijke jaar zijn ingegaan. Geliefde lezers, de komst van de Heere Jezus is door heel het Oude Testament op velerlei wijze aangekondigd. In deze adventsweken staan we daar bij stil. In de tekst wordt Hij beloofd als de grote Profeet van Zijn kinderen. Hij zal als Profeet voortkomen uit het midden van Zijn broederen. En in Zijn profetisch werk zal Hij lijken op Mozes. Hij zal zijn als mij, zegt de tekst. Wat zijn de overeenkomsten tussen Mozes en Christus? Kanttekening 20 noemt er vijf. De eerste overeenkomst is dat, zoals Mozes waarachtig mens was, ook Christus waarachtig mens is. Hij heeft de ware menselijke natuur uit Maria aangenomen en is zo als de waarachtige God en tegelijk een waarachtig, rechtvaardig mens, de enige, gepaste Middelaar tussen God en de verloren, verkoren zondaar. Hij is het Die als Profeet adamskinderen die verloren liggen in de zonden en de misdaden, gaat opzoeken en gaat leiden in het rechte spoor. Mozes had daarbij nog een wolk- en vuurkolom nodig. Maar meer dan Mozes is Christus. Hij Zelf is die Wolk- en Vuurkolom. God zal in Christus door de Heilige Geest Zijn volk leiden door Zijn Woord. Bent u ook een blinde die de weg niet weet en die zo nodig heeft door Hem geleid te worden? Als tweede overeenkomst tussen Mozes en Christus zegt de kanttekening bij de tekst dat, zoals Mozes Gods volk gevoerd heeft uit de lichamelijke slavernij van Egypte, alzo verlost Christus Zijn volk uit de geestelijke slavernij. Daartoe is de Zoon des mensen op aarde gekomen en Hij gaat nog voort om op te zoeken en zalig te maken dat verloren was. Hij treedt als de meerdere Mozes de hof in van de helse Farao en Hij gaat hem ontroven, het loon dat Hem toekomt op Zijn Middelaarsarbeid. Hij gaat naar Zijn welbehagen adamskinderen trekken uit de macht der zonde, om hen in de weg van de onmogelijkheid, namelijk in Christus Die onze Rode Zee is, door de woestijn te leiden naar het Kanaän der rust. De meerdere van Mozesgaat trekken uit de geestelijke slavernij – wat ons bestaan is van nature. En hoe zeer een mens ook verslaafd kan zijn aan de zonde, maar Deze Profeet heeft alle macht, zelfs om te verlossen van de meeste gruwelijke zonden waaraan een mens verslaafd kan zijn. Hij trok Levi uit zijn geldverslaving. Hij kan nog trekken uit welke verslaving dan ook. Deze Profeet, lijkt ten derde ook op de profeet Mozes omdat Hij waarlijk en volkomen kan staan tussen een vertoornd God en een doemwaardige zondaar. Zeker, Mozes heeft als de middelaar van het oude verbond gestaan tussen God en het volk Israël. Bijzonder wel om dat volk, Gods wet te geven. Toch kon Mozes alleen maar tussen God en het volk staan, omdat de Heere Mozes persoonlijk aanzag in Christus. Was dat niet zo geweest, dan zou ook Mozes verteerd zijn geworden. Daarbij stond Mozes tussen God en het volk met de wet. De wet werd verkregen via de middelaar Mozes, maar die wet kon toch nooit anders meer doen dan schuldig stellen, vervloeken en verdoemen. Meer dan Mozes is deze Profeet, Christus. Hij is niet alleen de Middelaar tussen een vertoornd God en een vloekwaardige zondaar in Wie werkelijk de hitte van Gods gramschap is geblust, zodat God in Christus weer met Zijn volk tevreden is. Maar Hij is ook, meer dan Mozes, de Middelaar van het genadeverbond. Hij is de Middelaar voor een volk dat gebracht aan het einde der wet, Christus mag leren kennen. Hij is de grote Inhoud van het evangelie, in en door Wie de schuldige zondaar weer met God verzoend kan en zal worden. Mozes heeft weleens gezegd: “Delg mij uit Uw boek”, maar dat kon niet. Echter Christus is werkelijk uitgeroeid voor Zijn volk (Daniël 9:26a), om zo Zijn volk voor eeuwig te herstellen in Gods gemeenschap. Bent u zulk een ziel die het uitroeien waardig bent geworden en in die weg heerlijkheid mocht zien in deze beloofde Profeet? Mozes was ten vierde getrouw in zijn zorg over het volk Israël. Getrouw in het gedurig leiden en onderwijzen. Hij bracht dat volk in getrouwheid tot aan de grens van Kanaän. Mozes mocht hen echter om zijn zonde niet leiden in Kanaän. Meer dan Mozes is dan ook Christus. Hij is getrouw tot het einde toe. Hij zal Zijn ontrouwe volk nooit begeven of verlaten. Hij zal Zijn werk voleinden voor Zijn ganse Kerk, maar ook in Zijn ganse Kerk. Hij brengt hen ookin het Kanaän der rust. Mozes was ten vijfde, zo zegt de kanttekening, een groot profeet, maar Christus is het Hoofd van alle profeten. Hij zal onderwijzen hen die dwalen, en hen brengen in het rechte spoor. Wat leert Hij dan? Psalm 25 zegt: “De HEERE is goed en recht; daarom zal Hij de zondaars onderwijzen in den weg”. Hij leert hen dus van Zijn recht. Dat recht moet hen veroordelen vanwege hun zonden. Dat doet hen smeken: “Zie op mij in gunst van boven; wees mij toch genadig, Heere”. Hij leert hen in de weg van het buigen onder dat recht, ook iets kennen van Zijn goedheid. Dan wordt het waar in hun hart: ‘Het heilgeheim wordt aan Zijn vrinden, naar Zijn vreêverbond, in dat komende Kind van Bethlehem getoond.’ Dan mogen ze vanuit het profetisch onderwijs van deze Profeet, iets smaken van het geheim dat Hij nu gekomen is om armen uit genade Zijn hulp ter verlossing te tonen. Kom lezer, als u zo in de komende dagen in de herdenking van Zijn komst in het vlees, zo van Hem mag horen is dat groot. Groter als u door Gods Geest met uw hart, zo naar Hem horen mag. En Hij ook u verschijnen mag tot vreugde van uw doodschuldige ziel. ds. A. Verschuure... Gods onbevattelijke genade24 november 2018Meditaties“Welgelukzalig is hij dien Gij verkiest”. Psalm 65:5a Lezers, na ds. P. Mulder, is de gemeente van Capelle aan den IJssel-Middelwatering enkele jaren (1999-2002) vacant geweest. Op 10 april 2002 deed ds. W. Silfhout intrede in de gemeente van “Elim”, nadat hij eerder die dag door ds. A. Schot was bevestigd. Zo ontving Capelle-MW in de persoon van onze broeder Silfhout haar zesde predikant. Tot zijn emeritaat op 1 juni 2016 heeft hij de gemeente in alle getrouwheid mogen dienen. Hieronder volgt een meditatie van zijn hand die gaat over Gods onbevattelijke genade. David bezingt in deze psalm de heerlijkheid van God in de natuur en in de genade. David heeft vele oorlogen gevoerd. De Heere heeft hem daaruit gered. Zo kunnen we lezen in de verzen 8 en 9. Diezelfde God zorgt voor vruchtbaarheid, voor regen en zon, zodat de aarde voedsel voortbrengt voor mensen en dieren. Er is verwondering in zijn hart over de Goddelijke voorzienigheid, die over alles gaat. God doet de uitgangen des morgens en des avonds juichen (vers 9). David heeft echter veel meer redenen om te zingen van de verlossende daden van God in het geestelijke. Hij zingt van Gods genade in de vergeving van de zonden en ongerechtigheden (vers 4). Ongerechtige dingen hadden de overhand over de dichter en over het volk. Hij was er onder bedolven. Ze namen hem geheel in beslag. Het maakte hem het eeuwige oordeel waardig. Maar wat een wonder: Onze overtredingen, die verzoent gij. Door het geloof mocht hij zien op de verzoening, die alle zonden bedekt. Geen wonder dat hij in vers 2 zingt: De lofzang is in stilheid tot U, o God in Sion; en U zal de gelofte betaald worden. Waar ligt de oorzaak dat David zo kon zingen? Die ligt alleen in het verkiezend welbehagen van God. Welgelukzalig is hij, dien Gij verkiest. David ziet hier in de eerste plaats op de begenadigde positie van de priesters en de Levieten, die verkoren zijn om te dienen in en rond de tabernakel en later de tempel. Maar in het licht van wat hij eerder beleed aangaande de verzoening van de zonden, blikt hij hier door het geloof in het eeuwige welbehagen van God. Alleen de verkiezende liefde is toch de oorzaak waardoor verloren zondaren verzoening vinden voor hun zonden en ongerechtigheden. Want die zonden waren er. Een stroom van ongerechtigheden had d’ overhand op hen. Daarom moest men de zegen van de Heere missen. Hij kan immers niet bij het zondige wonen. Hij kan er geen gemeenschap mee hebben. Daarom moesten er eerst offers worden gebracht. Dat ging gepaard met gebed. Een gebed dat de Heere heeft verhoord. En nu mag de dichter weten dat zijn zonden verzoend zijn. Hebben de offers, heeft het gebed dan verzoening gebracht. Heeft de priester de verzoening bewerkt? Nee, God heeft het gedaan. Verzoenen is Gods werk. Daarom mag het volk weer tot God komen en vertoeven in Zijn heiligdom. Het kan en mag, want God heeft de eerste stap gezet. Hij heeft het volk verkoren. Welgelukzalig is hij wiens zonden zijn vergeven. Hij, wiens zonden niet zijn vergeven, is niet welgelukzalig, die is rampzalig. Dat zijn we van nature allemaal. We hebben ons immers van God losgescheurd in het paradijs en Hem de rug toegekeerd. We hebben onszelf in Adam de rampzaligheid onderworpen. En er is niemand die naar God vraag of naar God zoekt. Toch zijn er mensen, zondaren als u en ik, van wie gezegd kan worden: Welgelukzalig. Hoe kan dat? Er is maar een antwoord: Die Gij verkiest. Dat is de roemtaal van het geloof: Door U, door U alleen, om het eeuwig welbehagen. Was er geen verkiezing, dan was er geen zaligheid. Maar naar Zijn soeverein welbehagen heeft God uit het verloren menselijk geslacht Zich een volk verkoren dat Zijn lof zal vertellen. Die verkiezing is in Christus. In Hem ligt de verdienende oorzaak van de zaligheid. Door Hem zal het welbehagen van de Vader gelukkiglijk voortgaan. Er ligt dus geen enkele verdienste in de mens, waarom bepaalde mensen welgelukzalig kunnen worden. Is dat al eens een wonder voor u/jou geworden, dat er een goddelijke verkiezing in Christus is? En dat voor mensen die om eigen schuld de dood verdiend hebben? Dat God verkoor tot het eeuwige leven? Of is het leerstuk van de verkiezing voor u/jou een aanstoot en een rots der ergernis? Erg als we zeggen: Het maakt eigenlijk niet uit hoe een mens leeft, want als je uitverkoren bent, dan kom je er toch wel en als je niet uitverkoren bent, kun je beter maar een poosje genieten van de dingen van deze wereld; straks is het voorbij. En: God kan me ook in de wereld wel bekeren. Als we zo redeneren, geliefden, dan maken we van God een willekeurig despoot en vinden we het onredelijk dat God de een verkoren heeft en de ander niet. De mens, die zich van God heeft losgemaakt en meent vrij te zijn en eigen keuzes te kunnen maken, wil zich niet laten gezeggen als het om zijn onsterfelijke ziel gaat. We ontzeggen God wat we onszelf toekennen. Wat is de mens toch dwaas. Kan de Heere als de grote Pottenbakker met het leem dan niet doen wat Hij wil? De verborgen dingen zijn voor de Heere onze God en de geopenbaarde voor ons en onze kinderen. Wie God verkoren heeft, dat is voor ons verborgen, maar eeuwig wonder als we in ons leven er iets van mogen verstaan dat er zaligheid is, omdat God verkoor. Dan is de verkiezing voor ons niet een rots der ergernis, maar een poort. En nu kunnen Gods kinderen er zo mee worden aangevallen dat ze niet verkoren zijn. Dan rijzen de vragen op in het hart: Zou God wel van me afweten? Is God met me begonnen of ben ik zelf begonnen. Maar als de Heere het gordijn van Zijn eeuwige raad een ogenblik opzijschuift, dan staat ons verstand vol eerbied stil. Hoe is het mogelijk dat God, de Schepper van hemel en aarde al van eeuwigheid gedachten des vrede en niet des kwaads had over mij, arme en ellendige zondaar? En dat Hij om dat verkiezend welbehagen te vervullen Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft om plaatsbekledend te lijden en te sterven. De liefde van de Vader is zo oneindig groot. De liefde van de Zoon evenmin te peilen. En de liefde van de Heilige Geest is onbegrijpelijk. Wie zal het ooit kunnen bevatten. Deze tekst wordt ons niet voorgesteld opdat we nieuwsgierig zouden onderzoeken of we wel of niet uitverkoren zijn, maar opdat we zouden weten dat de vruchten van de verkiezing in ons leven gevonden worden. Daartoe roept de Heere immers. Daarvan spreekt ook het tweede gedeelte van vers 5, van het doen naderen tot Zijn voorhoven. Daarvan zou nog veel te zeggen zijn, maar slechts alleen dit. Het volk mocht opgaan met een heilbegerig hart naar het voorhof van waaruit de goederen van het heil voortvloeien. Daar klonk in de schaduwdienst van het Oude Testament de bediening der verzoening. Daar vloeide het bloed, dat heenwees naar het bloed van Hem, Die Zijn leven gaf op de vloekheuvel van Golgotha en dat reinigt van alle zonden. Het volk heeft honger naar het goede van Zijn huis en het heilige van Zijn paleis. Kort gezegd: Het heeft honger naar de rijkdom van de genadegoederen door Christus verworven en door Gods Geest toegepast. Dat is een van de vruchten die onze vaderen in de Dordtse Leerregels hebben genoemd, waardoor de Heere Zijn kinderen wil verzekeren van hun genadige verkiezing in Christus (DL.I.12). Zij zijn welgelukzalig. Voor eeuwig gelukkig, omdat God hen van eeuwigheid verkoor tot het leven in der eeuwigheid. Ds. W. Silfhout.... Ootmoedige verwondering op dankdag10 november 2018Meditaties“Ik ben geringer dan al deze weldadigheden en dan al deze trouw, die Gij aan Uw knecht gedaan hebt.” Genesis 32:10a Lezers, sinds 1 januari 1992 zijn Middelwatering en West twee afzonderlijke gemeentes geworden. West is altijd vacant gebleven, maar mocht vanaf 1996, ds. A. Moerkerken op zondag in hun midden hebben. Van hem stond een meditatie in de laatste kerkbode. Middelwatering heeft sinds haar zelfstandig bestaan drie predikanten mogen ontvangen. Ds. P. Mulder (1991-1999), ds. W. Silfhout (2002-2016) en sinds 26 oktober 2017, ds. A. Verschuure. Van hen alle drie volgt in deze en in de komende twee kerkbodes een mediatie. Ditmaal van ds. P. Mulder. Omdat de kerkbode verschijnt in de week van de dankdag, hebben we van onze broeder een meditatie opgenomen die staat in het teken van dankdag. Dankdag houden. Er is alle reden voor. Jakob – hij is het die spreekt in onze tekst – noemt als redenen weldadigheden en trouw die de Heere aan hem gedaan heeft. Daarin mogen we hem wel bijvallen. De Heere heeft ons met weldadigheden overladen. Wie van ons kan zeggen dat hij gebrek aan brood gehad heeft? Hadden we niet allen kleding genoeg? En een dak boven ons hoofd? De apostel Paulus wijst erop dat als we voedsel en deksel hebben, we dan vergenoegd, tevreden hebben te zijn. Dat is een gedachte die ons tot bezinning roept. Temeer wanneer we bedenken dat anderen op deze wereld aan levensbehoeften wel gebrek hadden. Wat onderscheidt ons? Tevredenheid is een schaars artikel in onze tijd. Er is een jacht naar meer. In het materiële; op het terrein van zien en beleven. Opvallend is dat de onverzadigbare honger naar meer zich zo richt op hier en nu. Ook bij ons kerkmensen. Bij wie is er dorst naar (meer aangaande) de eeuwige dingen? De dichter zei: mijn ziel dorst naar de levende God. Kennen we daar iets van? Dat nu werkt ‘s Heeren Geest. Dankdagredenen zijn er inderdaad te over. Het is goed rond dankdagtijd de ontvangen weldaden eens voor onszelf op te sommen. Als we eerlijk zijn, zal de lijst niet kort zijn. Nu is het ook gevaarlijk werk, dat te doen. Zomaar gaat de wortel, die zo onuitroeibaar in onze zondige natuur zit om er groot of zelfvoldaan mee te worden, groeien. En het tegendeel moest gebeuren: we moesten er klein bij worden. Jakob achtte zichzelf geringer dan al die weldadigheden. Dat is een goede plaats: geringer zijn in eigen oog dan wat je krijgt, en dat voor het aangezicht van de grote Gever. Jakob had inderdaad veel ontvangen. Een groot gezin; veel bezittingen. Welvaren was zijn deel. Als hij terugkijkt naar 20 jaar geleden, dan is de tegenstelling wel erg groot. Toen bezat hij alleen een staf. Nu twee legers. Kijken wij ook eens terug op dit jaarseizoen. Zijn wij niet beweldadigd in ons gezin en in ons werk, in ons persoonlijk leven en in onze studie? Mogelijk zegt iemand dat er voor hem of haar toch ook, of misschien wel vooral, een andere kant is. Tegenslag op het werk, op school. Ziekte, zorgen, rouw, verdriet. Een kruis dat blijft; moeite die niet overgegaan is. Zou Jakob daar ook niet van geweten hebben? Rond zijn werk en de beloning daarvan waren er grote spanningen. Ze vormden zelfs in menselijk vlak de directe aanleiding tot zijn vertrek. En de verhoudingen in zijn gezin waren niet altijd zo best. Eerlijkheid wijst aan dat daar de zonde in doorwerkte. Zelfs met gods- dienstige elementen vermengd. Toch staat hij stil bij ontvangen weldadigheden. Misschien zegt u, denk jij: hoe zou ik dat kunnen bij zoveel zorgen? Mogelijk moet u, jij er eerlijk aan toevoegen: en met zoveel zonden. Bij anderen en eigenlijk, vooral ook bij onszelf. Jakob komt met de weldaden in de ootmoed terecht. Ik ben geringer. Ik heb ze niet verdiend; wel verzondigd. Hij is ze onwaardig geworden in eigen oog. De tegenstelling is niet: Jakob – weldaden. Het ligt dieper. Het is wezenlijker. De tegenstelling is: Jakob – Gij. Jakob mag zich plaatsen voor het aangezicht des Heeren. Met alle weldaden die juist de Heere aan hem bewees. En voor het aangezicht des Heeren wordt hij zo klein. Een zondig mens is hij. Een man die zijn broer had willen beroven en zijn vader had bedrogen. Zelfs had hij Gods belofte willen stelen. Verzondigd zijn de weldaden en de trouw. Wat een schuld voor God. En al deze trouw. Ja, daarover spreekt hij ook. Dat de Heere hem beveiligd en beweldadigd heeft, is enkel te danken aan de trouw van de Heere. Dat had Jakob niet verdiend. Vroeger vertrouwde hij op zijn list en misschien ook wel op zijn moeder en hetgeen zij hem verteld had. Nu is hij de trouw Gods niet meer waard. Nu is hij geringer dan al deze trouw. Want de Heere is trouw geweest. Waaraan moeten we bij deze trouw denken? De Heere was trouw tegenover Jakob vanwege Zijn eigen belofte. Bij Bethel heeft de Heere Jakob Zijn beloften gegeven. Wel vier zelfs. De voornaamste was de Messiaanse belofte. Verder gaf de Heere hem de landbelofte. En de belofte van de kinderzegen. In deze overdenking moeten we vooral op de vierde belofte letten: de Heere beloofde hem te bewaren, met hem te zijn en hem weer terug te zullen brengen. Dat beloofde de Heere hem ten dage zijner benauwdheid. Toen hij niets meer over had en moest vluchten. En aan die belofte bleef de Heere trouw. Dat mag Jakob overdenken. Dat maakt hem klein voor de grote God, voor de Bron van alle goed en trouw. Ik ben geringer, belijdt hij. Daar heb ik het niet naar gemaakt. Nee, zo zegt Jakob het niet. Het gaat niet (alleen) over zijn gedrag, maar het gaat over hemzelf, over wie hij is voor de Heere, over zijn staat. Ik ben geringer zegt hij. Later in dit hoofdstuk lezen we dat de Heere op dit punt gaat doortrekken. Dan moet Jakob zijn bedriegersbestaan voor God blootleggen en gaat de Heere hem een andere naam geven. Dan mag hij uit ‘s Heeren mond horen dat hij in een wezenlijk andere staat, andere verhouding tot de Heere gesteld is. De verootmoediging bij Jakob is er vanwege de weldaden en de trouw die de Heere aan hem heeft gedaan. En wij? Moeten wij niet ook op Gods trouw letten rond dankdag? Want waaraan is het te danken dat de aarde nog staat en ook dit jaar het leven door kon gaan? Is dat aan de mensheid te danken? Aan techniek en wetenschap? Aan reinheid van leven en oprechtheid van hart bij de mensen? Bij ons kerkmensen? Integendeel. Ons leven en ons hart, ons bestaan maakt ons alle weldadigheid en trouw onwaardig. Dat geldt de mensheid en ons volk in het algemeen; dat geldt ons kerkmensen in het bijzonder. En Gods kinderen? Hoe staat u hier bij? En toch de trouw Gods. Alleen vanwege Zijn eigen beloften. Daaraan is Hij trouw. Zijn beloften aan Noach dat zaaiing en oogst, zomer en winter niet zullen ophouden zolang de aarde zal staan. Daarom past ons ootmoedige dankdagbezinning. De trouw Gods ondanks ‘s mensen afmakingen en bestaan. Wij zijn geringer. Er is nog iets om op te letten. Hoe noemt Jakob zichzelf in onze tekst? Uw knecht. Daarin mag hij geloof oefenen. Ondanks alles is hij toch knecht, dat betekent hier: kind des Heeren. Is dat niet het grootste wonder? Het is het grootste bewijs van weldadigheid, van ontferming, van welbehagen. Het is de schoonste blijk van trouw. Dat wordt in de diepte beleefd. Zo verzondigd, zo onwaardig; en toch die trouw des Heeren. Daaraan mag hij in de diepte van geringheid in eigen oog voor God toch geloofshouvast hebben. Om Jezus’ wil. Die Zich zo gering maakte om Gods weldadigheid en trouw voor zulke onwaardigen te verdienen en aan zulke zondaren te bewijzen. Ook ons past verootmoediging vanwege de trouw Gods. Hij liet ons nog in de dag der zaligheid onder de verkondiging der genade. Waar bracht het ons? Laat het ons mogen verootmoedigen aan Zijn voeten, opdat het niet eenmaal tegen ons zal getuigen. Uit onze natuur komen verootmoediging en echte dankbaarheid niet voort. Integendeel. Maar de Heere weet zelfs een Jakob wel klein te krijgen. Zalige plaats wanneer we zo dankdag mogen/mochten houden. Gering in eigen oog, maar toch door een geschonken geloof ziende op Hem in Zijn trouw en weldadigheid. Kind te mogen zijn en als kind verzorgd te mogen worden. In Zijn trouwe gunst weldaden ontvangen. Onzegbare genade. En dat voor zo een. Ds. P. Mulder... Kerkhervorming27 oktober 2018Meditaties “Gedenk dan, hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het, en bekeer u”. Openbaring 3:3 Lezers, in 1986 werd de gemeente opnieuw vacant toen ds. P. Blok vertrok naar Kootwijkerbroek. Reeds in zijn tijd, maar ook daarna kwam de splitsing van “Elim” en “West” meer dan eens aan de orde. Medio 1988 werd er reeds afzonderlijk beroepen en per 1 januari 1992 was de splitsing officieel een feit. “Elim” kreeg in de persoon van kandidaat P. Mulder in september 1991 weer een eigen predikant. Hij diende de gemeente tot 1999. Toen vertrok hij naar Dordrecht. De gemeente van “West” bleef vacant. Vanaf 1996 verrichtte ds. A. Moerkerken daar hulpdiensten op de zondagen, naast zijn belangrijke taak als fulltime docent aan onze Theologische school. In volgorde is er nu een mediatie aan de beurt van ds. P. Mulder. Van hem kon ik echter geen meditatie vinden, passend bij Hervormingsdag. Vandaar dat we nu eerst een meditatie, passend rond Hervormingsdag, plaatsen van ds. A. Moerkerken. Volgende keer een meditatie van ds. P Mulder die staat in het teken van de dankdag. Gedenk dan! Er is een zonde, waaraan wij doorgaans weinig aandacht besteden, maar die de Heere blijkens Zijn Woord zeer ernstig neemt. Het is de zonde van het vergeten. Wij lezen in Deuteronomium 4:9: “Alleenlijk wacht u, en bewaart uw ziel wel, dat gij niet vergeet de dingen, die uw ogen gezien hebben”. In Psalm 103:1 zingt de dichter: “Loof den HEERE, mijn ziel, en vergeet geen van Zijn weldaden”. Hosea klaagt in zijn profetie, dat Israël zijn Maker vergeten heeft. Nu wij weer leven in de dagen rond 31 oktober, is het goed, niet te vergeten wat de Heere ons in de gezegende Kerkhervorming schonk. Ook voor onze jonge mensen is dit nodig, opdat “het navolgende geslacht die weten zou, de kinderen, die geboren zouden worden, en zouden opstaan, en vertellen ze hun kinderen, en dat zij hun hoop op God zouden stellen, en Gods daden niet vergeten…” (Psalm 78). Het woord dat wij heden overdenken is een woord van de verhoogde Middelaar tot de gemeente van Sardis. De leraar en de gemeente van Sardis stonden wijd en zijd goed bekend. Afwijkingen in de leer kwamen er niet voor, zoals dat bijvoorbeeld wél het geval was in Pergamus. Sardis stond bekend als een rechtzinnige, bloeiende gemeente waarin nog geestelijk leven was en waar geen dwalingen werden geduld. Hoe ontzettend is echter het oordeel, dat de alwetende Middelaar, Die de zeven geesten Gods heeft, over deze gemeente en over haar leraar velt. “Ik weet uwe werken, dat gij de naam hebt dat gij leeft, en gij zijt dood!” Hij, Die door alle schijn en vorm heen ziet, doorgrondt het hart van deze zo goed bekend staande leraar en peilt de geestelijke inhoud van de gemeente van Sardis. Tweemaal in de geschiedenis van Sardis was deze stad overvallen door haar vijanden en ingenomen, omdat de wacht, die de stadspoorten moest bewaken, niet goed had opgelet. Hierop zinspelend vermaant Christus: “Indien gij dan niet waakt, zo zal Ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten op wat uur Ik over u komen zal”. In dit verband staat ook de oproep des Heeren: “Gedenk dan, hoe gij het ontvangen en gehoord hebt…” De Heere wil zeggen: leraar en gemeente van Sardis, gij hebt toch in het verleden zulke andere tijden gekend dan de dorre en dodige tijd, waarin gij nu leeft! Weet ge nog, hoe ge het Woord Gods gehoord hebt, toen het voor de eerste maal gebracht werd door Mijn knechten? Was het u toen niet als Lydia, van wie geschreven staat, dat zij hoorde? Was het toen niet met u als in Johannes 5:25, waar wij lezen dat de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven? De verhoogde Middelaar zegt niet alleen, dat Zijn gemeente in Sardis Zijn Woord gehoord heeft, maar ook, dat zij het ontvangen heeft. Met blijdschap, in het allerheiligst geloof mocht de boodschap des levens eenmaal te Sardis worden omhelsd. Naar het woord van de apostel Jakobus hadden zij met zachtmoedigheid het Woord ontvangen, dat in hen geplant werd, hetwelk hun zielen kon zaligmaken. Gedenk, hoe gij het ontvangen en gehoord hebt! Christus wil zeggen: hoe anders was het toen met u dan nu! Toen een horen, gepaard gaande met geloof; een ontvangen met zachtmoedigheid. Nu wél de uiterlijke schijn, wel een rechtzinnige prediking, wel de gedaante van de godzaligheid, maar gij zijt dood. Toch is het opmerkelijk, lezers, dat Christus deze leraar en deze gemeente niet van Zich stoot. Hoe ontzettend het oordeel ook is, dat Hij over hen uit moet spreken. Hij wijst ook het medicijn ter genezing aan. Een opmerkelijk medicijn: Gedenk toch! En: Bekeer u! Christus wil zeggen, dat een gedenken alléén niet voldoende is. Het ware gedenken zal leiden tot waarachtige bekering. Laat het ons voor ogen mogen staan, in deze dagen, waarin overal weer vele herdenkingssamenkomsten worden gehouden. Er is zoveel onvruchtbaar gedenken. Wij horen op een Hervormingsdag graag over Luther en zijn zielenstrijd, over Calvijn en zijn Genève. Maar waar brengt het ons? Het is goed, dat wij gedenken, hoe het Woord Gods in ons vaderland en werelddeel eenmaal is ontvangen en gehoord. Met welk een honger, met welk een dorst werd in de tijd der hervorming Gods Woord gegeten en gedronken! Voor vele duizenden preekten vaak eenvoudige hagepredikers uren lang het Woord in de open lucht. Een der eerste hagepreken werd voor een talrijk gehoor gehouden onder de rook van Amsterdam. Wij kunnen het ons nauwelijks meer voorstellen. Als een stormwind verbreidde zich de leer der hervorming door Europa. Luthers Bijbelvertaling, Calvijns Institutie, de Heidelbergse Catechismus, het waren mokerslagen die het vermolmde gebouw van de Roomse Kerk op haar fundamenten deden schudden. Hoe is het ontvangen en gehoord! Zó, dat duizenden om dit Woord en met dit Woord de folteringen van de inquisitie hebben verdragen en de vuurdood zijn ingegaan. Gedenk dan! En hoe is het nu? O zeker, er is nog rechtzinnige prediking in ons vaderland. Dat is op zichzelf groot te achten. Ik zag eens in een ander land een bord op de deur van een protestantse kerk, waarop stond aangekondigd dat eenmaal in de zes weken één dienst op zondag gehouden werd. Daarop ziende, hebben wij nog veel voorrechten. De kandelaar is nog niet weggenomen. Maar hoe staat het er met ons van binnen voor? Wie zijn wij in Gods oog? Is het niet te vrezen, dat het ontzag’lijk oordeel van de verhoogde Middelaar ook van toepassing is op velen onzer: Gij hebt de naam dat gij leeft, en gij zijt dood? Al zijn er zeker in ons vaderland nog enige weinige namen, die hun klederen niet bevlekt hebben, als wij waarlijk mogen gaan gedenken zal schaamrood ons aangezicht moeten bedekken. Geldt het ook, kinderen des Heeren, niet van velen uwer, dat het vroeger beter was dan nu? Is de eerste liefde niet verlaten? Weet ge nog met hoeveel liefde, ootmoed, vernedering en teerheid gij eens het Woord Gods ontvangen en gehoord hebt, toen God u voor het eerst te sterk werd? En hoe is het nu? Gedenk dan, en bekeer u! En bewaar het. Tussen de vermaning om te gedenken en de oproep tot bekering waarschuwt de verhoogde Christus Zijn erfdeel in Sardis, hetgeen zij hebben ontvangen en gehoord, te bewaren. Nu kunnen wij op verschillende wijze iets bewaren. Een herinnering aan onze gestorven ouders, die ons dierbaar is, bewaren wij zorgvuldig in een lade of kast. Zulk een bewaren wordt hier echter, gezien het oorspronkelijke woord, niet bedoeld. Het grondwoord wijst op een bewaren, bewaken, ja, verdedigen van een aangevochten goed! Dit woord van de verhoogde Middelaar is zeker op Hervormingsdag onze aandacht dubbel waardig. Wat wordt het erfgoed der hervorming immers aangevochten, bestreden! Het Remonstrantisme, in 1619 door de voordeur naar buiten geworpen, sluipt door de achterdeur weer binnen. De volstrekte soevereiniteit Gods, vooral door Calvijn zo krachtig beleden, is velen een ergernis. De doodstaat des mensen, door Luther zo scherp geleerd in zijn boek over de knechtelijke wil tegenover Erasmus, wordt veelal verdoezeld of verloochend. De persoonlijke voldoening door Christus voor Zijn uitverkorenen en voor hen alleen, zo helder in onze Dordtse Leerregels verdedigd, wordt in vele bewegingen, die zich als “evangelisch” aandienen, verwaterd tot de leer der algemene verzoening. Daarom: bewaar het! Schenke de Heere Zelf ons dit ware gedenken, gepaard met diepe verootmoediging; dit standvastige bewaren van het ons toebetrouwde pand; bovenal die waarachtige bekering, die ons met hartelijk belijden van onze schuld doet buigen aan de voeten Gods. A. Moerkerken... Gods antwoord op Mozes gebed13 oktober 2018Meditaties “Zie, er is een plaats bij Mij “. Exodus 33:21 Lezers, nadat ds. L. Blok begin 1979 vertrok naar Nunspeet, brak er weer een vacante periode aan voor de ongedeelde gemeente Capelle aan den IJssel. Het was naar Gods raad dat de oom van de vertrokken predikant in de loop van 1980 de herdersstaf zou gaan opnemen in onze gemeenten. In de persoon van ds. P. Blok uit Dirksland kregen onze gemeenten haar vierde predikant. Thans is onze geliefde broeder de oudste (emeritus) predikant van onze gemeenten. Hij is de laatste maanden ernstig ziek, al is zijn toestand stabiel. De Heere gedenke hem. Van hem volgt nu een meditatie. In het verband van de tekst, vinden wij een biddende Mozes. Wat is toch wel de oorzaak van Mozes’ gebed? Wel, het volk heeft zwaar gezondigd. Terwijl Mozes op de Horeb is en daar door de Heere onderwijs ontvangt over de verdere leiding van het volk, maakt het volk van de weldaden, die zij ontvangen hadden bij de uitleiding van Egypte, afgoden. Zij hebben een zichtbare god gemaakt naar het goeddunken van hun boos en overspelig bestaan. Wanneer Mozes de berg afkomt, hoort hij het volk zingen en even later ziet hij hen dansen om het gouden kalf. De Heere spreekt tegen Mozes, dat het volk het verdorven heeft en dat Hij hen verteren zal, omdat zij zulk een hardnekkig volk zijn. Wat is nu het antwoord van Mozes? Hij buigt voor het oordeel Gods dat heilig en rechtvaardig is. Maar, hij stelt de Heere ook voor de beloften, welke de Heere eenmaal aan Abraham, Izak en Jacob gezworen had. De Heere had toch beloofd: Ik zal ulieden zaad vermenigvuldigen als de sterren des hemels; en dit gehele land, waarvan Ik gezegd heb, zal Ik aan ulieden zaad geven, dat zij het erfelijk bezitten in eeuwigheid. Op het gebed van Mozes antwoordt de Heere, dat Hij Zijn toorn niet zal uitvoeren. Het volk zal het beloofde land gaan erven, maar de Heere zal niet meer met het volk optrekken. Het wordt Mozes nu bang. Want, wat is Kanaän zonder de Heere? Wederom buigt Mozes zijn knieën voor het aangezicht des Heeren. Wij horen hem uitroepen: “Zo ik genade gevonden heb in Uwe ogen, zo laat mij nu Uwen weg weten”, Hoe duidelijk komt het openbaar dat het Mozes niet alleen om het beloofde land te doen is, maar bovenal om de Heere Zelf. Zulke gebeden zal de Heere verhoren. De Heere zal Zijn eigen werk kronen. Daarvan geeft Hij ook de bewijzen in het hart. Gelukzalig is het volk dat zulk een gebedsleven kent. Zij zullen in het licht van Gods aangezicht wandelen. Toch is er nog een zaak welke onze aandacht moet hebben. Mozes heeft van de Heere nog meer gevraagd. Hij bidt of de Heere Zijn heerlijkheid aan hem tonen wil. Is het niet een onbescheiden vraag geweest? Weet Mozes wel wat Hij bidt? Ach, de begeerte om volmaakt de Heere te kennen heeft deze woorden uit zijn hart doen uitgaan. Maar, de volle openbaring van de Heere kan een sterfelijk mens immers niet dragen. Er is zoveel, wat de Heere voor de eeuwigheid komt te bewaren. Toch wijst de Heere Mozes’ gebed niet geheel af. Hij spreekt gewis tot hen, die voor Hem leeft. De Heere zeide verder: “Er is een plaats bij Mij.” Dit wijst op vele zaken. Het wijst op de ruimte bij God. Menigmaal heeft de strijdende kerk in de waarneming van hun hart geheel geen ruimte. Dan klinkt het in het hart: “Ik ben besloten en kan niet uitkomen.” Zelf kunnen zij geen ruimte scheppen. Hoe troostvol is het dan als de Heere zegt dat er ruimte bij Hem is te vinden. In de Zoon van Gods welbehagen heeft de Heere ruimte gemaakt voor Zijn volk. Hij is het die door Zijn volmaakt offer de toorn stilde en de gemeenschap verwierf en herstelde. Door het geschonken geloof, mag nu Gods gemeente daar de vrucht van ervaren. Het wijst ook op een vaste plaats. Wanneer alle vastigheden verloren worden en wanneer wij nergens meer bij horen. Wanneer geen plaats meer is in de wereld, geen plaats bij Gods volk en geen plaats bij God. Wat wordt het dan een wonder als wij vernemen mogen: “Er is een plaats bij Mij.” Om deze plaats te bereiken heeft Christus aan het vloekhout uitgeroepen: “Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten.” Daar heeft Hij de plaats ingenomen van Zijn gemeente, die in de waarneming van het hart zich buiten God leert kennen. Hoe dierbaar wordt dan toch de arbeid van Christus voor zulk een volk. Hoe noodzakelijk is het toch om daarvoor de ogen geopend te worden. De Heere maakt immers plaats in het hart voor Zichzelf. Zijn arbeid is gepast naar de omstandigheden waarin zij zich bevinden. Deze schuilplaats in God is zeer ruim. Er is plaats voor de grootste en de snoodste zondaar. Ook dat is onderwijs. Hoe kunnen de vragen oprijzen in de ziel als in de weg der ware ontdekking wij moeten leren de grootste der zondaren te zijn en de minste der heiligen. Dan is het toch niet vreemd dat in de zelfveroordeling de ziel het uitroept dat er voor ieder nog wel genade zal zijn, maar voor zulk een boze zondaar als zij zijn, schijnt het onmogelijk. Toch roept de Heere het toe: “Zie, er is een plaats bij mij.” Christus is met de misdadigers gerekend schreef de profeet Jesaja. Hij heeft in hun plaats de straf der zonde aanvaard en een eeuwige gerechtigheid verworven. De plaats bij God is ook een betrouwbare plaats. Alles van de aarde wankelt. Niets is bestendig beneden. Het is een bittere beleving dat ook ons hart onbetrouwbaar is. Onze vastigheden wankelen en storten in. Maar deze schuilplaats is onwankelbaar. Zou Hij het zeggen en niet doen? Spreken en niet bestendig maken? De Heere geve Zijn bestreden en zuchtende erfenis de kracht van deze waarheid te verstaan. Ds. P. Blok... De goede strijd29 september 2018Meditaties“Strijd de goede strijd des geloofs, grijp naar het eeuwige leven”. 1 Tim. 6:12 Lezers, de derde predikant die Capelle uit des Heeren hand ontving was ds. L. Blok. Komende vanuit zijn eerste gemeente, Beekbergen, heeft hij onze ongedeelde gemeente mogen dienen van 1973 tot 1979. Toen wees de Heere hem de weg naar Nunspeet. Hieronder volgt een meditatie van onze broeder die nu predikant van Gorinchem is en thans de langst dienende predikant in actieve dienst van onze gemeenten is. In de bovengenoemde tekst horen we het wapengekletter klinken. Dit moet ons allen toch zeker wel aanspreken. Zaken als oorlog en vrede komen in deze tijd in hun aangrijpende ernst aan de orde. We kunnen en mogen daaraan niet voorbijgaan. Nu roept de apostel Paulus Timotheüs op tot de strijd en wel tot de goede strijd des geloofs. Sedert eeuwen wordt er op aarde één en dezelfde strijd gestreden. Ze dateert vanaf het paradijs en zal eerst dan beëindigd worden wanneer Christus komen zal op de wolken des hemels. Over deze geweldige strijd spreekt 1 Tim. 6:12. Het is een strijd tussen Christus en satan, tussen het Vrouwenzaad en het slangenzaad. In aardse oorlogen kunnen vele volkeren gemengd worden, maar de strijd, die hier bedoeld wordt is een strijd, waarbij de hemel en de aarde, engelen en mensen, God en de duivelen betrokken zijn. Weet je wat de grote inzet is van deze oorlog? De uitverkoren mensheid, de gemeente der uitverkorenen, die God lief heeft met een eeuwige onbevattelijke liefde. Niemand kan in deze worsteling neutraal blijven. Op het grote slagveld van de wereld staan twee legermachten aangetreden; de ene onder Koning Jezus als veldoverste en de andere onder satan, Gods wederpartijder als aanvoerder. Iedereen wordt gedwongen partij te kiezen. Wie niet voor is, die is tegen; wie geen vriend is, is een vijand. Ook wij allen zijn in deze strijd betrokken. Juist op school, in het werk op kantoor of fabriek in de omgang met anderen komt het duidelijk partij kiezen zo openbaar. Geve de Heere ons allen die genade, die brengt tot de onberouwelijke keuze tegen de duivel en de zonde en voor God, Zijn dienst en Zijn volk. Immers dan zal dit blijken in de vrucht. Hij, die satans legermacht leerde verlaten en door genade onder Christus’ vaandel zich mocht scharen, zal in de strijd gewikkeld worden. Paulus gebruikt hier een woord, dat ontleend is aan de Griekse spelen. In het dal van Olympia werd ter ere van Zeus ieder jaar een groot festijn georganiseerd, de zogenaamde kampspelen. Allerlei kampvechters kwamen tegen elkaar uit. De Grieken noemden die spelen goed en schoon, omdat de schone lichaamskracht en de schone behendigheid van de kampers openbaar kwam. Paulus echter spreekt tot Timotheüs over een veel betere en veel schonere strijd, ondanks alle gevaren die daaraan verbonden zijn. Hij wekt op tot de strijd des geloofs en op twee terreinen moet deze strijd gestreden worden. Ten eerste op het enge terrein van het menselijk hart en ten tweede op het brede en grote terrein van de wereld waarin wij leven. Van nature beseffen we er niets van dat wij in de macht van satan zijn. Hoe aangrijpend is het dat we reeds vanaf onze geboorte gemobiliseerd en ingeschreven zijn in het leger van satan. De Heere Jezus heeft gezegd: wanneer een sterke gewapende zijn hof bewaart, zo is al wat hij heeft in vrede. Dat is nu de geestelijke doodstaat van de mens. Hij is gemobiliseerd in de strijd tegen God. Maar zodra hart vernieuwende genade wordt verheerlijkt, we gebracht worden tot een wederkeren met de verloren zoon, tot een oprechte keuze met Mozes, dan begint de strijd. Allereerst op het terrein van het eigen hart. Satan kent de zwakke plaatsen in de ringmuur van zulk een hart. Ben je niet te bewegen tot de zondige daad, dan zal hij trachten te bewegen tot het zondige woord en de zondige gedachte. In dagen van voorspoed valt hij anders aan dan in dagen van tegenspoed. Hij heeft voor iedere leef omstandigheid zijn eigen tactiek. Als je slaapt, zorgt hij wakker te zijn. Als je waakt, dan houdt hij zich slapende. Zo is de duivel op allerlei manier bezig om het hart, dat aan zijn dienst onttrokken werd en tot die nieuwe keuze kwam, te bestormen en weer terug te winnen. En in dat hart vindt hij een bondgenoot (de oude mens), die in een onbewaakt ogenblik de poort van stad mensenziel openwerpt om de vijand binnen te laten komen. De strijd is ook op het brede veld van het leven. De wereld is zulk een machtige bondgenoot van satan. Er gaat van de wereld, bestaande in de begeerlijkheid des harten, de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens, zulk een ontzaglijke bekoring uit. Satan gebruikt dit alles om weer in zijn macht te krijgen. Wat een ontzettende, bange en benauwde tijd is het. En toch noemt Paulus het een goede strijd. Waarom blijft die strijd in al zijn hevigheid en verschrikking een goede strijd? Wel, deze strijd komt op uit het goede en schone beginsel van de liefde Gods, die door de Heilige Geest in het hart is uitgestort. Maar nu kan ze alleen gestreden worden in de kracht des geloofs. Het is dus geen strijd in eigen kracht, steunend op eigen wapens. Het is een hele specifieke strijd, zoals de wereld die niet kent, een strijd des geloofs. Lees eens Hebreeën 11, waar onze aandacht gericht wordt op al die helden en heldinnen die gestreden en overwonnen hebben en telkens keert het terug: “door het geloof”. Wat wil dat nu zeggen? Het oprechte geloof is de band der gemeenschap aan Christus. Zij hebben dus gestreden en overwonnen, verbonden aan Christus. De Heere Jezus is de grote Veldoverste, Die voor de Zijnen God heeft verzoend, zodat God, Die eerst tegen hen was vanwege hun zonden, nu voor hen is. Hij heeft satans kop vermorzeld, zodat die vijand hen nu nooit meer geheel in zijn macht zal kunnen krijgen. Hij roept hen toe: “hebt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen”. En nu is het in het geloof, dat steunt op Christus’ verzoening, op Zijn triomf over de dood, hel, satan en wereld, dat de ware strijder strijdt. Echter moet één grote les goed geleerd worden: Zonder Mij kunt gij niets doen. Eigen krachten moeten gebroken worden om te kunnen strijden in de kracht des geloofs. Wat is dat een moeilijke, maar ook een pijnlijke les om te leren. Om een kind te leren dat het zonder de hand van moeder niet lopen kan, moet de moeder dat kind wel eens loslaten, laten vallen en zich laten bezeren, opdat dat kind zou gevoelen zonder de hand van moeder niet te kunnen lopen. Zo handelt de Heere menig keer met de Zijnen. Denk alleen maar aan Simon Petrus. Een ieder van Gods ware kinderen heeft geleerd langs een pijnlijke en smartelijke weg, wat onze Catechismus zegt: “dewijl wij van onszelf zo zwak zijn dat wij niet één ogenblik kunnen staande blijven, wil ons toch staande houden en sterken door de kracht Uws Heiligen Geestes”. Zulke zwakken, zulke struikelenden en ellendigen gaat God nu leren wat geloven is, wat eigenlijk zich verlaten en steunen op en toebetrouwen aan Christus betekent. Het is daarom een heel aparte strijd, waarin de mens eerst ondergaat met alles wat van zichzelf is en waarin God hem dan leert liefelijk te leunen op die grote Overwinnaar. Hij immers heeft het gesproken: “de Heere uw God zal voor u strijden en gijlieden zult stil zijn”. Tot deze strijd wil ik ieder, jong en oud, uit de gunning van mijn hart oproepen. Steun niet op eigen kracht, op uw rechtzinnigheid of vermeende godzaligheid. Vraag in uw leven om die genade, die, te midden van alles wat ons in beslag wenst te nemen en wat je hart je ingeeft, te leren leunen op Hem. De ware strijder sterkt zich met Christus’ liefde en Zijn genade. Die wapent zich met het borstwapen van Jezus’ gerechtigheid; die doet op zijn hoofd de helm van de door Jezus verworven zaligheid; die hanteert het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord. Zo alleen kan zulk een strijder strijden niet alleen, maar ook in Gods kracht overwinnen. Paulus roept immers Timotheüs toe: grijp naar het eeuwige leven. Het eeuwige leven is de kroon op die strijd. Het is de lauwerkrans aan het einde van de loopbaan nl. het eeuwig zalig leven bij God. Dat leven hebben we in Adam verloren en is door ons ook niet meer terug te winnen en terug te grijpen. Paulus bedoelt ook niet: zoek zelf terug te verdienen wat je in Adam door eigen schuld bent kwijt geraakt. Dat is een eeuwige onmogelijkheid. De apostel denkt weer aan die spelen in het dal van Olympia. Hij ziet in gedachten mensen lopen in die loopbaan en aan het einde ervan hangt de lauwerkrans. Wat doen nu die lopers? Die gaan lopen met het oog gericht op de lauwerkrans. Ze lopen om het hardst om die te grijpen. Zo moet ook Timotheüs in de loopbaan des geloofs naarstig strijden en met al zijn kracht worstelen, opdat hij zal verkrijgen het eeuwige leven. De weg naar de hemel, zoals die door Christus is gebaand en de weg tot hemelse gelukzaligheid, zoals Gods kinderen die moeten gaan, dat zijn toch weer twee zaken. Van de zijde van Christus geldt het: Ik geef hun het eeuwige leven en zij zullen niet verloren gaan tot in der eeuwigheid. Niet één van Gods volk zal afvallen, er blijft er niet één achter. Maar aan onze zijde geldt het : En indien ook iemand strijdt, die wordt niet gekroond zo hij niet wettelijk heeft gestreden. Bedenk dat u allen, op de tijd daartoe bepaald, een oproep ontvangt om voor de Koning der koningen te verschijnen. Hoeveel oproepen hebben wij in het leven al ontvangen om in Zijn dienst te treden? Strijd schrikt ons af, vrede – het is echter een valse vrede – trekt ons meer aan. Als het aan ons ligt, zullen we dienst blijven weigeren, ja zullen we deserteurs blijven, zoals we dat in het paradijs moed- en vrijwillig zijn geworden. Wat een wonder echter, als de oproep van ‘s hemelswege vergezeld gaat met de krachtdadige en onwederstandelijke bediening van de Heilige Geest. Koning Jezus heeft op de dag van Zijn heirkracht een zeer vrijwillig volk. Vijanden worden dan vrijwilligers, die betuigen: Gij zijt mij te sterk geworden en Gij hebt mij overreed. En hoewel ze ervaren gaan in zichzelf alles te missen wat tot die strijd nodig is, God heeft in Christus ervoor gezorgd dat het hen, steunend op Hem alleen, aan niets zal ontbreken. In ons leven komen we aan de weet dat satan met machtige middelen alles zoekt te doden wat met God en Zijn Woord te maken heeft. Daarom, zoek sterkte in Gods Woord, in persoonlijk gebed en kerkgang. Breng de kostbare genadetijd niet door in ledigheid, die des duivels oorkussen is. Er is geen zaliger en schoner dienst als de dienst des Heeren. Van die liefdedienst krijgt Zijn volk nooit genoeg. Ze geeft ook zulk een uitnemend uitzicht op de eeuwige gelukzaligheid in Hem die Verwinnaar is in de strijd en Zijn volk de zegen geeft. Ds. L. Blok... Christus uitermate verhoogd15 september 2018Meditaties“Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd, en heeft Hem een naam gegeven, welke boven alle naam is. Opdat in de naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen, die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn. En alle tong zou belijden dat Jezus Christus de Heere zij, tot heerlijkheid Gods des Vaders”. Filippenzen 2:9-11 Lezers, de tweede knecht die Capelle van de Heere ontving was ds. G. J. van den Noort. Hij diende de gemeente van 1965-1971. Van hem zijn er wel diverse nagelaten preken, maar er zijn niet zoveel meditaties van hem meer beschikbaar. Hier volgt nu één van die weinige meditaties die ik vinden kon van wijlen ds. G.J. van den Noort. Zo mag hij nog spreken onder ons, nadat hij gestorven is. Deze woorden heeft de apostel Paulus gericht aan de gemeente van Filippi die hem bijzonder lief was, wegens de genadewonderen die de Heere er verheerlijkt had. In de kleine brief stort hij de volle teerheid van zijn hart uit, waaruit wel duidelijk zijn bijzondere liefde tot haar blijkt. Dat wil echter niet zeggen, dat hij geen oog gehad heeft voor de gebreken en zonden, die ook deze gemeente aankleefden; Paulus wist zeer wel, dat de gelovigen in Filippi niet uitblonken in ootmoed, ja, er veelszins in tekort schoten. Menigeen toch zocht veel meer zichzelf dan dat hij zag op hetgeen des anderen was. Er waren kennelijk veel hoge ogen, waardoor de eensgezindheid onder elkander veel te wensen overliet. Die zonde nu heeft Paulus moeten bestraffen in de geest der zachtmoedigheid, met het doel dat de een de ander uitnemender zou achten dan zichzelf. Hij wijst hen daartoe op het gevoelen, dat ook in Christus Jezus was. Die Zichzelf prijsgaf om anderen te behouden. Ja, Zichzelf voor Zijn volk vernietigd heeft, doch in die weg ook uitermate verhoogd is. Daarom, omdat Hij tot de dood des kruises gehoorzaam geweest is, omdat Hij tot de diepte van de kruisdood is willen afdalen, daarom heeft Hij het loon der verhoging van Zijn Vader ontvangen; door de diepte van Zijn lijden moest Hij tot Zijn heerlijkheid ingaan. Dat lijden heeft Christus reeds aanvaard in de stille Raad des Vredes, tot voldoening aan het Recht des Vaders en tot verlossing van Zijn uitverkorenen. Het Goddelijke recht eiste Zijn dood, ja, de dood des kruises, die van God vervloekt was, om alzo als een vloek voor vloekwaardigen te sterven. Daarom nu heeft God Hem uitermate verhoogd. Nee, Christus heeft Zichzelf niet verhoogd, maar als Middelaar is Hij verhoogd geworden. Het recht dat Zijn dood eiste, eiste ook Zijn verhoging door de gegeven voldoening. Daarom kón Christus van de dood niet gehouden worden, omdat Hij degene die het geweld des doods had teniet gedaan, dat is de duivel. Als de Zoon Gods behoefde Hij die verhoging niet, wel als de Middelaar Gods en der mensen. Zijn verhoging was dan ook ter nutte van Zijn Kerk, voor wie Hij de dood inging, maar ook uit de dood opstond, n.l. tot hun rechtvaardigmaking, heiligmaking en heerlijkmaking. Dierbare waarheid, lezer, dat God Christus verhoogd heeft en in Hem al de Zijnen, waarom zij ook met Hem zullen verhoogd en verheerlijkt worden. Wat moest dit Gods volk toch in de laagte en in de vernedering brengen, ziende op Christus die Zichzelf vernederd heeft en door God verhoogd is. De weg van de Borg is immers de weg van de Kerk. Evenals Christus wordt ook de Kerk van Christus geleid door lijden tot heerlijkheid, door de duisternis tot het licht, door de dood tot het leven, ja, door de hel naar de hemel. Gods volk wordt één plant met Christus gemaakt in de gelijkmaking van Zijn dood en opstanding. De grote vraag is, lezer, of Hij voor u en mij verhoogd is. Wat baat u de opstanding van Christus? Van de gelovigen in Filippi kon dat gezegd worden; zij waren geheiligd in Christus; de Heere was een goed werk in hen begonnen; zij waren de genade van Paulus mede deelachtig (Fp. 1:7). Kan dat ook van u worden gezegd, lezer? Zijt ge met Christus opgewekt tot een nieuw leven met Christus, verborgen in God? Zalig zijt ge, zo de Heere dat goede werk Zijner genade in u begonnen is, Hij zal het ook voleindigen tot op de dag van Jezus Christus, hoezeer de satan u mag bekampen en hoe diep de beproevingen ook gaan mogen. De Heere zal het voor u voleinden; Hij laat niet varen het werk Zijner handen. Maar waarin is Christus nu zo uitermate verhoogd? De tekst zegt, dat God Hem een Naam gegeven heeft, welke boven alle naam is. Dit ziet niet op een bepaalde persoonsnaam, die Christus na Zijn opstanding zou verkregen hebben, maar op de eer en glorie, die Hij van de Vader ontvangen heeft. Op aarde toch is Zijn heilige Naam veracht en verguisd. Heeft men Hem niet Beëlzebul, de overste der duivelen, genoemd? Heeft men Zijn Naam niet in spotschrift boven Zijn kruis gehecht: “Deze is Jezus, de Koning der Joden”. Dit alles wilde Hij dragen voor hen, die in Adams val hun naam kwijtgeraakt zijn, maar in Hem een nieuwe naam ontvangen, een witte keursteen, waarin die nieuwe naam geschreven staat en die niemand kent, dan die hem ontvangt. Christus ontving als Middelaar een Naam boven alle naam. Zijn eer en roem gaat alle roem te boven. De Vader eert de Zoon voor de volvoering van het eeuwig welbehagen. Boven alle naam. Boven die van engelen en mensen. Die eer komt Hem toe, Hij de Vorst der aard, door Wien de koningen regeren en de vorsten gerechtigheid stellen, is die hulde waard. Christus is verhoogd tot een Vorst en Gebieder der volken, zodat Hem alle dingen onderworpen zijn. Deze Jezus, Die gekruist is, heeft God gemaakt tot een Heere en Christus, tot een Man, door welke God straks de aardbodem rechtvaardiglijk oordelen zal, dewijl Hij Hem uit de doden heeft opgewekt. Ziet daar, lezer, daarin is Christus uitermate verhoogd, opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen, die in de hemel en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden, dat Jezus Christus de Heere is tot heerlijkheid Gods, des Vaders. Dat was het oogmerk van Zijn verhoging. Alle knie zal zich buigen voor Zijn macht, majesteit en heerlijkheid, gelijk Jesaja reeds voorzegt heeft: Mij zal alle knie gebogen worden en alle tong zal Mij belijden. Betekent dit nu, dat alles wat in de hemel, op de aarde en onder de aarde is, zalig worden zal? Stellig niet, lezer. De Schrift leert op geen enkele plaats een algemene verzoening. Maar hier wordt samengevat, die wel en die niet zalig worden, die allen zullen Zijn macht erkennen. Zelfs Zijn vijand lekt het stof. Er is dus een tweeërlei buigen van de knie, een gewillig en een gedwongen buigen. In de hemel buigen zich engelen en gezaligden voor Hem; op aarde buigen verloren zondaren de knie des harten, wanneer Gods Geest hen overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel, maar ook wanneer diezelfde Geest hen Christus ontsluit in al Zijn dierbaarheid en schoonheid. En zij, die zonder Christus sterven, zullen in het uur van hun verscheiden moeten erkennen, dat Hij de Heere is. Zelfs degenen, die onder de aarde zijn. Men kan hier denken aan gestorvenen en duivelen, die geesten uit de afgrond genoemd worden. Ook de duivelen zullen moeten erkennen, dat Christus de Heilige Gods is. Gelukkig hij, die gewillig de knie voor deze Hemelkoning leert buigen in het stof, in de erkenning, dat Hij rechtvaardig is in Zijn richten en rein in Zijn spreken. Zulk een zal Zijn Naam ook leren belijden voor engelen en mensen. Dit belijden der tong immers voegt de apostel hier als tweede oogmerk van Christus verhoging toe. Alle tong zal Hem belijden. Engelen, mensen en duivelentong zal belijden dat Jezus Christus de Heere is tot heerlijkheid Gods des Vaders. Ontzettend, zo dit belijden een geveinsd, gedwongen belijden zal zijn. Zalig, die Hem gewillig mag roemen en belijden door de werking van Zijn Heilige Geest, waar immers niemand kan zeggen Jezus de Heere te zijn, dan door de Heilige Geest. Lezer, mag ik u vragen, kent u dat zoete buigen voor God in het stof, dat vallen voor Hem neer in ware ootmoed en verslagenheid, gedreven door de innerlijke betrekking der liefde? Kent u dat belijden van Christus als de Heere, niet met de lippen alleen, maar als vrucht van een geloven met het hart? Daarin wordt God verheerlijkt. Die de Zoon eert, eert ook de Vader, maar die de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet. God wordt verheerlijkt zowel in de behoudenis van Zijn volk, als in het verderf van Zijn vijanden. Hij heeft alles gewrocht om Zijns Zelfs wil, ja ook de goddeloze, tot de dag des kwaads. Het ganse Middelaarswerk van Christus loopt uit op de verheerlijking Gods des Vaders. Dat is de troost voor een volk, dat met smart inleeft God van Zijn eer beroofd te hebben. In Christus nu komt God aan Zijn eer en in Christus zal de kerk eeuwig God verheerlijken, hetgeen hun zaligheid is. Hier in beginsel door het geloof en straks volmaakt in de hemelen. Onbekeerde van hart, de Heere brenge u aan Zijn voeten in ware verbrokenheid en verslagenheid des harten. Die in ´t stof ligt neergebogen wordt door Hem weer opgericht. Is Hij uw Heere? Zo buigt u voor Hem neder. Geeft de Heere de heerlijkheid Zijns Naams en komt tot Zijn heiligdom. Omdat Christus uitermate verhoogd is, zult ook gij met Hem verhoogd worden in heerlijkheid. Hoe groot zal dat zijn. Dan zult ge uw wens verkrijgen om Hem, Die u kocht met Zijn bloed op te offeren de varren uwer lippen. Hem toebrengende eer en heerlijkheid, aanbidding en dankzegging, tot in alle eeuwigheid Wijlen ds. G. J. van den Noort... Roemen in God4 augustus 2018Meditaties“Dezen vermelden van wagens en die van paarden, maar wij zullen vermelden van den Naam des Heeren onzes Gods.” Psalm 20:8 Psalm 20 is een psalm van David. David is met het volk vergaderd bij het heiligdom, de tabernakel. De aanleiding voor deze psalm is dat de koning met zijn leger ten strijde moet trekken tegen een sterke vijand. David durft niet op te trekken voordat hij het aangezicht des Heeren heeft gezocht, samen met het volk. In deze psalm is sprake van wisselende stemmen, of van meerdere koren die aan het woord zijn. In de verzen 2 tot 6 wordt het gebed opgezonden of de Heere de koning wil helpen. De bede wordt opgezonden terwijl de rook van het brandoffer opstijgt. Het offer wijst heen naar de grond van het bidden, dat is het bloed des Lams. De rook wijst heen naar de Geest der genade en der gebeden. Zo stijgt het gebed voor de koning op. Gevraagd wordt: “Hij zende uw hulp uit het heiligdom en ondersteune u uit Sion” (vers 3). Geen menselijke hulptroepen worden te hulp geroepen, maar Gods hulp. Treffend is dat de Heere niet de grote nood wordt voorgehouden, maar dat Hem gevraagd wordt: “Hij gedenke al uw spijsofferen en make uw brandoffer tot as” (vers 4). Er is een besef dat alles verzondigd ligt en dat God daarom ook niet kan helpen om de grote nood, maar alleen op grond van het offer dat spreekt van bloed. De Heere toont het gebed te hebben gehoord. En dat Hij het ook wil verhoren, lezen we in vers 7. Door Goddelijke openbaring mag iemand getuigen: “Nu weet ik dat de Heere Zijn gezalfde behoudt.” Zijn gezalfde, dat is koning David, door de Heere Zelf uitverkoren tot het koningschap. De Heere had Zich door die zalving verbonden aan David. Gods eer was ermee gemoeid. Wonderlijke bijeenkomst is dit geweest! Er moet nog gestreden worden, maar de overwinning is al zeker. Hier mag leven: “In de grootste smarten, blijven onze harten, in de Heer’ gerust.” Dan wordt het overwinningslied aangeheven, vers 8: “Dezen vermelden van wagens, en die van paarden; maar wij zullen vermelden van den Naam des Heeren, onzes Gods”. Het is een lied van een zwak en krachteloos volk in zichzelf dat moet gaan vechten tegen een overmachtige vijand. Die vijanden zijn zo machtig. Ze beschikken over vele paarden en wagens. En wie over paarden en wagens beschikte in de oudheid, die was onoverwinnelijk. Daarom horen we hier de zelfverzekerde vijanden roemen in hun eigen wapens. Ze maken echter één grote vergissing. Ze rekenen buiten God. Volgens de koningswet van Deuteronomium 17 mochten de Israëlieten niet met paarden strijden omdat ze in de weg van gebedsworsteling het alleen van de Heere zouden verwachten. Ze moeten een voor het menselijk oog verloren strijd gaan voeren. Maar dan lezen we: “Maar wij zullen vermelden van den Naam des Heeren, onzes Gods”. Dit is de taal des geloofs, die zijn grond vindt in Gods eigen toezegging (vers 7). David mag rekenen met de Heere. Dan heb je het rekenen zoals we van nature altijd doen, verleerd. O wonder, David is gestorven aan eigen roem, aan roemen in eigen kunnen. Hij wordt verwaardigd hogerop te zien. Wie zo mag opzien tot de Heere, gelijk een knecht ziet op de hand zijns heren, die mag in de dadelijkheid geloven dat God boven alles staat en alles doet om Zijns Zelfs wil. Gelukkig als wij, persoonlijk, in de kerk en in de wereld, niet ons vertrouwen zoeken in wagens en paarden, maar in een weg van verootmoediging en schuldbelijdenis aan de voeten van de Heere mogen terechtkomen als een alles verbeurd hebbende zondaar. Dan zal juist in die weg, waarin al onze verwachtingen worden afgesneden, het wonder ervaren worden dat de Heere gaat openbaren dat in de Naam des Heeren de verlossing ligt besloten. Juist van een verloren zondaar in zichzelf. Ds. A. Schreuder... Onze eigen zonden1 augustus 2018Meditaties“Ik gedenk heden aan mijn zonden” Genesis 41 : 9b Lezers, in de komende maanden zal ik (ds. A. Verschuure) steeds een meditatie plaatsen van één van de predikanten die onze gemeenten in Capelle aan den IJssel gediend hebben of nog dienen. Eerst de beide gemeenten en daarna de gemeente van West of Middelwatering afzonderlijk. We hopen de meditaties te plaatsen in de volgorde waarop de (reeds overleden) broeders onder ons gediend hebben of nog dienen. Het zijn de predikanten G.A. Zijderveld, G.J. van den Noort, L. Blok, P. Blok, P. Mulder, A. Moerkerken, W. Silfhout en A. Verschuure We beginnen met een meditatie van de eerste predikant die Capelle aan den IJssel van de Heere kreeg: wijlen ds. G. A. Zijderveld (1959-1963). Jozef, de zoon van de aartsvader Jacob, is door de valse beschuldiging van een zedeloze vrouw in de gevangenis gekomen. Wat een beproeving voor deze godvrezende jongeling. Maar de God zijner vaderen was met hem in de verdrukking, zodat hij niet omkwam in de ellende. Zelfs de gevangenbewaarder had achting voor Jozef en gaf hem zoveel vrijheid als mogelijk was. Op zekere dag ontmoette Jozef de schenker en de bakker van de koning van Egypte, die evenals hij in de gevangenis waren opgesloten. Deze hovelingen van Farao kregen in een nacht ieder een droomgezicht. Zij vertelden beiden hun droom aan Jozef, die hen de dromen verklaarde en profeteerde dat de schenker in ere zou worden hersteld en dat de bakker zou sterven. Deze beide dromen werden letterlijk vervuld. Jozef richtte aan de schenker een vriendelijk verzoek. Hij vertelde hem zijn levensgeschiedenis en dat hij buiten zijn schuld in de gevangenis zat. Zijn verzoek luidde: “Maak melding van mij bij Farao en maak dat ik uit dit huis kome”. Doch de schenker vergat Jozef toen hij in ere hersteld was. Gebeurt het niet dikwijls in ons leven dat een gedane belofte wordt vergeten? Daar droomt in een nacht de koning van Egypte zelf. De schenker van Farao hoort dat niemand de droom kan uitleggen. En dan denkt hij aan Jozef die in de gevangenis zit. Dadelijk spoedt hij zich naar de koning en zegt tot hem: “Ik gedenk heden aan mijn zonden”. Deze belijdenis van zonden moet door ons allen persoonlijk worden beleefd. Het is voor iedereen noodzakelijk om herinnerd te worden aan eigen zonden. Wij zijn allen grote, goddeloze en verloren zondaren. Gods Woord zegt het ons duidelijk. We hebben allen tegen God gezondigd met gedachten, woorden en werken. Wij zijn allen helwaardige zondaren door erf- en dadelijke zonden. Weet u wat de gewoonte van de mens is, hij moge oud of jong zijn? Om zijn zonden te vergeten. Hij tracht ze te verdoezelen, zichzelf vrijpratend van zijn misdaden. We willen van nature niet erkennen dat we schuldige zondaren zijn. Het is de aard van de zondige mens om zijn goddeloze daden te bedekken. Hij bespreekt de zonden van andere mensen om zo zijn eigen zonden te verbergen. Wij denken in ons hart dat we beter zijn dan anderen en vergeten om aan zelfonderzoek te doen. Wat is de mens dwaas. God weet precies wie we zijn. Hij oordeelt ons hele leven. De Heere ziet de zonden van de jeugd en Hij aanschouwt de zonden van grijsaards. Hij kent onze openbare en onze verborgen zonden. De Heere weet alle zonden die in ons hart wonen en die openbaar worden in het dagelijkse leven… God weet ons zitten en ons opstaan en Hij weet van verre onze gedachten. Hoe zwart, onrein en melaats is de mens in het oog van een alwetend God. Kinderen des Heeren, weet dat God uw zonden ziet. Jeugd, Gods oog aanschouwt je overal waar je ook bent, zelfs in de late avond en in het nachtelijk uur. Mannen in de kracht van uw leven. God weet uw plannen en Hij oordeelt over uw gedachten die in uw hart leven. Vrouwen, Gods oog ziet in al de schuilplaatsen van uw hart en Hij oordeelt uw zielenleven. Wie wij ook zijn, de Heere kent ons leven door en door tot in de diepste roerselen van ons hart. Vrienden, houden wij er rekening mee dat alle dingen naakt en geopend zijn voor het aangezicht van Hem met wie wij te doen hebben? Wat is voor ieder mens onmisbaar? Dat we vrede met God ontvangen. We moeten onze Rechter om genade bidden. Wat eist de Heere in Zijn Woord van ons persoonlijk? Dat we onze zonden belijden voor Gods aangezicht. “Ik gedenk heden aan mijn zonden”. Wij moeten een arme zondaar voor God worden en onze schuld belijden in waarheid en oprechtheid. Als dat gebeurt door de verlichting van de Heilige Geest, dan zien we onze hemelhoge schuld, onze eigen schuld en verlorenheid voor God. Dan gaat het ons smarten dat we tegen een heilig, rechtvaardig en goeddoend God hebben gezondigd! Dan wordt in ons hart een oprechte schuldbelijdenis geboren en een smeken om genade om Christus wil. Door de kracht des Geestes komt er verandering in ons leven waardoor we breken met ons zondeleven. We wensen zonder zonden en in heiligheid voor God te leven. Wij gaan strijden tegen al onze hart- en boezemzonden omdat ze tot oneer des Heeren zijn. Er wordt een hartelijk begeren in ons hart geboren om genade van God te mogen ontvangen. Groot is de weldaad om onze zonden voor de Heere te mogen belijden. Zalige tranen die naar God worden geschreid, want deze droefheid werkt een onberouwelijke bekering tot zaligheid. Er ontstaat een worsteling om genade en ontferming. Zou de Heere ons willen redden van het verderf? God alleen doet wonderen, want Hij maakt dode zondaars levend. “Ik gedenk heden aan mijn zonden”. Dat doet pijn, en geeft zielendroefheid. De goddeloze mens denkt ook wel eens aan zijn zonden, maar het is hem geen smart tegen God te hebben gezondigd. Neen, er moet droefheid naar God in het hart komen, dan worden onze zonden een last en een smart. Waar moeten wij met onze zonden heenvluchten? Naar de troon van Gods genade en de fontein van Jezus bloed. De zonden moeten ons vergeven worden, zal het wel met ons zijn voor de eeuwigheid. Er is vergeving van zonden mogelijk, want het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonden. Er is een weg der verlossing voor verloren zondaren. Wij mogen zeer veel zonden gedaan hebben, maar het bloed van Gods Zoon kan ons reinigen van al onze vuile zonden. Hij kan ons verlossen van de heerschappij des duivels en van de macht der zonde. Gaan wij gebukt onder de last van onze zonden en schuld? Er is genade bij God, zalig worden is ook mogelijk voor u. Wanhoop nooit aan Gods genade. De Heere ontfermt Zich over zondaren die hun schuld voor Hem belijden en hun Rechter om genade bidden. Gedenk uw zonden kinderen, jeugd, mannen, vrouwen en ouden van dagen, ja alle mensen. Er is een volk dat vrede met God heeft ontvangen en Christus kent als zijn Verlosser en Zaligmaker. Zij mochten voor eigen hart beleven wat de dichter zo schoon heeft gezegd: “Zo Gij, Heere! de ongerechtigheden gadeslaat; Heere! wie zal bestaan? Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt”. Wijlen ds. G.A. Zijderveld... Is het goed met mij?14 juli 2018Meditaties“Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken?” Job 13:9a Het is onder ons een bekende uitdrukking als er gezegd wordt, dat we met God in reke-ning staan. Maar beseffen we wel wat dat betekent? Inderdaad, we staan met God in rekening. We zijn verantwoording schuldig aan Hem. Eens zullen we voor Zijn rechter-stoel staan. En hoe zullen we het dan maken? Zal het goed zijn als Hij u zal onder-zoeken? Job heeft deze vraag gesteld aan zijn vrienden. Die vrienden die hem kwamen opzoeken toen hij op de ashoop zat in al zijn ellende, hebben het hem niet gemakkelijker gemaakt. Meeleven kan heel goed doen, maar mensen kunnen de pijn van onze wonden ook nog erger maken. Mensenwoorden kunnen nieuwe wonden aan onze wonden toe-voegen. Wat kunnen we elkaar striemen met onze woorden. Dat deden die vrienden van Job. Ze veronderstelden dat Job zijn ellende aan zichzelf te danken had. Er moest wel veel zonde in zijn leven zijn. Die had de Heere nu gestraft. Ze gingen als het ware op de rechterstoel van God Zelf zitten en van hun eigengemaakte hoogte bekritiseerden zij Job in al zijn ellende. In plaats van naast hem te staan, gingen zij boven hem staan. Als reactie daarop stelt Job nu deze vraag. Met andere woorden: Mijn vrienden, jullie zijn nu wel zo druk met mij en jullie beschuldigen mij, maar hoe is het met jullie zelf? Jullie ver-geten jezelf toch niet? “Zal het goed zijn als Hij u zal onderzoeken”? We zijn zo vaak druk met anderen en we vergeten onszelf. We staan zo vaak klaar om anderen te beoordelen en te veroordelen, maar we vergeten onszelf te veroordelen. Hoe is het met ons? Staan wij niet allen persoonlijk met God in rekening? Zal de Heere niet over ons leven oordelen? Zal het goed zijn als de Heere met Zijn oordeel over ons leven komt? De vraag van Job is dan ook een indringende vraag, niet alleen voor zijn vrienden, maar ook voor ons. Hoe staan we tegenover de Heere? Hoe is ons leven? Niet alleen onze woorden, want die vrienden van Job spraken zoveel rechtzinnig schijnende woorden, maar ons leven. De Heere weegt ons leven. O hoe zal het zijn als Hij ons zal onderzoeken? Die God kent de meest verborgen schuilhoeken van ons hart. Hij weet onze gedachten. Hij ziet onze ver-borgen zonden. Er is niets wat Hem ontgaat. Als Hij ons zo onderzoekt en doorzoekt, wat blijft er dan over? Dan blijft er alleen zonde over. Dan staan we zo schuldig voor Hem. We hebben Hem niet gegeven wat Hem toekomt. We hebben de zonde zo liefgehad. We wilden onszelf niet verloochenen. We gingen onze eigen wegen. We meenden beter te zijn dan anderen, maar we zagen onze eigen zonden niet. Al waren we uiterlijk misschien degelijk en rechtzinnig, ons hart was niet voor de Heere. We zochten alleen onszelf. Hebben we onszelf zo al leren zien? Als de Heere in ons leven komt, dan gaan we dat leren. Dan gaan we onszelf enigermate leren zien, zoals de Heere ons ziet. Dan houdt alle zelfhandhaving op. Dan kunnen we ons niet meer beter voelen dan een ander, maar dan staan we persoonlijk als schuldige mensen tegenover God. Ja, dan zou het niet an-ders dan rechtvaardig zijn, als de Heere ons voor eeuwig verstoten zou. Zal het goed zijn als de Heere ons onderzoekt? Daar moeten we hier in dit leven een antwoord op leren geven vanuit het diepst van ons hart. We moeten hier leren, dat het niet goed is, als de Heere ons onderzoekt. Want als we dat straks leren, voor Zijn rechterstoel, dan is het voor altijd te laat. Vraag of de Heere het u leren wil. Het kan nog. Het is nog genadetijd. De Heere roept u nog tot Zich. Weet u, wat zo’n wonder is? Dat er Eén is, bij Wie alles wel goed was. Die Ene is Christus. Hij kon zeggen: ‘Wie overtuigt Mij van zonde?’ Hij was volmaakt goed, in Zijn werken, in Zijn woorden, in Zijn gedachten. Heel Zijn leven beantwoordde aan het doel van de Schepper. Hij heeft God volmaakt verheerlijkt. Toen de Vader het werk en het leven van Zijn Zoon onderzocht, ontbrak er niets aan. Daarom is Hij opgestaan uit de dood en opgevaren ten hemel. Wat een wonder, dat het werk van Christus volmaakt en goed is. Daarom kan het voor mensen, die moeten zeggen: ‘Als de heilige God mij onderzoekt, dan is het niet goed. Dan moet Hij mij voor eeuwig wegdoen vanwege mijn zonden.’ Ach, in onszelf kunnen we voor God nooit bestaan. Wat is nodig? Het geloof, waardoor we met Christus worden verenigd. Het geloof waardoor we onszelf leren veroordelen en God leren rechtvaardigen, maar waardoor we ook tot Christus leren vluchten. Hoe kom ik aan dat geloof? De Heere werkt het Zelf door Woord en Geest. Laat het uw gebed zijn, of de Heere het ook u geven wil. Als we door het geloof met Christus worden verenigd, dan wordt Zijn volbrachte werk ons toegerekend. Dan ziet God mijn zonden niet meer, maar alleen nog de gerechtigheid van Christus. Dan, dan alleen, maar dan ook zeker, is het goed, als de Heere ons zal onderzoeken. Wanneer is het goed? Als er niets meer ligt tussen God en mijn hart. Als alle zondeschuld is opgeruimd. Dat is het werk van de Zaligmaker. In Christus is een slecht mens goed, volmaakt goed, in Gods Heilige ogen. Waarom? Omdat, toen de Heere Christus onderzocht, alles goed was. ‘Jezus, Uw gerechtigheên, Die zijn mijn dekkleed, die alleen!’ ds. J.J. van Eckeveld... Wie kan dan zalig worden?30 juni 2018Meditaties“Zijn discipelen nu dit horende, werden zeer verslagen, zeggende: Wie kan dan zalig worden? En Jezus hen aanziende, zeide tot hen: Bij de mensen is dat onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk.“ Mattheüs 19:25-26 Daar staan diep verslagen discipelen, rondom hun Meester. Zojuist is een ernstige jon-geman bedroefd weggegaan. Hij was met zijn zielevragen bij Jezus gekomen. Die vragen hadden betrekking op de eeuwigheid. De grote Profeet had deze jongeling zo getrouw en eerlijk onderwezen in wat hem ontbrak. Dat was de aanleiding tot het onderwijs voor Zijn discipelen: Voorwaar Ik zeg u, dat een rijke zwaarlijk in het Koninkrijk der hemelen zal ingaan. De discipelen konden zich boven die rijke jongeling niet verheffen. O nee, dat hij kon zalig worden, was voor hen nog wel mogelijk. Maar als deze jongeling dan niet kan zalig worden, wie kan dan wel zalig worden? Zeer verslagen leggen zij die vraag de Meester voor. Geliefde lezer(es), misschien hebt u die vraag zichzelf ook weleens ge-steld. Dan is het goed eens te overdenken wat Matthew Henry hierbij zo treffend aante-kent: ‘Als wij bedenken hoe goed God is, dan kan het ons wel als een wonder toeschijnen dat er zo weinigen de Zijne zijn; maar als wij nagaan hoe slecht de mens is, dan is het nog groter wonder dat zo velen Hem toebehoren’. Maar in deze vraag openbaart zich toch ook nog iets anders. Daar staan elf discipelen, die door de Heere Zelf gebracht zijn op de leerschool van genade. Deze vraag kwam voort uit de nood van hun ziel. Zij hadden er iets van geleerd ‘hoe slecht de mens is’. Ze waren overtuigd van zonde, gerechtigheid en oordeel. Maar ze kenden ook een hartelijke overbuiging, zodat God hen geen onrecht deed als Hij hen voorbij zou gaan. In dat buigen onder Gods recht was hen het Lam geopenbaard, Die hun zonden kon wegnemen. Toen konden ze nog zalig worden! Maar hoor nu de nood eens van hun ziel: Wie kan dan zalig worden? Kennen wij die nood ook? Zijn er onder de lezers, die déze nood verstaan? Weleens de mogelijkheid gezien buiten uzelf, maar nu in zoveel raadsels, omdat uw schuld niet is verzoend en Gods recht in uw leven niet is verheerlijkt. O, wie kan dan zalig worden? ‘En Jezus hen aanziende’. We zouden er zomaar overheen lezen, maar ligt daar niet het geheim van dit wonderlijke onderwijs? Jezus hen aanziende! Hij heeft hen aangezien in de stilte van de eeuwigheid, toen Hij Zijn Kerk ontving uit de handen van Zijn Vader. Hij heeft hen aangezien, toen ze lagen op de vlakte van het veld, vertreden in hun geboortebloed. De één in het tolhuis, de ander achter het visnet en een volgende onder de vijgenboom. Maar Hij heeft aangezien, opdat Hij door Zijn profetische bediening hen leren zou hoe zulke doodschuldige zondaren kunnen zalig worden. ‘Bij de mensen is dat onmogelijk.’ Wat een afsnijdend antwoord. Bij de kinderen van Adam is dat onmo-gelijk. De Heere brengt terug naar het verloren paradijs. Daar hebben wij in Adam het onmogelijk gemaakt. We hebben God verlaten en de satan verkozen. Daar moest een heilig en rechtvaardig God de toegang tot de boom des levens afsluiten vanwege Zijn heilig recht. Dat is onmogelijk bij de mensen! Die onmogelijkheid leren al Gods kinderen inleven. Dat onderwijs hadden de discipelen nodig om voorbereid te worden op de lij-densgangen van Hem, Die dat onderwijs gaf. Het is een heilige les om het daar mee eens te worden, opdat een ziel ‘onder het heilig recht niet meer vecht, maar billijkt het zondenloon’. ‘Maar bij God zijn alle dingen mogelijk’. Maar! Wat een eeuwig wonder voor een vastgelopen volk. Bij God, de Drieënige God. In de eeuwigheid is die mogelijkheid uitgedacht en in de tijd geopenbaard in Christus. Hij daalde af in de diepten van de ramp-zaligheid om aan Gods gerechtigheid te voldoen en Gods deugden te verheerlijken. Door Zijn bloed en gerechtigheid heeft Christus de zaligheid van Zijn volk mogelijk gemaakt. Sion zal door recht verlost worden. Verslagen discipelen zullen leren dat bij God alle dingen mogelijk zijn. Zij zullen hun leven wel verliezen, maar dat zal de weg tot hun eeu-wig behoud zijn. Onbekeerde medereiziger, bij God zijn alle dingen mogelijk. Zelfs een rijke jongeling kan nog terecht gebracht worden en geestelijk arm gemaakt en gehouden worden. Voor al Gods kinderen zal dat de stof van eeuwige aanbidding zijn. Van hun kant eeuwig onmogelijk, maar mogelijk bij God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. ds. B.J. van Boven... Vreemdelingen16 juni 2018Meditaties “Petrus, een apostel van Jezus Christus, aan de vreemdelingen”. 1 Petrus 1:1a In deze tekst leest u van vreemdelingen. Wie zijn dat? Men denkt hier verschillend over. In het tweede deel van kanttekening 2, die wij graag volgen, lezen we: “Daarom is het gevoelen dergenen gelofelijker die hiertoe verstaan de Joden die in die landen van Azië lang tevoren verstrooid geweest waren, door de wegvoering der Assyriërs en door de vervolging onder Antiochius tevoren geschied”. Velen van deze mensen waren op de Pinksterdag te Jeruzalem gekomen. Door de prediking van Petrus en de andere apostelen waren ze door God tot God bekeerd en gebracht tot het ware geloof in Christus Jezus, zoals we lezen in Handelingen 2:27-42. Daarna zijn deze mensen weer naar huis gegaan. Daar hebben ze het geloof verbreid, hoewel niet zonder grote zwarigheid van andere hardnekkige Joden. Tot deze vreemdelingen zegt Petrus nu in het derde vers van dit hoofdstuk: “Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden”. Van deze wedergeboorte zeggen onze schone kanttekeningen (13) duidelijk: “Dat is, door Zijn Geest vernieuwd, of van de verdorvenheid van onze eerste geboorte en van de heerschappij der inwonende zonde verlost”. Als de Heilige Geest een adamskind, verdorven door zijn eerste geboorte, verkerend onder de heerschappij voerende macht van de zonde en een vreemdeling van God en van de verbonden der beloften, door het Woord daarvan verlost, wordt hij een ware vreemdeling! Zo bedoelt onze tekst het. Lezer bent u, ben jij ook zo’n vreemdeling? De taal en de bede van Psalm 119 is ons dan niet vreemd. Daar zingt de dichter (ongeveer) deze woorden: Ik ben o Heere een vreemdeling hier beneden, op de aarde, laat Uw geboden op mijn levensreis door de woestijn van dit leven, mij niet ontbreken. Petrus schrijft nu aan al die mensen, die vreemdelingen, in de verstrooiing, dat de God en Vader van onze Heere Jezus Christus door Zijn grote barmhartigheid hen uit de diepe doodstaat, de verdorvenheid, het walgelijke bestaan van binnen en uit de macht van satan verlost heeft. Er staat: “Ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden”. Deze woorden leggen uit, dat voor ons allen in de eerste plaats het wonder van de wedergeboorte nodig is. In de tweede plaats is er geen rust buiten de levende hoop in Christus. We weten allemaal, dat het in het leven der genade niet met de kennis van Christus, maar met een wonder, begint. Tegelijk zal Gods werk altijd daarin gekend worden, dat de Heere iets schenkt van die levende hoop in het hart. De tekst leert ons dat deze twee dingen onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn. Wanneer een mens het buiten dit wonder der wedergeboorte over Jezus heeft, dan is het tekort. Kan een mens echter jarenlang leven uit zijn wedergeboorte, uit zijn tranen over de zonde, uit een gemis naar de Heere, dan moeten we het ook nazien. Onlosmakelijk hoort het wonder van de wedergeboorte bij de levende hoop in Christus. De Heilige Geest maakt daarvoor plaats in de weg van sterven en verliezen. Lezers, hebt u bevindelijk van deze twee dingen wetenschap? Kent u het opzoekende genadewonder? Maar eveneens: bent u in, een weg van afbraak, ontdekt aan uw ongerechtigheid en afgebracht van uw eigengerechtigheid, heengewezen naar de gerechtigheid van Christus, Die een levende hoop buiten u, in uw hart geboren deed worden? Hoe dat kan? Wel, door de opstandingskracht van Jezus Christus uit de doden. En door de Geest van Christus die nog voortgaat om het loon op Christus’ arbeid te vergaderen. Om vreemdelingen van God en hun hart te verlossen uit de verdorvenheid van hun eerste geboorte en om ze te trekken uit de heerschappij van de inwonende zonde. Ja, geleidt door Gods Geest, zullen die getrokken vreemdelingen mogen komen tot de kennis van Christus, Die onze Hoop is. Zeker die vreemdelingen blijven dat bedorven bestaan, en de strijd daarover, tot de laatste snik toe behouden. Niet van de knellende macht, maar alleen van de heerschappij voerende kracht van de zonde is Gods kind verlost. Ook over die ontzaglijke strijd tussen de oude en de nieuwe mens wordt hier gesproken. Leest u alleen al maar wat er staat in het laatste van kanttekening 2, waar staat: “Hoewel niet zonder grote zwarigheid”. Petrus wijst er echter ook op, vers 4, dat door Christus kracht deze vreemdelingen, wedergeboren tot een levende hoop, straks na de strijd en de grote verdrukking ontvangen, de onverderfelijke, onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis! Dat is de toekomstverwachting van die vreemdelingen! Zij zijn hier niet thuis en wachten op de erfenis, die voor hen is weggelegd, in de hemel. Dan is het vreemdelingschap vergeten en mag de Kerk voor eeuwig Thuis komen. Zijn wij al zulke vreemdelingen? En Kerk, verlangen we nog weleens naar die Thuiskomst Ds. A. Verschuure... Een voortdurende behoefte2 juni 2018MeditatiesEn zij waren volhardende in de leer der apostelen… Handelingen 2:42a. Laten we ons persoonlijk en kerkelijk leven eens vergelijken met wat hier gezegd wordt door Lukas in zijn tweede boek over de jonge gemeente in Jeruzalem. Het gaat hier niet slechts om dat wat voor ogen is, maar om het innerlijk, om het genadewerk van de Heilige Geest in het hart, dat openbaar komt in de vruchten, werkzaam door de liefde. Het veroordelend en vertroostend Woord van Petrus wordt door de toepassende kracht van de Heilige Geest “gaarne aangenomen”. Dat wil zeggen toegepast en ter harte genomen. ‘Met behagen… daartoe door de genade Gods gewillig gemaakt zijnde’ (Kantt. 86). Deze mensen worden bedoeld met de woorden “En zij … “. Wat een wonderen werkt de Heere: eerst 120, nu 3000 “toegedaan”, straks nog 2000 tot God bekeerd en later lezen we over “hoevele duizenden…!” Zou voor de Heere iets te wonderlijk zijn? Van dorre doodsbeenderen is toch geen enkele verwachting, toen niet en nu niet. Zeer veel en zeer dor zijn we, kan het erger? Maar de werking van Gods Geest is zo krachtig! Het Geesteswerk blijkt uit de vruchten van het nieuwe leven. Opvallend dat als één van de eerste kenmerken van deze verslagenen van hart, die door Christus’ Geest zijn bearbeid, wordt genoemd: “en zij waren volhardende. Dat houdt in een voortdurend blijkende trouwe behoefte. De al langer bekeerden zoals die 120 en de pas bekeerden zoals die 3000 hadden allen één begeerte, die voortdurend blijkt in de praktijk van hun dagelijkse leven. “En zij waren volhardende in de leer…” Daarmee wordt niet bedoeld, wat helaas vaak gedacht wordt bij het woord “leer”, een taai en saai systeem. Met “de leer” wordt naar het oorspronkelijke bedoeld: de ambtelijke onderwijzing. Nog maar net op de weg of meer geoefend in het leven der genade, ze verstaan allen, dat het leven van hun ziel hangt aan het standvastig blijven bij het Woord der genade zoals dat door de apostelen onderwezen werd. Er was een blijvende behoefte aan de woorden, door de apostelen gesproken, een blijvende begeerte om onderwezen te worden. Men láát zich onderwijzen zoals de apostelen dat deden. Geen diepere wens had men dan meer en meer in het Woord geworteld te worden. Er blijkt een hartelijk verkleefd zijn aan de ambtelijke onderwijzing, geput uit het Oude Testament, uit de woorden van Jezus zelf, door de Geest der waarheid geleid in al de waarheid, van zonde en genade. En dat bij monde van de ambten. Vertolkers van de leer van vrije genade; verkondigers van de rijkdom die in Christus Jezus is voor de grootste der zondaren. “En zij waren volhardende in de leer der apostelen”. Er staat niet “in de leer van Petrus”, wiens preek men gehoord had; niet van Matthias, die nog maar kort in het ambt staat; niet van Judas, van wie we zo weinig weten; niet van Johannes, die van karakter anders is als Thomas. Neen ondanks alle verschil in karakter, afkomst, leiding, gave en genade, geen verschil in de leer. Door dezelfde Geest bekeerd, door hetzelfde Woord geleid, op dezelfde vrije genade in Christus aangewezen. Dat bindt toch samen? Dat blijkt toch in een trouw samenkomen? Dan wordt er een honger naar de ambtelijke onderwijzing zichtbaar, een verlangen naar Gods huis en inzettingen zoals dat in Psalm 84 wordt verwoord. Luister eens hoe onze Dordtse vaderen dit op grond van Gods Woord belijden: “Gelijk het God beliefd heeft dit Zijn werk der genade door de prediking des Evangelies in ons te beginnen, alzo bewaart, achtervolgt en volbrengt Hij het door het horen, lezen en overleggen daarvan, mitsgaders door vermaningen, bedreigingen, beloften…” (DL V, 14). Het oude Nederlandse woord ‘vermaning’ betekent hier het geheel van de ambtelijke onderwijzing. Zoals Lukas dat ook bedoelt ons állen voor te houden. Hoewel men “de gave des Heiligen Geestes ontvangen” heeft, is er niet één, die bij eigen licht en ingeving leeft. Men acht zich niet hoger dan de ambten door de Heere ingesteld. Men buigt eerbiedig en ootmoedig voor de rol des Boeks, die met de dierbare naam van de “Heere en Christus” vervuld is. Wat een zegen heeft de Heere hieraan willen verbinden, onderling en naar de buitenstaanders toe! Is het niet om jaloers op te worden? Hoe is de praktijk van ons persoonlijk leven, als het gaat om deze blijvende trouw aan de leer der apostelen? Hoe is het met onze innerlijke houding t.o.v. de leer, de onderrichting? Láten we ons gezeggen en onderwijzen, als jongeren en ouderen? Is er een zielsverlangen naar onderwijs, omdat ik het niet weet; een heilbegeerte naar onderwijs, omdat ik het niet heb en niet deug? Hoe is het bovenal ook gesteld met de bevindelijke doorleving van deze leer? Ook al word ik dan veroordeeld en schuldig gesteld, ook al word ik erbuiten gezet, om dat van ganser harte te aanvaarden. Maar ook het lieflijk vertroostende Woord, dat de Heilige Geest toepast in verslagen zondaarsharten, om Christus’ wil. Gaat uw ziel uit vanwege Zijn spreken? Want genade is op Zijn lippen uitgestort. Zo ging het ongeveer 2000 jaar geleden in Jeruzalem. Zo werkt de Heere de bekering nóg, door Zijn Geest, alléén in de naam van Jezus Christus! De volharding in de leer der apostelen blijft niet ongezegend. Dat blijkt ook nog in het heden. Ds. G.J. van Aalst... De uitstorting van de Heilige Geest19 mei 2018MeditatiesHij dan door de rechterhand Gods verhoogd zijnde en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van de Vader, heeft dit uitgestort, dat gij nu ziet en hoort. Handelingen 2:33 De uitstorting van de Heilige Geest is een heilsfeit van bijzondere betekenis voor de Kerk. Zo is het trouwens met al de heilsfeiten. Niet één kan gemist worden. Zonder Kerstfeest zou er van Paasfeest geen sprake geweest zijn, maar zonder Paasfeest zou er geen Hemelvaart zijn en zonder Hemelvaart geen Pinksteren. Nooit zou enig mensenkind de zaligheid hebben verkregen, als het Woord niet vlees was geworden en onder ons had gewoond. Nooit zou een doemschuldige zondaar het eeuwige leven verkregen hebben als Christus niet opgewekt was uit de doden. Nimmer ook zou enig mensenkind in de gemeenschap Gods ingezet kunnen worden als de gezegende Immanuël niet ten hemel was gevaren om zo Zijn Kerk thuis te brengen. Terwijl ook de Heilige Geest niet had kunnen komen, als Christus niet alles had aangebracht wat nodig was tot zaligheid van verloren zondaren. Doch waar Christus volkomen genoegdoening gaf aan de geschonden deugden Gods en ingegaan is in het heiligdom, niet met handen gemaakt, maar in de hemel zelf, om nu te verschijnen voor het aangezicht Gods voor ons, daar daalt op de Pinksterdag de Heilige Geest neer om te komen inwonen in Zijn Kerk. En dit alles wordt nu door Petrus, vervuld met de Heilige Geest, op voortreffelijke wijze verklaard. Hij wijst er op, dat Christus het Pinksteren deed worden. De toegestroomde menigte mocht wellicht menen, dat Hij nog in het graf lag, want zij hadden Hem als een misdadiger aan het kruis gehecht en gedood. Doch in het graf wordt Hij niet meer gevonden, omdat God Hem opgewekt heeft uit de doden en Hem opgenomen heeft in heerlijkheid. Christus, zo zegt hij in onze tekst, is door de rechterhand Gods verhoogd. Gods rechterhand is beeld van majesteit en almacht. Die rechterhand deed heerlijke dingen, want zij plaatste Christus, Die Zich tot in de dood vernederde, als triomferende Koning op de hemeltroon en reikte Hem de teugels van het wereldregiment. Verhoogd door Gods rechterhand leeft Hij aan die rechterhand om altijd werkzaam te zijn ten goede van al de Zijnen. Door Hem mogen ze dan ook met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, om barmhartigheid te verkrijgen en genade te vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijd. Verhoogd door de rechterhand Gods heeft Christus de belofte des Heiligen Geestes ontvangen van de Vader. Dit wil niet zeggen, dat Christus pas na Zijn hemelvaart de belofte van de Heilige Geest ontvangen heeft, maar dat die belofte nu is ingelost. Pinksterfeest toch is het feest van de vervulde belofte. Welke die belofte dan was? Dat de Heilige Geest zou komen, nadat Christus Zijn werk op aarde zou hebben volbracht, om Christus’ werk op aarde voort te zetten tot op de dag van Diens wederkomst. Die Geest was Christus in de stilte der eeuwigheid, toen Hij Zich plaatsbekledend voor al de Zijnen overgaf, door de Vader beloofd. Hij had immers tot de Zoon gezegd: ”Eis van Mij en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel en de einden der aarde tot Uw bezitting”. En hiertoe was de Heilige Geest nodig. Door die Geest toch zou Christus Zijn gemeente, ten eeuwigen leven verkoren, vergaderen uit het ganse menselijke geslacht. Christus zou door Zijn dood en bloedstorting het fundament der zaligheid leggen en de Heilige Geest zou de gemeente op dat fundament doen verrijzen. Eerst moest Christus aan Gods recht voldoen en de losprijs betalen voor allen, die Hem van de Vader gegeven waren, daarna zou Hij de bevoegdheid ontvangen om de Heilige Geest tot zaligheid der Zijnen te zenden. Die Geest is dan ook door de Heere Jezus toegezegd aan Zijn discipelen en in hen aan de ganse kerk van de nieuwe dag, toen Hij sprak: ”En Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid, namelijk de Geest der waarheid”. En vlak voor de Heere ten hemel voer, heeft Hij nog eens met Zijn discipelen er over gesproken en hen uitdrukkelijk bevolen, dat ze van Jeruzalem niet scheiden zouden, maar verwachten de belofte des Vaders, die gij, zeide Hij, van Mij gehoord hebt. Welnu, zegt Petrus, thans heeft Hij die belofte des Geestes ontvangen. Daarom is die Geest uitgestort, om het welbehagen des Vaders, dat door de hand van Christus gelukkig voortgaat, in het volk des welbehagens te verheerlijken en om hen Christus en al Zijn weldaden deelachtig te maken. Dat betekent, dat nu niet één van de door Christus’ bloed gekochten kan verloren gaan. Die Geest zoekt ze op en wederbaart ze. Hij verwekt in hun hart een droefheid naar God, die een onberouwelijke bekering werkt tot zaligheid. Hij is het. Die in Zijn ontdekkende bediening plaats maakt voor Christus en Zijn gerechtigheid. Hij opent voor de Schoonste van alle mensenkinderen het oog en doet ervaren, dat er in Zijn lippen genade is uitgestort. Hij maakt Christus noodzakelijk en onmisbaar, zodat het zuchten geboren wordt: ”Geef mij Jezus of ik sterf, want buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf”. En afgesneden in Gods recht, is het de Heilige Geest, die de ziel verzekert, dat de schuld en straf om Christus’ wil vergeven is en zij in Hem een recht heeft op het eeuwige leven. Ja, die Geest doet hen de gezegende Borg en Middelaar als hun Goël omhelzen, zodat ze verwonderd uitroepen: ”Hij is de mijne en ik ben de Zijne!” Het is die Geest, die hen verzekert van de gunst des Vaders en Die met hun geest getuigt, dat zij kinderen Gods zijn en erfgenamen van het eeuwige leven. O, welk een gezegend werk van de Drieënige God, want nu krijgt de Vader Zijn verloren kind terug. Christus ontvangt in Zijn volk Zijn arbeidsloon, de Heilige Geest krijgt Zijn tempel en een doemschuldig volk ontvangt de zaligheid. Zo is heel de zaligheid uit God, door God en tot God. En van die zaligheid gewaagt Petrus, als hij zegt: ”Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd zijnde en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van de Vader, heeft dit uitgestort, dat gij nu ziet en hoort”. De apostel wil zeggen: de wondertekenen van deze dag zijn er een bewijs van, dat Christus waarlijk leeft. Zij melden ons Zijn kroning. Wat gij nu ziet en hoort, komt alles van Hem! De komst van de Heilige Geest predikt ons, dat Christus waarlijk verheerlijkt is, dat Hij leeft, gezeten aan de rechterhand Zijns Vaders, bekleed met alle macht in hemel en op aarde. Ja, op de Pinksterdag blijkt, dat de verhoging van Christus niet alleen strekt tot verheerlijking Gods, maar ook tot zaligheid van Gods Kerk. Is het voor u al Pinksteren geworden? Velen zagen en hoorden de tekenen, maar bleven toch die zij waren. Hoeveel pinksterpreken hebt u al gehoord en wat was de uitwerking? Hebt u de Heilige Geest al nodig gekregen? Hij kan het hardste hart breken. Wat zou het een zegen zijn, als u met de drieduizend ging uitroepen: ”Wat moet ik doen om zalig te worden? ” Of zijn er soms die het niet meer weten en het niet meer kunnen bekijken? Dat Gods Geest u als verlorenen aan Gods voeten bracht. Verlorenen, toch ontdekt Hij het heil, dat in Christus is. Wat zou uw weeklacht en geschrei veranderen in een blijde rei! Ja, die Geest make Christus heerlijk in uw harten en vervulle uw harten met Zijn genade. Hij doe het Pinksterfeest worden, door te getuigen met uw geest, dat gij kinderen Gods zijt, want zovelen als er door deze Geest geleid worden, die zijn kinderen Gods. Wijlen ds. J. van Haaren (1933-1983)... De laatste vijand5 mei 2018Meditaties“De laatste vijand, die te niet gedaan wordt, is de dood”. 1 Korinthe 15:26 In de gemeente van Korinthe waren mensen, die meenden dat de opstanding reeds geschied was, namelijk op geestelijke wijze, in de wedergeboorte, of de geestelijke vernieuwing. Zij wilden van een lichamelijke opstanding niet weten. Tegen deze dwaling nu verdedigt de apostel de waarheid van het Woord Gods. Daarom zegt hij: Als het waar is wat “sommigen zeggen, dat er geen opstanding der doden is, zo is ook Christus niet opgestaan, en zij zijn ook verloren die in Christus ontslapen zijn, en zo is ons geloof tevergeefs”. En inderdaad, als dát waar was, dan zou, al had dan de hel het verloren, toch de dood het gewonnen hebben. “Maar”, zo zegt hij: “Christus is opgewekt, en is de Eersteling geworden dergenen die ontslapen zijn”. Elders zegt hij, dat “door de zonde de dood in de wereld gekomen is, dewelke is doorgegaan tot alle mensen”. God had de mens niet geschapen om te sterven, maar om te leven. Maar nu de mens van God is afgevallen, is hij een vijand van onze persoon, van ons gezin, van het gehele menselijk geslacht. De dood loert op ons leven reeds van onze kinderjaren af. Gods Woord zegt dat “het leven maar een damp is en de dood ieder uur wenkt”. Ja, er is “maar één schrede tussen ons en de dood”. De dood werpt een brede schaduw op onze levensweg, in zieke dagen, maar ook in gezonde dagen. Zelfs de gezondste en sterkste mens vreest voor de majesteit van de dood, voor die koning der verschrikking. Wij dragen allen de kiem des doods in ons. “Wat mens leeft er, die de slaap des doods niet eens zal slapen? Wie redt zijn ziel van ‘t graf?” De dood is een vijand van jonge mensen, wier jonge leven hij soms geheel ongedacht en onverwacht afsnijdt, midden in hun verwachtingen en toekomstdromen. Maar ook in onze grijze dagen is hij onze vijand, voor wie de vreze des doods ons kan aangrijpen. Hij is een vijand van rijken, maar evenzeer van armen. Hij is ook een vijand van Gods kinderen. De dichter horen we zingen: Duizend zorgen, duizend doden Kwellen mijn angstvallig hart, Voer mij uit mijn angst en noden. Ook wij weten van de smarten des doods en de angsten der hel, die hun alle troost doen missen, wanneer de satan benauwt en de zonde als een last hen drukt. Zo is de dood een vijand en dat blijft hij tot het laatste der dagen toe. En toch… Eén is er geweest, Die de dood verslonden heeft tot eeuwige overwinning. Eén is er geweest, Die de dood gedood heeft en de prikkel des doods voor Zijn volk heeft weggenomen. In de dag van Zijn opstanding heeft Christus als de opgestane Levensvorst getriomfeerd over dood, hel en graf. Voor Zijn volk is sterven dan geen sterven meer, maar een erven en een doorgang tot het eeuwige leven. Dat is de troost die Hij de Zijnen heeft nagelaten: “Ik leef, en gij zult leven”. Hij is het Hoofd van Zijn duur verworven bruidsgemeente en Zijn opstanding is een zeker onderpand van hun zalige opstanding. Met hun sterven mogen Zijn kinderen alle moeite en alle verdriet, alle strijd en het lichaam der zonde en des doods afleggen en ingaan in die heerlijkheid, die Hij bereid heeft in het Huis des Vaders. Dan worden naar het woord van de apostel “Hun lichamen gezaaid in de groeve, in de akker der doden in verderfelijkheid; straks wordt het opgewekt in onverderfelijkheid; het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid”. Straks in die dag der dagen zal die opgestane en verheerlijkte lmmanuël Zijn laatste en heerlijke werk doen. Dan moet het graf zijn doden weergeven. Dan moet de dood haar doden weergeven. Dan zal de dood verslonden worden tot overwinning. Maar dan wordt óók de satan geworpen in de poel van het eeuwige vuur, in de plaats van de eeuwige dood. Dan zal de Heere ook de tranen van de ogen van Zijn kinderen afwissen. Dan zal de dood niet meer zijn. Dan zal er geen rouw meer zijn, noch gekrijt. Dan zal eeuwige blijdschap op hun hoofden wezen. Dan zal ook de vreze des doods weg zijn, en de gevolgen van de dood, want dan zal de zonde teniet gedaan zijn. Daar zal zijn leven, leven, eeuwig leven. Verzadiging van vreugde zal de rechterhand des Heeren eeuwig geven. Lezers, zal dit ook voor u zijn de opstanding tot het eeuwig leven? Alle vlees zal opstaan, maar er is ook een opstanding tot een eeuwig verderf. Die opstanding zal zijn voor degenen die buiten Christus zijn, die hier geweigerd hebben hun knie te buigen voor Koning Jezus. Dan bidden wij u nog van Christuswege toe: “Laat u toch met God verzoenen”. Nóg roept de Heere: “Zo waarachtig als Ik leef, dat de goddeloze zich bekere en leve!” Ook voor Gods kinderen is de dood nog zo dikwijls de koning der verschrikking, met recht de laatste vijand. Maar hun zaligheid ligt vast in Hem, Die de dood verslonden heeft tot eeuwige overwinning. Straks, aan het einde van hun loopbaan, zal Hij hen opnemen in eeuwige heerlijkheid en doen beërven de kroon des levens. Zo dan vertroost elkander met deze woorden. Ds. J.M. Kleppe (emeritus-predikant)... Een kort, maar betekenisvol antwoord21 april 2018MeditatiesJezus dan zeide tot hen: “Kinderkens, hebt gij niet enige toespijs?” Zij antwoordden Hem: “Neen”. Johannes 21:5 Geliefde lezer, de geschiedenis van de verschijning van Christus aan de zee van Tiberias is bekend. In de tekst vroeg Hij of de discipelen na een hele nacht vissen enige toespijs hadden. Uitwendig en letterlijk was dat een heel natuurlijke vraag. Met het woord toespijs werd gewoonlijk op vis gedoeld, dat een lievelingsgerecht was bij het brood. En het naderende schip moest de Vreemdeling doen vermoeden, dat de vissers van dit soort toespijs een overvloed aan boord hadden en dat zij wel iets daarvan voor Hem over zouden hebben. Maar wij weten, dat de Heere Jezus die vraag niet gesteld heeft om iets van Zijn discipelen te ontvangen. Och neen, Hij is alles en dat in allen voor Zijn volk. Hij is niet gekomen om van Zijn volk gediend te worden, maar om hen Zelf te dienen. Niet opdat zij Hem rijk zouden maken kwam Hij in de wereld, maar opdat Hij door Zijn armoede ons rijk zou maken. Straks zal Hij hen daar wel de blijken en bewijzen van geven. Waarom de Heere Jezus die vraag stelde, daar hebben de discipelen geen flauw vermoeden van gehad. En toch, de bedoeling van de Heere Jezus is, dat zij hun armoede open en eerlijk voor Hem zullen neerleggen. O, dat klinkt zo liefelijk in de oren van de Heere Jezus, wanneer Zijn volk het eerlijk bekent hoe zij met al hun arbeid uitgekomen zijn. Maar laten wij niet vergeten, dat er wat aan voorafgaat eer zij tot zulk een belijdenis komen. Het is onze natuur eigen om onze armoede maar te bedekken. Ja, God Zelf moet ons eerlijk en oprecht maken. Anders is en blijft het: “Bedrog en onrecht spreekt zijn mond”, en dat in ons bidden, in ons spreken en in ons preken. O geliefden, al ons spreken en bidden moet maar eens in de weegschaal van het Goddelijk heiligdom komen, dan schrikken wij van onszelf. Niet de genade, maar de vreze Gods bewaart ons van tegen de Heere te zondigen. Dat droevige beginsel “gij zult als God zijn” zit er toch zo diep bij ons in. Het is zo geheel tegen onze natuur om niets te wezen en niets te hebben. Het antwoord dat de discipelen gaven was kort. Korter kon het niet. Het is wel hard gevallen voor de discipelen om op die vraag dat antwoord te moeten geven. Maar ja, zij konden niet anders. Zij zijn toch kinderen die niet liegen zullen. De Heere maakt Zijn volk oprecht. Neen, het is er de Heere Jezus niet te doen om te horen hoe rijk zij zijn, maar Hij dwingt Zijn volk om hun armoede voor Hem open te leggen. Hij hoort zo graag dat het hun aan alles ontbreekt, want dan staat Hij klaar om die armen met goederen te vervullen, om Zichzelf aan hen weg te schenken. Het was ook een betekenisvol antwoord. Drie jaren, twee jaren, een jaar geleden, ja, toen hadden zij nog wel wat, maar nu zijn zij zo ver gevorderd, dat zij niets meer hebben. Nu moeten zij alles krijgen. Nu moeten zij uit genade zalig worden. O, wat een diepe vernedering voor de hoogmoedige mens, maar dat is toch de enige weg wil Christus Zich in Zijn volle algenoegzaamheid aan hen kunnen openbaren. “Uit de werken der wet zal geen vlees voor God gerechtvaardigd worden”. Eerst moet Christus sterven, maar Zich daarna ook voor een tijd verbergen, zodat wij alles verliezen om Hem alleen te gewinnen. O gelukkige zielen, die niets meer hebben, God zal u helpen bij het aanbreken van de morgenstond. Gij allen die er vreemdeling van zijt, dat gij uw armoede toch eens leerde zien. In het paradijs zijn wij alles verloren en, zal het wel zijn voor tijd en eeuwigheid, dan zullen we terug moeten krijgen wat wij verloren hebben. Wij moeten met God verzoend en bevredigd worden door de dood Zijns Zoons. Wij moeten gewassen worden in het bloed des Lams, Gods beeld terug ontvangen en in de gemeenschap met God hersteld worden. Doch bedenk, mijn medereiziger naar de eeuwigheid, dat wij, evenals de discipelen, geroepen moeten worden met een heilige roeping, dat wij in onderhandeling met Christus moeten komen. In de weg, die de Heere met Zijn discipelen gehouden heeft, ligt de weg die de Heere met al zijn volk houdt. Christus heeft eens tot Zijn discipelen gezegd: “Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren”. En dat geldt ook voor ons. Zo gaat het met allen, die hier in de tijd van Gods welbehagen geroepen worden uit de dood tot het leven. Wanneer het gemis van God en het gemis van Christus nooit door Gods Geest ontdekt is, kan er ook nooit betrekking zijn op de vervulling van dat gemis. De levendmaking door God de Heilige Geest is ons voor alle dingen van node. En al die kleine parelen, die wij hebben opgezameld en waaraan wij zo krampachtig vasthouden, moeten wij leren verkopen voor die Parel van grote waarde. Wij moeten alles schade en drek achten om de uitnemendheid van de kennis van Christus. Wij moeten uit ons werk gezet worden om in het werk van Christus te worden ingezet en daarin alleen te rusten met ons ganse hart. Er zijn mensen, die zeggen dat zij bekeerd zijn en die nog nooit armoede hebben leren kennen. Zij zijn rijk en verrijkt en hebben geen dings gebrek. O, die vermeende rijkdom zal wegvallen, soms al in dit leven, maar zeker in de ure des doods. O, dan met lege handen te zullen staan, wat zal dat verschrikkelijk zijn. God ontdekke u nog eer het voor eeuwig te laat zal zijn. Wanneer wij nooit iets missen, doch altijd maar volop hebben, zal Christus nooit waarde voor ons hebben. Er is een volk, dat alles door God ontnomen wordt. Wees er maar niet bedroefd over, want het is de weg, waarin gij alles zult vinden hetgeen tot het leven en tot de godzaligheid nodig is. En volk des Heeren, in de stand van het leven in de heiligmaking zal uw gemis groter zijn dan uw bezit. Wij moeten al wat teleurstellingen opdoen en uitgeledigd op de aarde zitten, opdat Christus het enige en het al voor onze ziel zal worden. Door de diepste armoede gaat het met al Gods kinderen tot de grootste rijkdom. Alle gemis zal in de hemel eeuwig vervuld worden, wanneer gij verzadigd zult worden met Gods beeld en God zijn zal alles en dat in allen. Dan zal het werkverbond voor eeuwig wegvallen en het genadeverbond in zijn volle heerlijkheid voor u schitteren. W.C. Lamain (1904-1984) (o.a. predikant geweest in Rotterdam-Zuid)... Christus loon (2)7 april 2018Meditaties“Zo zal Hij zaad zien, Hij zal de dagen verlengen; en het welbehagen des Heeren zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan” Jesaja 53:10b Lezers, stonden we vorig keer stil bij dit tekstwoord, vooral in het licht van de lijdensweken. Mogen we nu na Pasen, vooral stilstaan bij Christus’ loon in het licht van Zijn opstanding. De tekst zegt: Hij zal de dagen verlengen. Dat is ook loon dat Christus ontvangen zal nadat Hij verbrijzeld en krank gemaakt is, en Zijn ziel tot een schuldoffer gesteld zal hebben. De dagen verlengen dat betekent, dat Christus op de Paasmorgen is opgewekt door de Vader, als Rechter. Op de Paasmorgen heeft God als Rechter gesproken: Het is volbracht. De Vader was volkomen tevreden met het volkomen schuldoffer van Zijn Zoon. Op deze wijze heeft het God behaagd Zijn uitverkorenen zalig te maken: Christus verbrijzeld en krank gemaakt tot in de dood; Hij heeft volkomen verzoening aangebracht, en dat door volkomen voldoening. En daarom werd Christus op Paasmorgen door de Vader opgewekt, en mag Hij daar staan als de Vrijgesprokene ten opzichte van het Goddelijk recht. En in Christus, wordt dat ganse uitverkoren zaad, op de Paasmorgen, voorwerpelijk gerechtvaardigd, en door de Goddelijke Rechter vrijgesproken van schuld, en van straf en ontvangen ze een recht op het eeuwige leven. Hij zal de dagen verlengen. Christus zal ook opstaan in eigen kracht. Hij zal leven en zal, als de verhoogde Zaligmaker, Zijn verworven weldaden in het leven van dat uitverkoren zaad toepassen. Hij zal dat uitverkoren zaad wederbaren door Zijn Geest, hen schenken dat waar zaligmakende geloof. Hij zal in hun leven door Zijn Geest, in de weg van ontdekking en ontlediging, op Zijn tijd en wijze, naar de mate die Hem behaagd, plaats gaan maken voor Christus en Zijn Middelaarsarbeid. Hij zal hen iets gaan leren van de onmisbaarheid en de noodzakelijkheid van Zijn Middelaarsbediening. Omdat er een erfenis, in de afsnijding van hun leven, als een doodschuldige en vijand in zichzelf, zal leren verstaan dat Hij overgeleverd is om hun zonden, maar ook opgewekt is tot hun rechtvaardigmaking. Om, met bewustheid voor eigen hart en leven, uit de mond van de Rechter de vrijspraak te mogen ontvangen, en Christus en Zijn Middelaarsarbeid toegepast te krijgen aan hun ziel. Hij zal hen hier op aarde, in beginsel verlossen van de zonde, de duivel, de vloek en het oordeel, en hen schenken de gerechtigheid, de vrede en de zaligheid. Maar Hij zal, door Zijn opstandingskracht, hen ook opwekken tot een nieuw leven. Opdat ze, door Christus kracht, de zonde meer en meer leren afsterven, en hier in beginsel zullen hersteld worden naar Zijn beeld, om Zijn Naam ter eer te leven. Opdat hun leven zou worden met Christus verborgen in God. Hij zal de dagen verlengen, dat wil ook zeggen dat Hij zal leven tot in de eeuwigheid. Hij zal nu altijd voor dat zaad zorgen. Een aardse vader kan wel tot op zekere hoogte voor zijn zaad zorgen en ook nog voor het zaad van zijn zaad. Maar eenmaal sterft hij, dan kan hij voor zijn nageslacht niet meer zorgen. Maar Christus zal de dagen verlengen. Hij leeft tot in eeuwigheid. En Hij zal voor dat loon op Zijn arbeid, voor dat zaad zorgen. Zelfs voor de laatste van dat zaad, die zal worden toegebracht tot op de jongste dag. Want Hij leeft tot in eeuwigheid. En Zijn ogen zijn altijd en gedurig op degenen die Hem vrezen. En hetgeen Hij hen schenken zal, de vruchten die voortvloeien uit Zijn Middelaarsarbeid, die zullen ook de eeuwigheid verduren. Hij zal dat zaad leiden door, en naar, Zijn raad en eenmaal opnemen in eeuwige heerlijkheid. Opdat die verloste schare dan een Drie-enig God zal gaan toebrengen de lof, en de eer en de aanbidding, en de dankzegging. Dan zal dat zaad eeuwig eindigen in dat onbevattelijke welbehagen van een Drie-enig God. Dat het God de Vader behaagd heeft om het Liefste wat Hij had te laten verbrijzelen, dat het Christus behaagd heeft om Zichzelf tot een Schuldoffer te stellen en dat Gods Geest hen, door het woord, Christus en Zijn weldaden heeft willen aanwijzen, openbaren, verklaren en toepassen. En met het vergaderen van dat loon, namelijk de toebrenging van de uitverkorenen, met dat werk der verlossing in het hart van Gods Kerk, in de oefeningen van het geloof, gaat de Heere nog steeds door. We lezen immers “en het welbehagen des Heeren zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan”. Dat welbehagen is naar Kanttekening 52 het werk der verlossing en de vergadering der uitverkorenen uit alle volken door de prediking van het Evangelie. En dat gaat gelukkiglijk, dat is vast en zeker, gewisselijk en onwederstandelijk voort. Al is de tijd dan donker, al hangen de oordelen laag, er liggen nog kinderen, ook in de wieg, onder het zegel van Gods genade, die nog moeten zalig worden. Dat getal is nog niet vol. Wijlen ds. G.H. Kersten, die over deze tekst ook een preek heeft, zegt: “Zullen er nog mensen bekeerd worden? Gewis ja, omdat het welbehagen Gods nog niet ten einde is.” Dat loon op Christus Middelaarsarbeid is nog niet vol. En hoe gaat dat welbehagen dan voort? Wel, door de hand van Christus. En dan wijst Kanttekening 53 vooral op de dienst der prediking door de herders en de leraars. Dat welbehagen gaat voort en dat verheerlijkt de Heere bijzonder in Zijn huis, onder Zijn woord. En daarom, onbekeerde medereizigers, moet u er altijd zijn, als dat woord gepredikt en gelezen wordt. Daarom moet u de middelen waar nemen: Gods woord lezen, in Gods huis komen, uw knieën buigen, met de bede of God Zijn Geest aan Zijn woord zou willen paren. Opdat u, in de weg van het wonder, ook tot dat zaad zou mogen gaan behoren. Het welbehagen gaat nog voort, het is nog genadetijd. Zo gij Zijn stem heden hoort, haast u en spoedt u om uws levenswil. Het welbehagen gaat voort. Dat is ook waar voor u, Kerk des Heeren. God zal dat werk der verlossing, in de onderscheiden standen van het genadeleven, Zelf uitwerken in de harten van dat geestelijke zaad. En dan maakt Hij alles schoon op Zijn tijd. Hij schenke u veel het ontdekkende werk van Zijn Geest. Om meer en meer te mogen sterven aan alles wat van u is. Opdat er plaats komt voor Hem, die verbrijzeld is geworden. Opdat u, als een goddeloze in u zelf, gefundeerd mag worden op dat volkomen Slachtoffer, Christus, Wiens werk volkomen is. En tot slot, dat welbehagen gaat voort. Geeft het u nog wel eens werk in de binnenkamer, volk des Heeren? Om te worstelen aan Gods genadetroon voor het zaad der gemeente, voor uw eigen zaad, dat God u toevertrouwd heeft. Of de Heere in uw gezin, in de gemeente van dat geestelijke zaad geboren wilde doen worden, dat Hem eerbiedig vrezen mag. De Heere geve, ook in ons midden, op het gebed, om de volmaakte voorbede van Christus, de vervulling van Psalm 22:16: Zij komen aan door ’t Goddelijk licht geleid, om het nakroost dat de Heere wordt toebereidt, te melden ’t heil van Zijn gerechtigheid en grote daden. Uw en jouw ds. A. Verschuure ... Christus loon (1)24 maart 2018Meditaties“Zo zal Hij zaad zien, Hij zal de dagen verlengen; en het welbehagen des Heeren zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan” Jesaja 53:10b Jesaja mag profeteren wat het loon is op Christus arbeid als Hij alles op Golgotha ’s heuvel volbracht heeft. Wat dat loon is? De tekst zegt het: ”Zo zal Hij zaad zien”. “Zo zal Hij zaad zien”. Dat zaad, dat is nu het loon dat Christus was toegezegd op Zijn Middelaarsarbeid. Het loon op Zijn lijden en sterven waar we deze weken bij stilstaan. Psalm 2 zegt ervan: “Eis van Mij en Ik zal u geven de heidenen tot Uw erfdeel en de einden der aarde tot Uw bezitting”. Dat is die ganse uitverkoren Kerk, uit Jood en heiden. We lezen daar ook van in Johannes 12:24. Wanneer het tarwegraan in de aarde valt en sterft, dan brengt het veel vrucht voort. Christus moest Zijn ziel tot een schuldoffer stellen. Hij moest de dood in, en in die weg zou Hij zaad verkrijgen. Het loon op Zijn arbeid, de zaligheid van Zijn Kerk, die Hij van eeuwigheid lief had. Dat zaad, Zijn loon, dat zag Hij, dat had Hij voortdurend voor ogen in de gang van Zijn vernedering. En uit eeuwige liefde niet alleen tot Zijn Vader, maar ook tot Zijn Kerk, heeft Hij de beker van Gods toorn geledigd en Zich als een schuldoffer laten nagelen aan het vloekhout. Dat zaad, dat loon, dat ziet Hij nu nog, als de verhoogde Christus Zijn verworven weldaden, aan al Zijn uitverkoren gaat toepassen. Dat blijft Hij zien zolang ze zullen aankomen uit het noorden, het zuiden, het oosten en het westen. Zo zal Hij zaad zien. Hij zal het zaad zien, al de gegevenen des Vaders, die daar liggen op het vlakke des velds, dood in de zonden en in de misdaden. Zij worden zalig als God ze door woord en Geest levend maakt. Dan zal Christus dat zaad, als Zijn loon, zien. Dat zaad, volwassen mensen en kinderen, die door Gods Geest wederom geboren worden en voor God gaan leren bukken en buigen. Hij ziet dat zaad, als ze, met smeking en geween, de zonde gaan haten en verlaten, en de Heere gaan zoeken. Hij ziet ze, als ze in hun gemis, in hun nood en ellenden, zich naar Gods troon met gebeden zullen wenden. Hij ziet dat zaad als ze, in hun nood en dood, doorleven voor God niet te kunnen bestaan. Eén van de oudvaders zegt dat Hij hen zien zal met liefde, met welgevallen, met vreugde en met genot. Zo zal Christus nu Zijn arbeidsloon bezien. Nee, zo ziet dat zaad zichzelf niet. Zelf leren ze zich kennen als schuldigen, naakten, zondaren, doelmissers en goddelozen. Ze leren zichzelf kennen als buitenstaanders en ongelukkigen. Ze leren zichzelf kennen als Adamskinderen die voor Gods heilige rechtvaardigheid niet kunnen bestaan. Ze verdienen dat de Heere hen voor altijd zal wegdoen van voor Zijn ogen. Maar God ziet, in Christus, op dezulken neer, te midden van hun schuld en ellenden. Hij zal het voor hen waarmaken, om Jezus wil: “Zijn oog slaat hen in liefde gade. Hij zal hen heil bereiden, hen in de vesting, in die Enige Schuilplaats, leiden”. Hij zal zaad zien. Kanttekening 50 zegt ervan: “Hij zal dat zaad zien vermenigvuldigd worden. Het zal door de prediking van het Evangelie grotelijks aanwassen”. En dat wel bijzonder nadat Christus ten hemel gevaren is en dat woord Gods zal uitgaan over het rond en het breed der aarde. Hij zal zaad zien. Het zal een schare zijn die niemand tellen kan. En ze zijn gekomen op de Pinksterdag 3000 en kort daarna uitgegroeid tot 5000. Ze zijn gekomen, een Paulus, een Lydia. Ze zijn gekomen zelfs van de einden der aarde en ze hebben leren bukken en buigen voor de Koning der Koningen en de Heere der Heeren. Ja, dat zaad zal vermenigvuldigd worden. Niet optellen, maar vermenigvuldigen. Als men twee getallen optelt, levert dat veel minder snel een groot getal, dan wanneer men deze vermenigvuldigt. Dat zaad zal vermenigvuldigd worden. Dat ziet op de grootte van dat loon. Het zal toch een schare worden die niemand tellen kan. Kom, daarom mag je nog vragen: “Heere zou ook ik, onverdiend, bij Uw arbeidsloon mogen behoren”. Moge dat zaad ook onder ons rijkelijk worden uitgebreid. Opdat ook onder ons vervuld wordt: Mijn Geest op uw zaad en Mijn zegen op uw nakomelingen. Christus ziet echter nog loon op Zijn arbeid. De tekst zegt dat Hij de dagen zal verlengen. Hij zal opstaan. En het welbehagen des Heeren zal door Christus’ hand ook gelukkiglijk voortgaan. We hopen daar de volgende keer op te letten. Als de kerkbode weer uitkomt is het Pasen geworden. We zullen dan in de meditatie letten op de twee anderen vruchten waar de tekst van spreekt en die vooral wijzen op Christus’ opstanding en de vrucht daar. Gezegende dagen toegebeden. Uw en jouw ds. A. Verschuure... Een melaatse gereinigd29 januari 2018Meditaties“En tot Hem kwam een melaatse, biddende Hem, ……..” Markus 1:40-42 Dit tekstgedeelte verplaatst ons naar de begintijd van Christus’ omwandeling op deze aarde waarin een melaatse man tot Christus komt. Melaatsheid was een ernstige en ongeneeslijke ziekte in Israël. De ziekte begon met een kleine witte blaar en verspreidde zich over het gehele lichaam. De priester moest deze ziekte vaststellen. Was men melaats verklaard, dan moest men verstoten uit de samenleving, wonen op een eenzame plaats bij andere melaatsen. Men droeg gescheurde klederen als teken van rouw en moest al maar roepen; onrein, onrein! De melaatsheid is naar Psalm 51 een beeld van de zonde. Het tekent onze ellendestaat van nature. Goed uit Gods hand voortgekomen, zijn we in Adam allen nameloos diep van Hem afgevallen, en door onze erf- en dadelijke zonden gans melaats geworden. Nodig is dat de Heere naar Zijn welbehagen, door Zijn Woord en Geest, ons hieraan ontdekt en mee bekendmaakt. Dan zal er komen een scheuren van onze klederen, dat wil zeggen een rouwklagen over de zonde. Dan zal met diepe smart verstaan worden dat we buiten God en Zijn gemeenschap verkeren. Dan zal door diepere ontdekking geleerd worden; onrein, onrein! Bedorven van de hoofdschedel tot de voetzool toe. Reeds van het uur van mijn ontvangenis af een voorwerp van Gods toorn. Lezer, mag u door Gods genade iets van deze dingen verstaan met het hart? Is dat reeds de nood van uw leven geworden: onrein en aan uw kant onmogelijk om nog ooit genezen te worden? De man in onze geschiedenis had naar Markus 1:28 van Jezus gehoord. Dat gerucht had, bij deze ten dode opgeschreven man, geloof en hoop verwekt, dat hij door deze Profeet genezen zou kunnen worden. Daarmee was die man nog niet genezen, maar het heeft hem wel hoop en moed gegeven temidden van zijn dodelijke kwaal. Zo wil de Heere aan een volk, dat door de overtuiging en ontdekking aan hun melaatsheid in de nood en onmogelijkheid gebracht is, in de ontsluitingen van het Woord doen horen van de mogelijkheid van genezing en herstel, die er buiten hen te vinden is, in Hem, Wiens naam is Jezus. Hij, Die de Zaligmaker is, Die verlossen kan van het grootste kwaad, de melaatsheid en brengen gaat tot het hoogste goed, Gods gunst en gemeenschap, die zij zo smartelijk om eigen schuld missen moeten. Wat een wonder als Gods Geest in de nood van het leven, de oren aangaande Hem gaat openen. Dat verwekt een stille hoop in het hart. Daar is nog reiniging mogelijk, maar daarmee zijn ze niet gereinigd. Dat is juist de blijvende nood van hun leven. Geliefde lezer, is dit de beleving van uw ziel reeds geworden: hoe zal ik ooit in een rechte weg gereinigd worden van mijn melaatsheid en Gods gunst en gemeenschap in en door dat enige aangewezen Middel weer mogen proeven en smaken? Hoe wordt deze melaatse man nu gereinigd? De Heere gaat hem, zo blijkt uit het vervolg van de tekst, twee dingen leren. Die twee zaken vormen juist de inhoud van zijn gebed. Daarin belijdt hij, wat hij door Gods Geest in zijn hart doorleeft. Dat gebed luidt: “Indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen.” Deze man mag hier buigen voor Gods vrijmacht: “In dien Gij wilt.” Hij verstaat het met zijn hart, dat hij het niet waardig is dat de Heere hem geneest. Hij verdient de dood en het oordeel. Anderzijds weet hij ook geen andere weg dan neer te vallen aan de voeten van deze wonderdoende Profeet, van Wie hij gehoord heeft, dat alleen bij Hem alle macht is om hem te genezen. Dat belijdt hij in die paar woorden: “Gij kunt mij reinigen.” Deze twee lessen gaat de Heere door Zijn Woord en Geest al die ware overtuigde en ontdekte zielen leren, die wel horen mochten van het Middel ter genezing, maar die nog altijd als een melaatse over de aarde gaan. Die twee zaken: buigen onder Gods rechtvaardige vrijmacht en anderzijds het smeken om Gods genadige almacht, vinden we zo schoon terug in zondag 5 van onze Heidelbergse Catechismus. Kom, weet u bevindelijk van deze plaats af in uw leven? Alleen in die weg komt er plaats voor de openbaring van die gezegende Zaligmaker en de reinigende kracht van Zijn bloed. Hoor welk een gepast antwoord Christus in vers 41b geeft op dit gebed. De melaatse boog onder Gods vrijmacht en Christus gaat nu in die paar woorden: “Ik wil, word gereinigd”, spreken van Zijn gewilligheid om hem te reinigen. De melaatse smeekte om Zijn genezende almacht en terstond, vers 42, wordt hij door Christus van zijn melaatsheid gereinigd. Zo spreekt de Heere altijd gepast in het leven van Zijn kinderen. Hij maakt er eerst plaats voor om hen dan in de weg van het wonder te doen ervaren; Hij spreekt gewis tot elk die voor Hem leeft en dat van blijde troost en vrede. Dan mag een buigende melaatse, in dat bloed van Christus reiniging vinden voor zijn melaatse ziel. Dan ligt in de stand van het leven de schuld bedekt en mogen ze iets proeven van Gods gunst en gemeenschap, die vrede en blijdschap geeft in de ziel. En dat alles alleen om Jezus’ wil. Hij heeft de hemelse heerlijkheid verlaten en de melaatsheid van Zijn Kerk op zich genomen. In de weg van dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid heeft Hij Gods recht voldaan, de wet vervuld en de straf der melaatsheid gedragen en weggedragen. Opdat Zijn melaatse Kerk, door Hem gereinigd, weer in Gods gemeenschap hersteld zal worden en dat uit vrije genade alleen. Daarom zal de roemtaal van Gods Kerk ook zijn: “Door U alleen om ‘t eeuwig welbehagen”. Medereiziger naar de eeuwigheid, zal dat ook uw werk zijn tot in eeuwigheid. Ds. A. Verschuure... Een dienende Zaligmaker18 januari 2018Meditaties“Want ook de Zoon des mensen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen.” Markus 10:45 De Zoon des mensen is gekomen Er is ongenoegen onder de discipelen. Tien van hen nemen het Jakobus en Johannes zeer kwalijk, dat zij het gedurfd hadden de Heere Jezus te vragen of zij aan Zijn rechterhand en aan Zijn linkerhand mochten zitten in Zijn heerlijkheid. Dan wijst de Heere Zijn twistende discipelen op Zijn komen en Zijn werken in deze wereld. Zijn opdracht, die Hij van de Vader ontvangen heeft, vat Hij in de bovenstaande woorden kort samen. De Zoon des mensen is gekomen! Niemand heeft om Hem gevraagd. Hij is door de Vader geschonken. Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven. En Hij, God uit God en Licht uit Licht, is gekomen als de Zoon des mensen. Ons vlees en bloed heeft Hij aangenomen, opdat Hij door de dood teniet doen zou degene, die het geweld des doods had, dat is de duivel. Waartoe is Hij gekomen? De Zoon des mensen is gekomen. In deze zes woorden is die onuitsprekelijke grote gave des Vaders samengevat. Hij heeft Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar Hem in de dood overgegeven voor een verloren en doodschuldig volk, dat naar God niet vroeg. Waartoe is Hij nu gekomen? Éérst spreekt de Heere uit, waartoe Hij niet gekomen is. Hij is niet gekomen om gediend te worden. Ach, zulk een Jezus zouden wij nog wel begeren, Die gediend wilde worden. Zulk een Zaligmaker, Die wat van ons vroeg, zou ons wel passen. Was Hij gekomen om gediend te worden, wat zouden wij ons best doen om Hem te dienen! Was zalig worden een zaak van werken, een zaak van wat voor Jezus doen, o, wat zouden wij ijveren! Vierentwintig uur op een dag zouden we zwoegen, slaven, arbeiden om in te gaan. Maar nu, ach, nu zegt de Heere zo met nadruk: Ik ben niet gekomen om gediend te worden. Nee, jongere, oudere, uw (jouw) tranen tellen niet mee in Mijn arbeid. Uw zuchten en uw kermen kunnen die prijs der zielen, dat rantsoen aan God in tijd noch eeuwigheid voldoen. O, lezer, nu kan de Heere niets meer van ons gebruiken! Ik heb een oude predikant eens horen zeggen: ”Als wij konden zalig worden door wat voor Jezus te doen, wat zou Hij dan veel discipelen hebben! Maar nu is het maar een klein kuddeke”. Hij is gekomen om te dienen Hij is gekomen om te dienen. Niet voor mensen die nog wat voor God willen doen, heeft Hij waarde, maar voor mensen die uitgewerkt zijn. Voor hen krijgt Zijn borgwerk onuitsprekelijke waarde. Voor zielen, die wel eens hebben mogen wenen naar God en om God, maar die nu geen tranen meer hebben. Voor mensen, die dat zuchten en roepen tot de Heere leerden in de nood van hun zonde en vloek, maar die niet meer weten te zuchten en te roepen. Kort gezegd: voor die zielen, voor wie zalig worden zo onmogelijk wordt. Voor hen is Hij gekomen, neen, niet om door hen gediend te worden, want zij zouden niet weten waarmede zij Hem nog dienen konden. Maar om hen te dienen met Zijn gaven en met Zijn borgwerk. Hebben zij dan geen tranen meer? Hij kan een fontein uit een rots doen ontspringen. Hebben zij geen geloof meer? Hij is de overste Leidsman en Voleinder des geloofs. Klagen zij, dat zij de ware dankbaarheid zo missen? Hij geeft hun opnieuw een danklied tot Zijn eer. Al hun leven ligt in Hem. Hij, de Zoon des mensen, is hun geworden wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heiligheid en verlossing. Hij offerde Zichzelf Hij gaf Zijn ziel tot een losprijs, nee, niet voor allen, maar wel voor velen. Een losprijs, dat is immers de betekenis van het woord rantsoen. Hij kocht Zijn volk los uit de heerschappij van de satan en betaalde Zijn Vader de op de zonde geëiste straf: de dood. Hij betaalde met Zijn ziel. Hij offerde niet slechts Zijn lichaam, maar Zijn ganse Persoon. De Heere lere ons dat heilgeheim, dat er een dienende Zaligmaker is, Die niet vraagt wat Zijn kinderen hebben, maar wat zij missen en Die hun gebrek en nooddruft vervullen wil met Zijn onuitsprekelijke volheid. Ds. A. Moerkerken... Rondom de jaarwisseling16 december 2017Meditaties“Het is geschied” Openbaring 21:6m Geliefde lezer, alles heeft zijn bestemde tijd. Wat wordt dat bevestigd wanneer het afgelopen jaar bijna is voorbijgegaan. Nog enkele weken, dagen of uren (als u dit leest) scheiden ons en dan is ook deze jaarkring opgerold op de rol der eeuwen. Het is in de wonderlijke raadsvervulling Gods met al zijn wel en wéé voorbij. Zo gaat het leven van een mensenkind naar Gods eeuwig Woord naar het einde. Uren, dagen, maanden, jaren vliegen als een schaduw heen. Doch wie onzer doordenkt dat ook de tijd ééns zal ophouden? Immers wanneer een jaarkring is voorbijgegaan, rekent een mens weer voor het komende jaar. Hij rekent vooruit, jaren vooruit. Maar wie rekent met de eeuwigheid? In Gods eeuwige raadsvervulling wilde de Heere de tijd inschakelen. Het was naar Gods welbehagen om in die gestelde tijd Zijn gemeente op te zamelen uit alle geslachten, talen en natiën. Met de schepping der wereld begon die tijdsbedeling. Straks is de tijdsbedeling ten einde. Wanneer de storeloze eeuwigheid zal worden doorleefd, zal Adams geslacht het beleven dat het voor de eeuwigheid geschapen is. Het is Johannes, de Apostel der liefde, die op Patmos dit beluisterd heeft uit de mond Gods. In Openbaring 21 vers 5 deelt hij dat aan ons mede. „Die op de troon zat zeide.” Als God spreekt, dan heeft Johannes geleerd te luisteren. Daarvoor heeft de Heere hem in het uur der wedergeboorte de oren geopend. Immers, van nature hoort de mens niet. Dan is hij horende doof. Wat heeft Johannes gehoord? Het is geschied! De Heere wijst Johannes op het laatste oude jaar op de aarde. Dan zal het zijn: het oude is voorbijgegaan, ziet het nieuwe komt. Ik maak alle dingen nieuw, heeft de Heere tot Johannes gezegd. Dat wijst erop dat alles verdwijnen zal. Dat alles zal vergaan. Hier op de aarde is niets bestendig. U ziet dat om u heen. Vertering, verrotting, vergankelijkheid. En wie staat er bij stil? Wie zoekt de dingen die eeuwig en bestendig zijn? Dit getuigenis is een betrouwbaar getuigenis. Het is de God van hemel en aarde, Die ons dit heeft laten verkondigen. Het is de eeuwige besluitende God, Die ons deze boodschap laat brengen. Het is geschied! Het wil zeggen, dat de tijd is aangebroken dat alles voltooid is. Het woord „geschied” wijst ons immers op iets dat voorbij is. Het is verleden geworden, een onherroepelijk verleden. Wanneer wij het jaar terugzien, dan is er veel dat tot het verleden behoort. Wie ziet in deze ogenblikken niet terug? En hoevelen zien dan met smart terug? Wat een lege plaatsen, de lege stoel, de lege plaats aan de tafel, de lege plaats in het hart. Kom, hebben wij in het afgelopen jaar ook de lege plaats in ons hart gevoeld vanwege het doorleefde Godsgemis? Het is geschied! Dat wijst op het voltooien van het werk ‘Gods. Wat is dan voorbij? Het werk Gods tot verlossing. Het werk Gods der voorzienigheid. Het werk Gods van Gods kerk op aarde. Het is geschied! Dat is, dat de prediking van vrije genade niet meer gebracht wordt. Dan wordt niet meer opgeroepen tot bekering. Dan is het nooit meer: „Bekeert u, bekeert u gij afkerige kinderen.” Dan zullen in de weg van de voorzienigheid de middelen der genade niet meer gevonden worden. Dan zullen op de zondagen de deuren van Gods huis niet meer open zijn om te nodigen. “Kom ga met ons en doe als wij, Jeruzalem dat ik bemin, Wij treden Uwe poorten in”. Dan zal er niet meer op worden gewezen, dat het bloed van het Lam Gods reinigt van de zonde. Dan zal de prediking ophouden. Het zaad van het Woord Gods wordt niet meer gezaaid. Dan zal ook een godvruchtige vader niet meer vermanen om de paden der zonde te verlaten. Dan zal een bezorgde moeder niet meer wijzen op de beminnelijke dienst van God. Dan zullen ouders niet meer voor God gebogen liggen om te bedelen om de behoudenis van hun zaad. Dan wordt niet meer gewaarschuwd, dan is het voorbij. Hoe zal het dan zijn? Het is geschied! Elk jaar is voor ons een teken, dat het einde komt. Ook het einde van onze tijd nadert. Dan houden onze werken op. Dan houden onze woorden op. Dan houden onze gedachten op. En dan, er is een gedenkboek voor Gods aangezicht. Het is geschied! Aan het einde van elk jaar maken wij onze balans op. Dan sluiten wij het boekjaar af. Als wij nu ook dit jaar van ons levensboek afsluiten, wat zal ons eindcijfer zijn? Zullen wij deze balans voor God kunnen verantwoorden? Dan mocht het einde van het jaar dat aan ons voorbijging een slotsom hebben. De slotsom waar Gods kerk door het geloof bezitter van is. Namelijk de geloofswetenschap, dat al hun zonde en te kort, al hun gebrek en dwaasheid is bedekt in de volmaakte wandel en arbeid van Christus, Die met Zijn dierbaar bloed voor al hun zonde volkomen betaald heeft. Die uit al het geweld des duivels heeft verlost. En alzo bewaart, dat zonder de wil Gods geen haar gekrenkt worde. Dat volk heeft bij het afscheid van het oude een geloofsgezicht op het nieuwe. Zij zullen instemmen, mag u en jij dat ook al instemmen? Gij maakt eerlang mij ‘t levenspad bekend. Waarvan in druk, ‘t vooruitzicht mij , verheugde. Uw Aangezicht, in gunst tot mij gewend. Schenkt mij in ‘t kort verzadiging van vreugde. De lieflijkheên van ‘t zalig hemelleven, Zal eeuwiglijk Uw rechterhand mij geven. Ds. P. Blok.... Waar zijt gij?7 december 2017Meditaties“En de Heere God riep Adam en zeide: Waar zijt gij?” Genesis 3:9 Geliefde lezer, in de eerste hoofdstukken van het Nieuwe Testament die door de evangelisten Mattheüs, Lukas en Johannes geschreven zijn, kunnen we lezen van het onbevattelijke wonder dat de eeuwige Zone Gods, de menselijke natuur wilde aannemen en geboren wilde worden in de beestenstal van Bethlehem. In de komende weken zullen we daar weer bij bepaald worden. Om echter iets van de noodzakelijkheid van dat wondere geheim te kunnen verstaan, moeten we terug naar de eerste hoofdstukken van het Oude Testament. We kunnen in Genesis 1 lezen van de volmaakte schepping en de heerlijke staat waarin God de mens geschapen had. In Genesis 2 vinden we dan hoe de Heere met Adam het werkverbond gesloten had, waardoor Adam als verbondshoofd, en in hem al zijn nakomelingen, de zaligheid konden verdienen in de weg van gehoorzaamheid. Maar zo is het niet gebleven. Genesis 3, waar ook de tekst voor deze meditatie uit genomen is, bepaalt ons bij onze diepe val. Het beschrijft het feit van de zondeval, maar ook de aangrijpende wijze waarop de mens tot deze diepe val gekomen is. Probeert u met Gods Woord en de kanttekeningen er naast het maar te volgen. In vers 1b begint de satan, via de slang, Eva aan te spreken. Eva gaat luisteren en de satan begint twijfel te zaaien in het hart van Eva. Eigenlijk ligt hier al het begin van Eva’s val. Vervolgens gaat in vers 2, Eva met de satan in gesprek. Dan komt de twijfel en het ongeloof in Gods Woord bij Eva openbaar. In vers 3 gaat Eva namelijk Gods gebod zwaarder maken, en Gods straf lichter voorstellen. Van Gods gebod zegt ze, dat ze van die ene boom niet mogen eten, maar die boom ook niet mogen aanroeren. Dat eerste heeft God gezegd (Gen 2:17), maar van het niet aanroeren heeft God nooit gesproken. Daardoor maakt ze Gods gebod zwaarder. Verder zegt ze erbij: “Opdat gij niet sterft.” In de grondtaal staat er eigenlijk: “Opdat gij niet misschien sterft.” Op die manier stelt ze Gods straf lichter voor. De Heere had de straf op de overtreding namelijk duidelijk gesteld (Gen 2:17). Is de weg naar de zonde nóg niet zo in ons leven? Bij Eva was de verleiding alleen nog maar van buiten af, maar bij ons komt de verleiding ook van binnenuit, uit ons boze, verdorven hart. Wanneer wij ons neigen tot de zonde, de twijfel in ons hart naar boven komt, mag het wel, of mag het niet, en we dan in “gesprek” raken met de zonde, dan zijn we op gevaarlijk terrein. En hoe vaak gebeurt dat niet op een dag? Dat we voor de keuze gesteld worden om iets wel of niet te doen. En wat probeert satan dan altijd weer om Gods gebod en de dienst des Heeren zwaarder voor te stellen, dan deze in werkelijkheid is. Wat probeert hij altijd weer Gods straf licht te maken in onze door de zonde verblinde ogen en harten. En zo vallen wij, net als Eva die ene keer in het Paradijs, dagelijks in de zonde, met onze gedachten, woorden en werken. En daardoor verdienen wij Gods rechtvaardige straf over de zonde, namelijk de drievoudige dood. Kom is dat reeds door de overtuigende bediening van de Heilige Geest de nood van uw en jouw leven geworden, zoals de dichter het zong; “zulk een last van zonde en plagen, niet te dragen, drukt mijn schouders naar beneden” en ook: “ik ben Uw gramschap dubbel waardig!”? Hoe komt Eva nu tot het eten van de verboden vrucht? We vervolgen de aangrijpende beschrijving ervan in Genesis 3. De satan gaat verder in zijn spreken tot Eva. Satan beschuldigt God van bedrog in vers 4 en gaat in vers 5 verkeerde en harde gedachten van God voorstellen. God zou a.h.w. bang zijn dat de mens ook als God zou worden. Dit laatste ontsteekt eigenlijk de diepe, goddeloze, zondige begeerte in het hart van Eva, de begeerte om te zijn als God. De wortel van alle zonde, die in ons aller hart van nature gevonden wordt, namelijk de hoogmoed. Eva ziet de boom, begeert haar vrucht, en doet de zonde (Gen 3:6). Zien, begeren, doen is de weg tot elke zonde. Ga het maar na in uw leven, jong en oud. Daarbij probeert satan altijd meerderen mee te slepen in het kwade. Zie het maar bij Eva. Ze geeft ook haar man (Gen 3:6b), die volmaakte kennis had en dus niet per ongeluk gegeten heeft. En ook hij at. En zo viel Adam, en wij in hem, van God af. Toen was het werkverbond verbroken en alles verloren en onder het oordeel des doods. En dan het wonder van onze tekst. Dan gaat God vanwege het eeuwige welbehagen, het genadeverbond openbaren en de mens die bij hem moed- en vrijwillig is weggelopen, toch weer opzoeken. Daar klinkt de stem door het paradijs: “Adam, waar zijt gij.?” Adam had nooit meer naar God gevraagd en ook niet naar Hem gezocht, maar uit eenzijdige liefde vraagt God naar Adam, die Hij reeds van eeuwigheid verkoren had tot de zaligheid. En zo zoekt de Heere nu nog op al degenen die Hem van eeuwigheid van de Vader gegeven zijn en maakt hen in het uur der wedergeboorte van dood levend. En alzo wordt waar wat artikel 17 van onze Nederlandse geloofsbelijdenis getuigt: “Dat God, Zichzelven begeven heeft om hem (Adam en alzo ook heel zijn uitverkoren Kerk) te zoeken, toen hij al bevende voor Hem vlood en heeft hem getroost, belovende hem Zijn Zoon te geven”, zoals we dat kunnen lezen in Gen. 3:15. En dat wonder van Christus komst wat in het Paradijs voor het eerst beloofd was en daarna vele malen herhaald is, wordt nu vervuld in de volheid des tijds en beschreven in het begin van het Nieuwe Testament. Hij is gekomen om te zoeken en zalig te maken, verloren en rampzalige Adams-kinderen, die naar Hem niet zoeken en Hem niet nodig hebben. Zulken gaat Hij door Woord en Geest toeroepen: “Waar zijt gij?” Om ze als arme, rechteloze zondaren, in een rechte weg aan Zijn voeten te brengen. Om ze dan in de weg van het wonder iets van het geheim te laten beleven dat Hij nu geboren is in een beestenstal, om weglopers in Adam, weer op te zoeken en zalig te maken. De Heere schenke naar zijn welbehagen ons met onze kinderen iets van dat geheim van het Kerstfeest te mogen verstaan voor eigen hart en leven. Ds. A. Verschuure... Jona gaat overboord21 november 2017Meditaties“En zij namen Jona op, en wierpen hem in de zee.” Jona 1:15a De diepblauwe hemel boven de Middellandse Zee is loodgrijs geworden; het anders zo heldere water kleurt inktzwart. De wind fluit door de touwen, de zeilen zijn gereefd. Het schip kraakt. De zeelieden kunnen zich maar met moeite staande houden. Ze roepen elk tot hun God. Beneden in het ruim ligt de profeet Jona te slapen. Hij heeft nergens last van, terwijl het rechtvaardige oordeel Gods hém betreft! Want ‘de HEERE wierp een grote wind op de zee’ (vs. 4). De HEERE komt Jona tégen in zijn poging om van Gods aangezicht weg te vluchten en Hem uit de vingers te blijven. Jona is immers op de vlucht naar Tarsis. Hij wil niet wat God wil, Die gezegd had: ‘Maak u op, ga naar de grote stad Ninevé, en predik tegen haar’ (vs.2). De heidense opperschipper moet Jona wekken en opwekken: ‘Wat is u, gij hardslapende? Sta op, roep tot uw God, misschien zal die God aan ons gedenken, dat wij niet vergaan’. (vs. 6). Als Jona dan door het lot is aangewezen, zegt hij: ‘ik ben een Hebreeër; en ik vreze de God des hemels, Die de zee en het droge gemaakt heeft.’ Wat een geloofsbelijdenis! Jona zegt als het ware: ‘Mijn God staat overal boven; alles ligt in Zijn handen, ook deze storm’. Er breekt iets in de ziel van de ongehoorzame Jona. Hij belijdt én eigent onvoorwaardelijk zijn schuld: ‘Neem mij op, en werpt mij in de zee, zo zal de zee stil worden van ulieden; want ik weet, dat deze grote storm ulieden om mijnentwil overkomt.’ (vs.12). Jona valt aan Gods kant en buigt onder Gods heiligheid en rechtvaardigheid. Kent u dat plekje in uw leven? Dat u buigen ging onder de straffen van uw ongerechtigheid? Dat u het vonnis van God ging ondertekenen? Wat een gezegende gang in het geestelijke leven is dat: ‘Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig.’ Jona maakt geen voorbehoud. Hij is onwaardig en rechteloos, God kan het niet meer verkeerd doen. Hij moet overboord. Hij zal verdwijnen in die woedende wateren, in die kolkende zee. Dan zal de zee pas tot rust komen. En dáár gaat Jona… Maar in dat ‘doodlijkst tijdsgewricht’ heeft de HEERE Jona opgevangen en bij vernieuwing ingewonnen voor Zijn liefdedienst. De HEERE leert Zijn kind en knecht een wonderschoon gebed bidden uit de diepte (Jona 2), dat uitloopt op de hartelijk uitroep: ‘Het heil is des HEEREN!’ (Jona 2:9). Jona, zó kennen we u weer: ‘Het heil, de verlossing komt van God. En van Hem alleen!’ Nu heeft u weer iets te preken! Deze jubel (‘Het heil is des HEEREN!’) wordt uitgezongen door elk kind van God dat hartelijk leerde buigen onder Gods rechtvaardige eis: ‘Zijt heilig, want Ik ben heilig’ en die zichzelf moest aanklagen vanwege zijn volkomen onheiligheid en ongehoorzaamheid. In die weg wordt het omkomen, maar waar wij gaan verdwijnen, gaat Christus verschijnen. Hij is de grote Heiland, Hij is ‘het Heil des HEEREN’! Jezus Christus, Gods Zoon, Verlosser, in het Grieks samen te vatten in het acronym ICHTHUS (‘vis’). En zoals Jona hier ongedacht en onverwacht in het leven behouden wordt door de grote vis die hem opvangt, zo is het met elk kind van God dat het rechtvaardig vonnis van God mag aanvaarden. Achter de dood ligt het leven. Het heil komt niet van ons, maar ‘het heil is des HEEREN.’ Ja de verlossing komt van de andere kant. Wat een les. De godsdienstige mens blijft altijd maar overeind. Hij houdt zichzelf op de been met gestalten, uitreddingen en conclusies, maar is nooit eens overboord gegaan. Bekommerde ziel, kunt u Jezus maar niet vinden? U zit nog wat te hoog. Want Jezus wordt gevonden in de diepte. Smeek of de Heere u Zijn Heil wil schenken! Kan dat dan voor zo’n ellendige? Ja, want ‘het heil is des HEEREN!’ En daarom is er behoud! Zelfs voor dienstweigeraars, ongehoorzamen, weglopers: voor de grootste der zondaren. ‘Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen’. (Rom. 11:36). ds. H.A. van Zetten... Een noodzakelijke wetenschap6 november 2017Meditaties“Want wij weten, dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, (maar) eeuwig in de hemelen.” 2 Korinthe 5:1 Bereidt uw huis want gij zult sterven. We zien en horen het telkens om ons heen. Gedurig komen de roepstemmen tot ons. Jonge mensen waar de levensdraad plotseling wordt afgesneden. Oudere mensen die de weg van alle vlees moeten gaan. Het roept ons toe dat ook ons aardse huis zal worden gebroken. Wij, die geschapen zijn om eeuwig te leven tot Gods eer, moeten sterven vanwege onze zonde. Want de Heere heeft gezegd: stof zijt ge en tot stof zult ge wederkeren. Ons lichaam, ons aardse huis wordt gebroken. Het wordt vergeleken bij een tabernakel, een tent, die er maar even staat en dan weer wordt weggenomen. Het wordt gebroken, hetzij in de vroege morgen van het leven, in de kracht of in de avond van het leven. David zegt in Psalm 39: ‘HEERE! maak mij bekend mijn einde, en welke de mate mijner dagen zij; dat ik wete, hoe vergankelijk ik zij. Zie Gij hebt mijn dagen een handbreed gesteld, en mijn leeftijd is als niets voor U; immers is een iedere mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid.’ Wij weten. We zien het om ons heen. Maar om dit werkelijk te verstaan is het zo nodig dat de Heere onze blinde zielsogen opent. Dan, verlicht door Gods Geest, gaan we ons leven zien in eeuwigheidslicht. Dan stellen we de dag van onze dood ook niet meer ver weg, maar dan is er geen rust eer we geborgen zijn in de Schuilplaats van de Allerhoogste. In de wetenschap van de broze vergankelijkheid van ons leven wordt het dan voor ons van het allergrootste belang om een gebouw van God te hebben. Een vaste en blijvende woning door de Heere bereid en geschonken. Een gebouw niet met mensenhanden gemaakt, want daar blijft niets van over. Maar een eeuwig gebouw van God, waar geen mensenhand aan te pas komt. God de Vader ontwierp het bestek van dit gebouw. Het Fundament van dit Godsgebouw is Christus de Gekruisigde. En God de Heilige Geest past dit Godswerk toe in de harten van adamskinderen naar Zijn welbehagen. Lezer, de Heere opene ons oog voor de broosheid van ons bestaan, een tent. Dat er maar één schrede is tussen ons en de dood. Wanneer wij geen deel hebben aan dit Godsgebouw, dan worden wij door de storm van Gods toorn weggevaagd en dat voor eeuwig. Om toch geen rust te hebben eer wij mogen weten op goede gronden, met de apostel, gefundeerd te zijn op de enige Rotssteen des behouds, Christus. Want die Man zal zijn als een verberging tegen de wind en een schuilplaats tegen de vloed. Wie hier door genade in mag delen gaat hier al bij ogenblikken zingen van dat wondere Godswerk en zal, wanneer dat aardse huis wordt gebroken, eeuwig gaan zingen van Gods goedertierenheden. ds. G.J.N. Moens... Deze moet ik ook toebrengen7 oktober 2017Meditaties“Deze moet ik ook toebrengen” Johannes 10:16 Christus als de Goede Herder spreekt deze woorden in dit bekende hoofdstuk. “Deze”, dat zijn de andere schapen, die niet van de stal van Israël zijn. Die andere schapen zijn zo ver van Hem af; ze dwalen maar rond, waarbij de één zijn knieën buigt voor hout en steen en de ander voor zichzelf. Deze schapen, evenals de schapen uit de stal van Israël, komen echt uit zichzelf niet naar de Herder toe. “Ik moet ze toebrengen”, zegt de Heere Jezus. Het toebrengen van de schapen tot de kudde is de taak van de Goede Herder. Hij is aldoor bezig met dat toebrengen. Dit werk zet Hij voort tot de laatste is toegebracht en Zijn Koninkrijk voltallig zal zijn. “Ik moet” zegt Hij. Het is dus een Hem opgedragen taak. Het is de wil des Vaders, dat die andere schapen toegebracht worden. Het is echter ook de drang van Zijn liefdevolle hart dat Hem dringt die andere schapen te zoeken en ze toe te brengen. Gelukkig dat Hij dit werk doet. Geen mens zou bij machte zijn om maar één afgedwaald schaap tot de kudde van deze Goede Herder te brengen. Dit werk van toebrengen is daarom in zulke goede Handen. Deze Herder is volkomen berekend op dit onmogelijke werk. Hij weet immers waar deze schapen zijn, die toegebracht moeten worden. Hij weet in welke strikken van zonde en schuld zij zitten, ja ook welke machten van on- en bijgeloof hen gevangen houden. Maar deze Goede Herder staan alle middelen ten dienste om die schapen te redden en te verlossen van het eeuwig verderf. Geen held is sterker dan Hij. Maar geen mens is ook met zo’n innerlijke ontferming over deze schapen bewogen als deze Herder. Hij daalde af in hun diepste nood, ja tot in de diepte van hel en dood. En wat een verzet ondervindt Hij daarbij, zowel van de machthebbers als van de schapen. Ze geven zich zomaar niet gewonnen. Ze zijn zo onwillig en tegenstrevend. Maar Zijn hand is sterk en Zijn arm heeft groot vermogen. Nu wil die Goede Herder bij de toebrenging wel gebruik maken van Zijn dienstknechten. Zo sprak Hij eenmaal tot Petrus: “Weid Mijn schapen”. Nog roept Hij arbeiders om uit te gaan. Echter al Zijn dienstknechten moeten het horen: “Ik moet toebrengen”. Dit woord van Christus wijst ons op de machteloosheid van Zijn dienstknechten. Zij kunnen ook alleen maar bestaan door Hem. En als Hij toch mensen wil gebruiken, dan is dat alleen maar een wonder. Dat is hun taak: Zijn boodschap doorgeven, Zijn getuigen zijn. “En zij zullen Mijn stem horen”. De stem is immers het middel om iemand te roepen. Alle dienaren in Gods koninkrijk hebben dus Zijn stem te laten horen. Heeft u reeds in de prediking des Woords de stem des Heeren mogen horen? Het schijnt soms of alles tevergeefs zal zijn. En toch zegt die grote Herder der schapen: “Zij zullen horen”. Van nature gaat die stem aan ons voorbij. Maar wanneer Zijn stem doordringt tot het diepst van het hart, dan horen we de stem van de Zone Gods, die ons verschrikt vanwege onze zonde en onze schuld, maar ook een stem, die gaat spreken van verzoening en vergeving, aangebracht door die Goede Herder zelf. Moge die levendmakende stem onder ons veel klinken, ja zijn voortgang vinden tot aan de einden der aarde. Ds. L. Blok... Geen blijvende stad23 september 2017Meditaties“Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomende.” Hebr. 13 : 14 Als er nu eens één van Gods knechten bij ons kwam om ons te vragen, hoe het er met ons voorstond met het oog op de eeuwigheid en ons vroeg: “Is het wel met u?”, wat zouden we dan antwoorden? Zeker, als we dan “nee” moesten zeggen, zouden we toch nog kunnen denken: Ik leef nog en ik ben nog gezond. Wat ik nog niet ben, kan ik nog worden en wat ik nog niet heb, dat kan ik nog krijgen. Maar laat ons eens voorstellen dat we bij deze vraag op ons ziekbed lagen, door de doktoren opgegeven en geen hoop meer hebbend op genezing. Als ons dan de vraag uit onze tekst gesteld werd en we moesten dan zeggen: Nee, ach nee! Ik moet met een onvernieuwd hart en zonder Borg naar die eeuwigheid, waar ik in mijn gezonde dagen zo weinig over gedacht en zo weinig voor gevreesd heb! Ach! wat zou dat een aandoenlijke en vreselijke zaak zijn. Want dat wil zeggen dat wij onbereid een heilige en rechtvaardige God moeten ontmoeten. Wij hebben hier geen blijvende stad! Ziedaar een woord dat van toepassing is op elk onzer, jong en oud. De koning zowel als de arme bedelaar, de rijken en de geringen, de wijze en de dwaas, de vrome en de man die God niet vreest. Van allen is het waar dat wij hier geen blijvende stad hebben, maar eenmaal moeten gaan sterven en nederdalen in de aarde. Al is onze binnenste gedachte dat onze huizen zullen zijn tot in eeuwigheid en onze woningen van geslacht tot geslacht en al noemen we de landen naar onze namen. De mens nochtans die in waarde is, blijft niet. O, dat wij die waarheid dat wij hier geen blijvende stad hebben, eens recht ter harte leerden nemen en dat wij veel met Mozes leerden bidden: “Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen.” En mochten wij maar leren doen al wat onze hand vindt om te doen, want er is geen wetenschap, wijsheid noch bezinning in het graf, zoals we kunnen lezen in Pred. 9:10. Wij blijven toch niet lang meer hier, maar gaan eerlang naar ons eeuwig huis. Daarom, indien wij enigszins onze ziel liefhebben, zo laat ons onszelf haasten en spoeden om onzes levens wil. Laat ons in Christus zoeken verlossing uit het graf, vrijdom van de hel en het genaderecht op de hemelse kroon. Nu staat er nog een nodigende Jezus voor ons, nu is de poort van de vrijstad nog open. Nu nog, maar morgen kan het te laat zijn, dan kan de deur voor eeuwig op het nachtslot zijn. Daarom kom, laat ons die andere stad zoeken, de toekomende, eer wij te laat komen. Met de toekomende stad bedoelt de apostel de eeuwige woonplaats voor al het volk van God. Al de inwoners van die stad zullen komen uit het oosten, westen, zuiden en noorden. Zij zijn gekochten met het dierbare bloed van het Lam. Eertijds behoorde haar grootste getal tot het onedele, arme en verachte soort van volk. Maar daar zijnde, zijn ze allen koningen en priesters Gode en ze dienen Hem met eeuwige vreugde. Ze zijn bekleed met lange, witte klederen en dragen palmtakken in hun handen. Eertijds waren zij zondig en ellendig, maar dan blinken zij van reine heiligheid, geheel volmaakt. Het gezang in die stad zal daar eeuwig zijn: Halleluja, ere zij God Drieënig, ere zij het Lam Dat geslacht is en ons Gode gekocht heeft met Zijn bloed, uit alle geslachten, talen, volken en naties. In die stad zal ook onder al die stadgenoten nimmer enige twist of geschil zijn, maar zuivere en volmaakte liefde, eensgezindheid en vrede tot in alle eeuwigheid. Daar zal het eeuwige verzoeningsplan worden doorzien en bewonderd. Nimmer zal enige zonde daar weer scheiding maken tussen God en Zijn lieve uitverkoren volk. In die stad zal ook nimmer enige pijl des vijands vliegen, want de gouden muren van dat Jeruzalem zijn voor de vijand veel te hoog. Alle vijanden van Jezus zullen daar eeuwig buiten moeten blijven en al Zijn vrienden zullen daar binnen zijn en eeuwig blijven. O! het zal zo goed en zalig in die stad zijn. En ik hoop dat u en ik daarin eenmaal inwoners zullen worden! Wulfert Floor... Een wonderlijke opdracht9 september 2017Meditaties“Werp uw brood uit op het water, want gij zult het vinden na vele dagen.” Prediker 11:1 Na de schoolvakanties begint voor velen het gewone leven weer. Onze kinderen gaan naar school. Anderen zetten de eerste stappen op de arbeidsmarkt. Ook de huisbezoeken, catechisaties en alle kerkelijk werk wordt weer opgestart. Toch wijst de Schrift behalve de opdracht tot het werk nog een taak aan. De Prediker wijst er ons op in bovenstaande tekst. Het is een wonderlijke opdracht. Ogenschijnlijk lijkt ze zinloos. Een zware steen in het water veroorzaakt rimpels, maar verandert zelf niet. Maar brood in water valt uit elkaar. Na korte tijd zie je er niets meer van. Wat bedoelt Salomo met dit woord? De letterlijke verklaring is moeilijk te geven. De verklaringen lopen sterk uiteen. De Kanttekeningen wijzen op het verband met het tweede vers waarin over armen gesproken wordt. Wat aan hen gegeven wordt, krijgt men niet terug. Wel kan het gebeuren dat later de liefde beloond wordt. Hoewel we de letterlijke verklaring laten rusten, menen we toch dat de Prediker, nee de Heere Zelf, in deze tekst ons allen een diepe les wil leren. We lezen van brood. Het is de eerste levensbehoefte. Christus heeft Zijn discipelen het gebed voorgebeden: Geef ons heden ons dagelijks brood. We mogen en moeten de Heere vragen om al wat nodig is voor het leven van alle dag. De Heere zegt: Ken Mij in al uw wegen. Jongelui, vergeet de Heere toch niet in je studie, op school, je werk. Dit geldt ook de ouderen. We mogen met de noden en zorgen van dit leven en zeker ook de opvoeding van onze kinderen tot de Heere gaan. Maar de tekst zegt meer. Brood wijst niet alleen op de behoeften van dit leven, maar bovenal op wat nodig is voor de eeuwigheid. Christus sprak tot de schare: ‘Werkt niet om de spijze die vergaat, maar om de spijze die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen u geven zal’. En kort daarop wijst Hij Zichzelf als die Spijze aan: ‘Ik ben het Brood des levens’. Dat Brood moet worden uitgeworpen en bekend gemaakt. De tekst wijst op werpen. Dat wijst op gulheid. Er is immers genoeg. Aards brood raakt op, maar dit Brood nooit. Ook wij worden met dat Brood bekend gemaakt. Hoeveel vermaningen, roepstemmen en lokstemmen van het Evangelie hebben we al gehoord: thuis, op school, in de kerk, op de catechisatie en de vereniging. Maar wat is de vrucht in jouw en uw leven? Is alles nog schijnbaar voor niets geweest? O, dat Brood wordt ons aangewezen en aangeprezen. Het geeft zielenvoedsel, deze Spijze blijft tot in het eeuwige leven. Door de zonde vindt de mens geen ware vreugde en verzadiging meer in God. Nu is er de honger naar de wereld en wat van beneden is. Hoeveel tijd besteden we niet aan wat niet echt verzadigt. Christus is het Brood des levens. Hoe past deze Naam bij Hem. Brood moet worden toebereid. Het zaad wordt gezaaid, later is er de oogst, dan worden de graankorrels vermalen tot meel. Tenslotte moet het toebereide meel in de oven. Treffend beeld van de lijdensgang van Christus. Om Brood te kunnen zijn werd Hij door de Vader verbrijzeld. Hij was de Man van Smarten. Nooit is onder woorden te brengen wat het Hem gekost heeft om Spijze te kunnen zijn voor een hongerend en dorstend volk, dat alleen in en door Hem verzadigd wordt. Maar al is het een groot voorrecht te weten dat er Brood is, er is meer nodig. Dit Brood moet gegeten worden. Zoals de mens met het brood dat hij eet als het ware één wordt, zo moeten we met Christus door een waar geloof verenigd worden. De catechismus spreekt over een ingelijfd worden. En dat Brood blijft nodig. Dat geldt het natuurlijke leven, maar ook in geestelijk opzicht. Gods kinderen hebben telkens opnieuw het verzoenend en reinigend bloed van Christus nodig. Hoe ligt dat in uw leven? Verstaan wij al de noodzaak van de telkens terugkerende bede: ‘Heer’ ai maak mij Uwe wegen door Uw Woord en Geest bekend’. Alleen de Heilige Geest leert ons de ware aanhankelijkheid en afhankelijkheid. Maar nu klinkt de opdracht in onze tekst: ‘Werp uw brood uit op het water’. Dat Brood, dat Evangelie van zaligheid moet bekendgemaakt worden. Aan wie: Aan allen. Niemand uitgezonderd. Leeftijd en afkomst telt hier niet mee. De opdracht is om te werpen. Dat geldt in het bijzonder de dienaren van het Woord, Gods knechten, maar ook alle ambtsdragers, leerkrachten en leidinggevenden, ja alle ouders. De Heere zegt dat we aan alle wateren moeten zaaien. Eens zullen we rekenschap moeten afleggen over de zorg aan de zielen die ons zijn toevertrouwd. En die opdracht klemt te meer als we lezen: Werp uw brood. Gods dienaren moeten dit Brood kennen, de smaak ervan weten, de kracht ervan hebben ervaren. Maar het geldt ten diepste ons allen. Zonder dit Brood kunnen we eigenlijk geen ambtsdrager, leerkracht, leidinggevende, vader of moeder zijn. Kortom: we kunnen eigenlijk geen dag onbekeerd zijn. Dat is de diepe ernst die in dit woord ligt opgesloten. Hoe moet dat dan? Zwijgen of bedanken? Nee, de Heere legt de klem op ons leven opdat we er mee tot de Heere zouden vluchten; Hem smekend om genade en bekering, om de schenking van dit Brood. Maar de opdracht blijft! Ze is niet afhankelijk van onze gesteldheid. De Heere zal voor Zijn eigen werk instaan. Het schijnbaar nutteloze werk zal vrucht voortbrengen. Hij heeft beloofd: Want gij zult het vinden na vele dagen. En daarom moet het brood op het water worden uitgeworpen. Naar beneden ziend lijkt het soms zinloos. Veel zaad verstikt in de modder van de zonde en wereldse lust en ongeloof. Vaak verwekt het zelfs weerstand en vijandschap. Hoe moeilijk kan het soms zijn om onze kinderen, vooral als ze ouder zijn, op dit brood te wijzen. Vooral als de keus van de wereld gemaakt wordt. O dan geve de Heere de heilige worsteling met dit woord: Want… In dit woord ligt grote zekerheid. Nee, die zekerheid ligt niet in de mens, hoe goed hij ook zijn best doet en zijn taak verstaat, maar in Hem Die Zichzelf tot een Schuldoffer gesteld en Zijn Ziel heeft uitgestort in de dood. Dit woord geeft hoop voor de toekomst. God is de God van wonderen. Het Welbehagen des Heeren gaat door. De hemel komt vol. En Hij gebruikt daarbij een middel: Zijn Woord, waarvan Christus, het Brood, de grote Inhoud is. De Heere geve ons, nu we aan het begin van een nieuw jaarseizoen staan, zulke ambtsdragers, leerkrachten, leidinggevenden en ouders . O leg dan de vinger bij dit woord en worstel om de vervulling. Satan viert zijn triomfen, maar de hemel komt vol. Werp dan uw Brood uit op het water, want gij zult het vinden na vele dagen. Ds. B. van der Heiden... De keuze van Ruth26 augustus 2017Meditaties“Alzo kwam Naómi weder en Ruth, de Moabitische, haar schoondochter, met haar, die uit de velden van Moab wederkwam, en zij kwamen te Bethlehem in het begin van de gersteoogst.” Ruth 1:1-22 Wat een verschil tussen Ruth en Orpa! Ruth die de onberouwelijke keuze mag doen voor de God van Israël. Haar wenen wijst op de droefheid naar God. De tranen van Orpa komen voort uit haar ontroerde gemoed. Het is de droefheid naar de wereld. En deze droefheid werkt de dood. Ruth doet belijdenis op de grenzen van Moab (vers 16): “Maar Ruth zeide: val mij niet tegen, dat ik u zou verlaten, om van achter u weder te keren; want waar gij zult heengaan, zal ik ook heengaan, en waar gij zult vernachten, zal ik vernachten.” Zij wil met Naómi meereizen. Ze wil dag en nacht met haar zijn. Haar keuze spreekt ze uit: “Uw volk is mijn volk, en uw God mijn God.” Het is een zuivere keuze. Zonder dwang. Uw volk mijn volk. Het is een hartelijke keuze. Het is geen lippentaal. Geen lesje uit het hoofd. Dat volk is een gelukkig volk. Met dat volk te mogen leven. Uw volk, uw God! Dezelfde woorden die Naómi gebruikt had. Van Orpa had ze gezegd in vers 15: “Zie uwe zwagerin is wedergekeerd tot haar volk, tot haar goden….”. Ook een keuze. Voor het volk van Moab. Voor de god Kamos. Hebben wij die keuze al mogen doen? Het Moab van deze wereld te verlaten. De zondedienst? En hebben wij die God al leren kennen? Is dezelfde liefde ook al in ons hart? Van nature doen wij de keuze van Orpa. Geef mij de wereld. De afgoden. Om alles te moeten verlaten. Wij zouden wat mee willen nemen. God wat en de wereld wat. Ruth wil met dat volk leven, maar ook sterven! Zie vers 17: “Waar gij zult sterven, zal ik sterven, en aldaar zal ik begraven worden; alzo doe mijn de HEERE en alzo doe Hij daartoe, zo niet de dood alleen zal scheiding maken tussen mij en u”. Een eed bij de HEERE. De eerste keer deze Naam! Zo vast ligt het in haar ziel. Dan kan Naómi dit niet langer tegenhouden. In vers 18 lezen we: “Als zij nu zag, dat zij vastelijk voorgenomen had met haar te gaan, zo hield zij op tot haar te spreken”. Zwijgend gaan zij verder. Ruth mag volgen. Ofschoon de toekomst onzeker en duister is. Dat blijft staan. Dat had Naómi duidelijk gemaakt. Achter de Heere aan te mogen komen. Niet wetend waarheen de weg zal zijn. “Zo iemand achter mij wil komen….”. Ziende op de Overste Leidsman en Voleinder van het geloof. Achter de Zaligmaker aan te komen. We hebben hier geen blijvende stad. Dat wij zouden zoeken de toekomende stad. Dat wij het niet zouden zoeken in het Moab van deze wereld. Zoals Orpa vastzit aan de afgoden. Naómi. Een voorbeeld voor Ruth. Zijn er nog zulke voorbeelden? Gaat er van ons nog wat uit? Zij vormen een geestelijke familie. Aardse banden worden eenmaal doorgesneden. Maar deze geestelijke banden zijn eeuwig. Ruth. Een voorbeeld voor de heidenen. Een heldin die binnen Israël ingelijfd wordt. In het verbond opgenomen. Meer nog! Zij wordt de moeder van de Heere Jezus. Uit het huwelijk zal Obed geboren worden. De grootvader van David. Zij ontvangt een naam in Israël. Daarvan zong de dichter in psalm 87: “De Filistijn, de Tyriër, de Moor, zijn binnen u o Godsstad voortgebracht’. Ook van Ruth geldt het: “zij is aldaar geboren”. Zijn wij dan heidenen gelijk Ruth? Nee, wij dragen het teken en zegel van de Heilige Doop. Wij zijn uit christelijke ouders geboren. Zij deden de keuze al voor ons. Wij mogen leven onder de bediening van het genadeverbond. Dat was de keuze van de HEERE over ons leven. Toch hebben wij ook nodig de keuze van het hart. Het werk van de Heilige Geest in je hart. Ontdekkend. Zodat je gaat zien wie je bent voor de HEERE. Ook vertroostend. De liefde Gods in je hart uitgestort. Ja, meer. De Zaligmaker te mogen kennen. Geleid tot deze Bruidegom. De meerdere van Boaz. Door het geloof met Hem te mogen worden ondertrouwd. Hebben wij die keuze van Ruth mogen doen? Of zijn we met Orpa heel dichtbij geweest? Dichtbij de grenzen van Kanaän maar nooit in Kanaän? De keuze van Ruth is de onberouwelijke keuze. Daar krijg je geen spijt van. Van de zonde krijg je spijt. Vroeg of laat. Wat is Ruth er goed mee geweest! J.B. Zippro... Ananias en Saffira29 juli 2017Meditaties“En er kwam grote vreze over de gehele gemeente en over allen die dit hoorden.” Handelingen 5:11 Wanneer wij de geschiedenis van Ananias en Saffira lezen dan is dat altijd weer zeer ingrijpend. Temeer wanneer wij bezien onder welke omstandigheden deze geschiedenis gebeurde. Het was immers in de eerste Christengemeente te Jeruzalem dat dit ingrijpende gebeuren plaats vond. In deze gemeente heerste grote liefde en saamhorigheid. De Geest des Heeren deed daar in rijke mate Zijn werk. Velen werden er toegebracht tot de Gemeente die eenmaal zalig zal worden. In die gemeente leefden ook Ananias en Saffira. Zij waren ook onder de indruk gekomen van de prediking van de apostelen. Er was uiterlijk ook niets op hen aan te merken. Wanneer men hen oppervlakkig gadesloeg dan waren het sierlijke leden. Niemand die hen verdacht van huichelarij. Toch werd het echte werk des Geestes in hen gemist. Ze hadden de naam dat zij leefden, maar zij waren dood. En dat kwam op een ingrijpende wijze aan het licht. Wat gebeurde er? We lezen in vers 1 en 2: ‘En een zeker man met name Ananias, met Saffira zijn vrouw, verkocht een have. En onttrok van de prijs, ook met medeweten van zijn vrouw, en bracht een zeker deel en legde dat aan de voeten van de apostelen’. Op zichzelf was daar niets op tegen. Ze werden niet gedwongen om een have te verkopen. En ook werden ze niet gedwongen om het gehele bedrag van de opbrengst weg te geven. Maar wat was dan wèl de zonde die ze bedreven? Wel ze wilden laten voorkomen alsof ze wel het gehele bedrag aan de voeten van de apostelen neergelegd hadden. Hoe lag het nu eigenlijk bij Ananias en Saffira? Och, bij het verkopen van die have werden ze niet gedreven door de liefde tot God maar door de liefde tot zichzelf. Ze hadden maar één ding op het oog en dat was hun eigen eer. Ze wilden graag een naam hebben in het midden van de gemeente. En gedreven door die zondige begeerte gingen ze zover dat ze dachten niet alleen de gemeente en de apostelen te kunnen bedriegen, maar zelfs ook de Heere te kunnen bedriegen. Heel hun godsdienst was alleen maar schijn. Het was niet anders dan liefde tot zichzelf. Wat roept deze geschiedenis ons toch op tot zelfonderzoek. Het staat immers niet voor niets in de Bijbel. Wat is het hart van een mens toch arglistig en bedrieglijk. Waaruit bestaat onze godsdienst? Waar komt ze uit voort? Uit de liefde tot God of uit de liefde tot onszelf? Spreken we over schuld en verdorvenheid omdat we daar werkelijk onder gebukt gaan of doen we dat om onszelf vroom voor te doen tegenover de mensen? Och we kunnen de mensen nog wel bedriegen maar de Heere laat zichzelf niet bedriegen. Daar komen Ananias en Saffira achter. De Heere gaat de apostel Petrus verlichten door Zijn Geest zodat hij de boze daad van deze mensen doorziet. In het derde vers lezen we: ‘Ananias, waarom heeft de satan uw hart vervuld, dat gij de Heilige Geest liegen zoudt en onttrekken van de prijs des lands?’ Hierin komt wel duidelijk uit dat het werk van Ananias en Saffira duivelswerk was. We kennen het vervolg van de geschiedenis; beiden zowel Ananias als Saffira vallen dood ter aarde. Zo in de eeuwige rampzaligheid. Wat een ontzettend ingrijpend gebeuren. Het heeft een hele diepe indruk gemaakt op de gehele gemeente. Daarom lezen we: ‘En er kwam een grote vreze over de gehele gemeente en over allen die dit hoorden’. Een grote vreze staat er. Dus ze waren niet zomaar een beetje geschrokken, maar ze waren bezet met een grote vreze. Waar zal die vreze nu over gegaan zijn? Wel die vreze is gegaan over zichzelf. Die mensen hebben niet laag neergekeken op Ananias en Saffira, maar het is tot verwondering geworden dat zij daar niet dood ter aarde nederlagen. Want er is immers een volk op aarde die inleven dat ze zo’n bedrieglijk hart hebben. Wanneer de Heere het niet verhoedt, dan zijn ze in staat zichzelf en anderen te bedriegen. Dan worden ze bang voor zichzelf. Och, geliefde lezer, wanneer wij nu deze geschiedenis horen, komt er dan ook een grote vreze over ons? Dat was wel zo bij allen die dat hoorden. Dat zijn mensen, die zuchten aan de Troon der genade: ‘Heere maak me toch waar en houdt mij toch waar.’ Maar voor zulken mag toch gelden wat de spreukendichter eens heeft gezegd; ‘Welgelukzalig is de mens die geduriglijk vreest.’ Wijlen ds. P. Melis... Dit land zal de rust niet zijn8 juli 2017Meditaties “Dit land zal de rust niet zijn.” Micha 2 : 10b Een mens is een rusteloze rustzoeker. Dit zou zo niet zijn, ware het dat we de rust in het Paradijs niet verstoord hadden. Door de zonde is ons de rust ontnomen. Daar had de dichter wat van geleerd toen hij zong: Rust noch vrede wordt gevonden, Om mijn zonden, In mijn beend’ren dag of nacht. Zeker, het is niet ongeoorloofd om na een jaar van ingespannen arbeid en studie een ogenblik rust te zoeken in een vakantieperiode. Maar kom, mijn geliefde lezer, is er nu ook een zoeken naar de rust voor onze onsterfelijke ziel? Is de dodelijke rust in mijn natuurlijk bestaan al opgezegd? Zo niet, weet dat de Heere Zijn ‘wee’ over ons uitspreekt: ‘Wee de gerusten te Sion en de zekeren op de berg van Samaria.’ De kanttekenaren zeggen daarvan: ‘Dat zijn de gemakkelijken, die op hun gemak in weelde leven.’ En hoevelen zijn er niet, ook onder ons, die zo gemakkelijk rustig voortleven? Zeker, we zijn rusteloos in ons bestaan, in dit tijdelijk leven, gedreven door de jacht van dit leven. Maar in hoever zijn we bekommerd over het heil van onze ziel? Denk er om dat het vreselijk zal zijn als we zo de eeuwigheid moeten aandoen en God ontmoeten. Dat betekent een eeuwige onrust, zonder ook maar enige onderbreking. En hoe we ook hier rust zoeken en in welk land we ook van de vakantie zullen genieten, van toepassing blijft: ‘Dit land zal de rust niet zijn!’ Maar voor degenen die de Heere vrezen, wacht er een land waar ze eeuwig in de rust zullen delen. ‘Want er blijft dan een rust over voor het volk van God.’ Voor dat volk dat hier wel eens uitroept: O HEERE, mijn ziel en lichaam hijgen, En dorsten naar U in een land, Dat dor en mat, van droogte brandt, Waar niemand lafenis kan krijgen. Hier wordt het telkens weer bewaarheid: Daar zorg, verdriet en jammerlijke plagen, Steeds beurt om beurt de matte ziel doorknagen. Maar straks, kind van God, dan is dat allemaal voorbij. Dan zal de Heere al de tranen van de ogen afwissen en dan zal er eeuwige blijdschap op uw hoofd zijn. O, dat zal wat zijn in het land der rust: eeuwig God dienen, dag en nacht in Zijn tempel! Komt, zijn we onderweg, jong en oud, naar dat Kanaän hierboven? Toe, vraagt u dat eens af tussen God en uw ziel! Dit weet ik wel: als het zo mag zijn, dan zijn de rustdagen hier beneden voor u feestdagen. Dan blijft uw plaats in Gods huis niet leeg, ook niet als u straks elders uw vakantietijd doorbrengt. Daar houden we toch rekening mee, of de mogelijkheid om naar Gods huis te gaan ook elders aanwezig is? Daarvoor gaan toch uw zondagse kleding en uw Bijbel mee in uw koffer? Nee… voor een kind van God is het hier het land der rust niet. Althans, dat mag het niet zijn. Abraham, hij woonde in tenten. Die man was een voorttrekkende reiziger. Maar hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is. O, dat de Heere ons allen, voor het eerst of opnieuw de rust mocht opzeggen. Om dan rust te zoeken bij Hem, de Heere Jezus Christus, Die uitgeroepen heeft: ‘Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven’. Het zij onze bede met David: Ai, geef mij weer gewenste zielevreugd; Laat uit Uw mond mij stof tot blijdschap horen; Zo wordt opnieuw ’t verbrijzeld hart verheugd, En in mijn geest de ware rust herboren. Ds. J.J. Tanis... Simon de tovenaar24 juni 2017Meditaties“Doch Simon, antwoordende, zeide: Bidt gijlieden voor mij tot de Heere, opdat niets over mij kome van hetgeen gij gezegd hebt.” Handelingen 8:24 Wie was Simon de tovenaar? Hij woonde in Samaria. Hij wordt een tovenaar genoemd. In het Grieks wordt het woord magiër gebruikt. Magie is occultisme, het omgaan met duistere machten. Het woord heeft iets satanisch. Occultisme, waarzeggerij, contact met doden, en al die dingen meer, behoren bij het domein van de slang. De oude slang uit het paradijs tracht ook op die manier mensen te verleiden en te brengen in de eeuwige dood. Laten we ons er verre van houden. In Samaria deed men dat niet. Simon had veel aanhang. Hij verrukte de zinnen van het volk en zei van zichzelf, dat hij iets groots was. Men vereerde hem als een god. Velen in Samaria, er staat zelfs allen, werden door hem meegesleurd naar het verderf. Toen kwam Filippus, de diaken en evangelist, die het Evangelie ging prediken. Velen kwamen tot geloof en tot de Zaligmaker, Jezus Christus. Zij werden gedoopt. Simon raakte zijn aanhang al meer kwijt. Er kwam dus in Samaria een krachtige werking van de Geest van Pinksteren. Zelfs van Simon lezen we, dat hij geloofde en gedoopt werd. Ook in Jeruzalem werd bekend, dat de Heere in Samaria krachtig werkte. Daarom kwamen Petrus en Johannes in Samaria op bezoek om Gods werk daar te zien. Zij kwamen tot de conclusie dat de Heere werkte in Samaria, maar dat de Heilige Geest “nog op niemand van hen gevallen was”. Dat wil zeggen, dat er nog geen krachtige uitstorting van de Geest was gekomen met de tekenen van die Geest. De Pinkstervolheid ontbrak nog. “Toen legden zij de handen op hen, en zij ontvingen de Heilige Geest.” (vers 17). In dat verband lezen we weer van Simon. Hij bood de apostelen geld aan, opdat hij ook de handen zou kunnen opleggen en zo de Geest met Zijn tekenen aan anderen zou kunnen meedelen. Wat betekent dat? Hij dacht de gave van de Geest te kunnen kopen. Ligt dat niet diep in ons hart? We zouden Gods genade willen kopen. Daarover ging het in de Reformatie. Rome dacht de genade te kunnen kopen door goede werken, gebeden en eigen verdiensten. Zelfs met geld, zoals in de aflaathandel van Tetzel, waartegen Luther getoornd heeft, het geval was. Maar kunnen we ook niet in een ander opzicht de genade en het werk van Gods Geest willen kopen? Hoe leeft het in ons hart om door eigen verdiensten en eigen gerechtigheid Gods genade te kopen. Heb maar geduld Heere, dan zal ik U alles betalen! Zalig worden uit vrije genade alleen is zo strijdig met ons zondaarsbestaan. Het woord genade haalt een grote streep door al onze geestelijke “kooppenningen”. Petrus heeft de godsdienst van Simon ontmaskerd: “Uw geld zij met u ten verderve, omdat gij gemeend hebt, dat de gave Gods door geld verkregen wordt … Bekeer u dan van deze uw boosheid.” Onomwonden noemt Petrus hem een “gans bittere gal en een samenknoping van ongerechtigheid”. De Heere houdt het ons zo eerlijk voor wie we door de zonde zijn geworden. Gelukkig als een mens daaronder mag vallen en de Heere gelijk leert geven. Hoe was de reactie van Simon? We lezen het in vers 24: “Bidt gijlieden voor mij tot de Heere, opdat niets over mij kome van hetgeen gij gezegd hebt.” Dat klinkt goed. Is Simon hier tot bekering gekomen? Volgens sommigen, zoals Calvijn, is dat het geval. Uiteindelijk heeft de Heere geoordeeld over deze woorden van Simon. Maar weet u wat in zijn woorden ontbreekt? De hartelijke belijdenis van zijn zonde. We horen hem niet zeggen: Wee mij, dat ik zo gezondigd heb. Het gaat hem alleen om verlost te worden van de gevolgen van de zonde, en we horen niets over de droefheid over de zonde zelf. Dat is nu juist het kenmerk van een ware bekering. Dan blijven we niet hangen bij de gevolgen van de zonde. Dan leren we onze zonde hartelijk belijden en erkennen, dat we Gods gramschap zo waardig zijn. Als dat niet het geval is zal Christus voor ons geen waarde kunnen krijgen. De Zaligmaker heeft in de woorden van Simon geen enkele plaats. Laten we onszelf ernstig onderzoeken. Misschien hebben we wel eens gebeden tot God toen de gevolgen van de zonde ons neerdrukten. Maar is de zonde zelf onze grootste nood geworden? Is het ons werkelijk te doen geworden om de Heere en Zijn gunst en gemeenschap? Is Christus ons dierbaar en noodzakelijk geworden in onze zondenood? Dat is wezenlijk voor een waarachtige bekering. Dan staat ook deze geschiedenis in de Bijbel om ons te waarschuwen en te onderwijzen. Laat het gebed overblijven: Heere bekeer mij, dan zal ik bekeerd zijn! Dat is een gebed, waar ook Gods kinderen, als het goed is, niet bovenuit komen. Ds. J.J. van Eckeveld ... Gij zijt mij een Verberging10 juni 2017Meditaties“Gij zijt mij een Verberging; gij behoedt mij voor benauwdheid; gij omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding. Sela” Psalm 32:7 Dit mag de dichter, David, zingen nadat hij ondervonden heeft dat de Heere de ongerechtigheid hem niet toerekent. Zijn zonden heeft hij niet langer kunnen bedekken. Hij is door Gods Geest gebracht tot een oprechte schuldbelijdenis, waarop volgt een genadige schuldvergiffenis. Hij zegt immers: ‘Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor de HEERE; en Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde. Sela’. (Ps. 32:5b). We dienen, geliefde lezer en lezeres, er wel goed acht op te slaan dat de belijdenis van zonden vooraf gaat aan de vergeving van zonden. Kon Paulus doorgaan met dreiging en moord nadat God hem te sterk was geworden? Onmogelijk, de zonde wordt hem dan de dood en de gerechtigheid het leven. Kon David in de zonde blijven leven nadat de profeet Nathan tot hem gekomen was? Onmogelijk, dat bezoek was van Godswege ingegeven en deed David diep buigen onder een heilig en rechtvaardig God. Daar waar zonde zonde wordt, is het onmogelijk er in door te gaan. En zie, geliefde lezer: ‘Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde.’ Op grond waarvan? Enkel op grond van de voldoening van de Heere Jezus Christus in Zijn zoen- en kruisverdienste. Een andere grond is niet mogelijk. Het overtuigende en ontdekkende werk van de Heilige Geest is een heilig werk. Het is ook een plaatsmakend werk voor de bediening van Hem, Die David hier noemen mag: ‘een Verberging’. Door het geloof schuilende in die gerechtigheid is hij, David, verborgen voor de beschuldiging van de wet. De overloop van grote wateren zal hem nu niet deren; dat is een wonder. Tot die Verberging, die Schuilplaats vluchtende als een groot en ellendig zondaar, geen bescherming waardig. ‘Doch ik zal Mij ontfermen, diens Ik Mij ontferm’. Genade is toch niet te begrijpen, alleen maar te bewonderen en te aanbidden. Het zich zo waardig gemaakt hebben om uitgestoten te worden voor eeuwig, en dan een verborgen plaats te krijgen bij de Heere. Hoort u de verwondering doorklinken in zijn lied en psalmgezang? Juist als bij de apostel Paulus, wanneer hij zeggen mag: ‘Mij, de grootste der zondaren, is barmhartigheid geschied.’ ‘Gij behoedt mij voor benauwdheid’. Wat is het benauwd op de wereld! En dat door de zonde. De zondeval in het paradijs heeft de mensheid gebracht in de grootste benauwdheid die maar denkbaar is, want we zijn God kwijt. Is dat niet benauwd? Wat zal het straks benauwd zijn als we buiten de Heere zullen moeten sterven. In de ware overtuiging wordt daar wat van doorleefd. Als het recht Gods ons drukt en perst. Er blijft dan geen ruimte over om te leven, en sterven kan ook niet. Wat had Israël het benauwd voor de Rode Zee. Aan elke geloofsweldaad gaat een benauwdheid vooraf. Christus is bij aan- en voortgang zo verborgen. Hoe benauwd hadden de discipelen het op zee en Hij was nog wel aan boord. Ja, maar zij hadden geen geloof. Doch er staat: ‘Gij behoedt mij voor benauwdheid.’ Ik zal er niet in omkomen. In al hun benauwdheden is Hij mede benauwd. Er wordt ook gezongen, hoor maar: ‘Gij omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding.’ Dat is dat blijde gezang dat hun verlossing meldt. Dat is dat zingen van het volk van Israël onder aanvoering van Mirjam, Mozes’ zuster, in Exodus 15. Daarin staat ook Mozes’ lied. Farao had gezegd dat hij niet bang was van de Heere, maar hij was met al zijn ruiters verdronken. Hij was ook niet bang voor zichzelf, maar in de Rode Zee kwam zijn benauwdheid. Vrolijke gezangen van bevrijding, zijn dood was Israëls bevrijding. Ja, elk een die wat van het nieuwe leven kennen mag, zal op Gods tijd instemmen met dit vrolijke gezang. Daarin krijgt God de eer. Met het Sela zullen zij in de strijd een ogenblik mogen rusten en ademhalen, en straks nadat zij de loop voleindigd zullen hebben, een eeuwige rust binnengaan die daar overblijft voor het volk van God. Met David schuldig, maar ook met hem begenadigd. Geliefde lezer, zeg het eens, kent u iets van dat gezang, omdat u beleeft dat het waar is: ‘Gij zijt mij een Verberging’? Weet toch, als u daar wat van mag ervaren, dan moet u meezingen, al is het hier nog zo kort. Wat zal het zijn, voor straks, wanneer de dood komt om op een goede grond te mogen geloven: ‘k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên.’ Ds. G.M. de Leeuw... De levensles van de Levensvorst20 april 2017Meditaties”…zo zult gij uw handen uitstrekken…” Joh. 21:18m In de dagen tussen Pasen en Hemelvaart blijkt de liefde van de Herder voor Zijn schapen steeds weer. Hoe Hij Zijn hand tot de kleinen blijft wenden, nadat Hij doodgeslagen was. Nu in Galilea, aan het strand van de zee van Tiberias, omringd door zeven van de elf, in gesprek met Petrus. Na een drietal vragen van de Hartenkenner, Die steeds lager afdaalde, heeft Petrus bedroefd zijn wederliefde beleden (vers 17). De Herder bladert in het levensboek van Petrus, terugblikkend in het verleden zelfs mét de Herder. Zo beschamend: zoveel gesproken, gedaan, gelopen en zoveel eigenwijsheid, eigenwilligheid en hoogmoed. En zo weinig ootmoed, afhankelijkheid en zelfkennis. Daaraan wordt hij juist nu herinnerd, zittend rond het vuur, verzorgd door Zijn hand. Plechtig klinkt het ‘voorwaar, voorwaar zeg Ik u..’, het tweemaal ‘amen’ uit de mond van de waarachtige Getuige. Dat ‘amen’ heeft betrekking op het verleden en de toekomst in het leven der genade. Wóórden heeft Petrus al zoveel gesproken. Wat is er van zijn beloften en belijdenissen terechtgekomen? Liefde moet blijken! God wordt verheerlijkt, in het volgen van de Herder, in het benodigen van Zijn Middelaarsbediening. De weg van het heden aan de oever van de zee, tot het einde van het sterven, zal gekenmerkt worden door: ‘… zo zult gij uw handen uitstrekken…’. Dat is de praktische levensles van de Herder der schapen Zelf van wat het wil zeggen: ‘..en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig wordende’ (Fil. 3:10). Zo zal de Levensvorst gekend worden en de kracht Zijner opstanding. Dit is een levensles, die alleen in de praktijk van het leven der genade door de Geest van Christus geleerd wordt. VOLGEN is wat anders dan ‘ik ga vissen’ (vers 3), jezelf omgorden en in de zee werpen (vers 7), je druk maken over de toekomst van een ander (vers 20), vragen stellen die beginnen met ‘maar…’ (vers 21). VOLGEN (vers 19 en 22) is ingewonnen en bereid gemaakt worden tot de bediening van de overste Leidsman; de Ander Die hier spreekt, Die gordt en leidt naar Zijn wil. Op Zijn liefde, kracht en wijsheid komt het aan. Een onderwijzende en een dienende Jezus nodig te hebben, maar ook een lijdende en stervende Zaligmaker. Hoe? Als een schuldige dwaas de handen uitstrekken! Zo anders als in de eerste tijd in het leven der genade. Hoe langer op de weg, hoe onwetender, behoeftiger, hulpelozer. Bij elke stap deze ANDER nodig. Geen stap zonder deze geslagen Herder te kunnen zetten, te durven zetten, maar ook te willen zetten. In de gewillige overgave aan Hem: ‘het is goed wat U doet’. Zo verheerlijkt Hij Zijn opstandingskracht. Het enige wat ze kunnen, is de handen uitstrekken: die vuile handen, slappe handen, hulpeloze handen! Dan door Hem, ontledigd en ontkracht, in ootmoedige, stille afhankelijkheid achter de Herder aan. Waar zal deze weg eindigen? Dat kan Petrus weten: in de dood, aan het kruis. Wat verstaat hij er deze ochtend, na alles wat er gebeurd is in zijn leven, nog weinig van. Toch is het einde niet de dood, maar de heerlijkheid des Vaders. ‘Want het Lam, Dat in het midden des troons is (Hemelvaart!), zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen’ (Openb. 7:17). Achter de Herder zal hen niets ontbreken. Hij blijft voorgaan, Hij verstoot niet, Hij is bij hen. Zou deze trouwe Herder die uitgestrekte handen niet zien? Het wordt niet eens bidden genoemd, want dat kunnen ze zelf niet, maar: ‘zo zult gij de handen uitstrekken…’ In het bezwijken van hun vlees en hart zal Zijn genadekracht verheerlijkt worden. De Herder is boven in heerlijkheid, en Zijn schapen nu omkomen, wegzinken en straks buiten blijven? Dat duldt Gods glorie niet. Waar zal uw weg eindigen, in de waan van onafhankelijkheid, achter de vader der leugenen aan? Hij zal u brengen, waar gij niet wilt. Voorwaar, voorwaar zeg ik u: de ure komt en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem van de Zoon Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven. Die stem klinkt nog, hoe dwaas en hulpeloos u ook bent. Ds. G.J. van Aalst... Op Golgotha7 april 2017Meditaties“Als nu de hoofdman over honderd zag, wat er geschied was, verheerlijkte hij God, en zeide: “Waarlijk, deze Mens was rechtvaardig.” Lukas 23:47 Hadden wij het voor het zeggen gehad, dan zou deze centurio toch wel de allerlaatste zijn geweest, die onder de schare daar op Golgotha in het hart zou zijn gegrepen. Hij immers is de ergste! Hij gaf bevel om de kruispaal op Christus’ schouders te leggen, hij had het opzicht tijdens de geseling, hij was verantwoordelijk voor het spotspel, dat de soldaten Christus aandeden met hun purperen mantel en hun doornenkroon, hij gaf het bevel de nagelen door de handen en de voeten van de Middelaar te drijven……. Hij is de ergste. Maar hier is nu het evangelie van vrije genade: de ergste wordt tot God bekeerd. Het heeft God behaagd in de stilte der eeuwigheid een welbehagen te hebben in deze vijand. Nooit te verklaren, alleen te bewonderen vrije zondaarsliefde heeft met vriendelijke ogen op deze ellendige albederver neergezien. De Vader heeft ook deze centurio gebonden in het bundelken der levenden in de handen van Zijn Zoon, opdat Die hem zaligen zou in een weg van recht en hem straks als een parel zou hechten aan Zijn middelaarskroon. Nooit is in woorden uit te drukken hoe diep deze man gezonken was in de poelen der verlorenheid: onbekeerd, hard geworden in de strijd, onbesneden, zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, vreemdeling van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende en zonder God in de wereld. Duizendmaal in gevaar en aan de rand van de dood geweest in de hitte van de strijd op de slagvelden – maar niet gestorven. Ach, hij kón niet sterven, hij mócht niet sterven. Hier op Golgotha slaat nu het uur van Gods welbehagen. God gaat bevestigen, dat Hij heeft uitverkoren hetgeen niets is, opdat Hij hetgeen iets is, te niet zou maken. En op deze heuvel, waar de gloed van ‘s hoofdmans vijandschap het felste brandt, gaan de stromen van Gods verkiezende liefde het rijkelijkst vloeien. Er is een volk op aarde, dat weet er wel van, dat de Heere niet naar hen heeft omgezien, toen zij het goed bedoelden, maar toen de hitte van hun vijandschap het hevigst blaakte. Ziehier op Golgotha de waarheid van het woord: vijanden worden met God verzoend! Daar grijpt God hem in zijn hart. Door welk wóórd is dat gebeurd? Op welk ogenblik dat is geschied, dat lezen we niet. Er staat in het algemeen, dat de hoofdman zag, wat er geschied was. En het voornaamste is, dat hij God verheerlijkte. Versta dat goed…..! Hij breekt niet uit in hallelujageroep. Hij zingt niet, hij roemt niet. Zulke Godverheerlijkende mensen zijn er nog wel, die in hun vrolijk christendom Jezus roemen. Maar ik vrees, dat het Gode niet behaagt. Maar waarin bestond dat God verheerlijken van deze hoofdman dan? Ach, ik lees in een ander evangelie, dat hij zéér bevreesd werd. Bevreesd, deze heiden, die God niet vreest en geen mens ontziet? Ja, bevreesd. Waarom dan? Omdat hij gaat zien, om Wie hij gestoken heeft. Hij gaat zien, wat hij gedáán heeft. Voor het eerst in zijn leven ziet hij de centenaarslast van zijn hemelhoge schuld. Kunt ge begrijpen, lezers, dat een mens dan vrezen gaat? Ja, kent ge dat vrezen ook uit uw eigen leven, dat rouwklagen over uw zonden als over een enige zoon, dat bitterlijk kermen als over een eerstgeborene? Hoor, daar breekt zijn mond open: waarlijk, deze Mens was rechtvaardig! Op een andere plaats lezen we nog, dat hij ook zei: Hij was Gods Zoon! Ge moet hier niet van maken, dat deze hoofdman nu Jezus kent als zijn Borg. Dat staat er in het geheel niet. Er staat, dat hij de middelste Kruiseling als Gód erkent (en tegen die God heeft hij, hoofdman, de vuist opgeheven!), en er staat ook, dat hij die God als rechtvaardig erkent. Zie lezers, in die twee zaken licht nu de kern en het merg van het beginnende Godswerk. Zichzelf te kennen als vloek- en doemwaardig en God te billijken en te rechtvaardigen. Zeker is die hoofdman verder geleid. Maar hier ligt het begin. In dat begin wordt God op het hoogst verhoogd en de zondaar op het diepst vernederd. En van dit kermen van een strafwaardig en verloren zondaar zegt het woord van onze overdenking – o eeuwig wonder! – dat het Gode verheerlijkend is. Ds. A. Moerkerken... De blik van Jezus24 maart 2017Meditaties“En de Heere, Zich omkerende, zag Petrus aan.” Lukas 22: 61 a Aangrijpend ogenblik in de zaal van Kajafas. Jezus stond daar voor het Sanhedrin. En ondertussen stond Petrus Hem te verloochenen. Nog wel met vloeken en zweren. Petrus, die Hem zo lief had, die zoveel met Hem had doorleefd. Het was ten diepste ergernis aan de weg, die Jezus ging. Petrus had het zich zo anders voorgesteld. Die Mens, die vernederde, gesmade, bebloede Mens, ken ik niet, wil ik niet kennen, zo leefde het bij Petrus. Hij begreep niet de noodzaak van de lijdensweg van Christus. Hij had nog geen oog voor de betekenis van Zijn priesterlijk Middelaarswerk. Als de Heere Zelf daar geen licht over geeft, dan verstaan we het niet. Tot driemaal toe verloochende Petrus Hem. “En terstond, als hij nog sprak, kraaide de haan.” Daardoor kwam Petrus tot inkeer. Bij Matthéüs en Markus lezen we, dat de haan ook al eerder had gekraaid. Die eerste keer was het langs Petrus heen gegaan. Maar nu herinnert hij zich het woord van Jezus, dat hij Hem driemaal zou verloochenen, eer de haan gekraaid zou hebben. Nu ziet Petrus in één ogenblik, dat hij de waarschuwing van Jezus door hoogmoed en eigendunk in de wind had geslagen. Heel de afgrond van zijn verloren bestaan ging voor hem open. Alle eigendunk werd weggeslagen. Hij was het waardig, dat Jezus nooit meer naar hem omzag. En dan die blik! Als er iets is waardoor Petrus verbroken werd, dan is het wel die blik van Jezus geweest. Daar stond Jezus voor het Sanhedrin. Bespot, geslagen, gesmaad. Daar stond Hij als Borg voor allen, die de Vader Hem gaf. Ook voor Petrus. Wat moet dat een smart voor Jezus zijn geweest, dat nu juist Petrus Hem verloochende. Niet alleen één van de twaalf, maar één van de drie. De duivel zal Hem hebben toegesist: “Het is allemaal kaf. Zelfs uw beste discipel is een lafaard, die niets voor U over heeft. Al Uw werk, al Uw zorg is vergeefs geweest. Ze hebben U niet lief, zelfs Uw eigen discipelen niet.” Petrus heeft door zijn verloochening lijden aan Jezus’ lijden toegedaan. En zie nu de liefde Gods. Terwijl Petrus Hem stond te verloochenen, hield Hij Petrus vast. Petrus heeft zich de dood waardig gemaakt, maar Christus is in die dood afgedaald. Nooit laat de Heere gevallen Petrussen los. “En de Heere, Zich omkerende, zag Petrus aan.” Wat is dat voor blik geweest? Een blik, die doordrong tot in het diepst van zijn hart. Kent u dat? Heeft het licht van Gods alwetendheid ooit uw leven doorlicht? Dan worden onze zonden in dat licht geplaatst. Het was een blik, die Petrus overtuigde van zonde, die heel zijn leven doorlichtte. Dan is het aan onze kant verloren. Zo is het hier bij Petrus geweest. Maar er is meer. Het was bovenal een blik vol liefde. Zeker, er lag verwijt in die blik: “Petrus, hoe heb je dat kunnen doen? Heb je Mij dan niet lief? Besef je wel hoeveel pijn je Mij gedaan hebt?” Verwijt, zeker, maar toch liefdeverwijt. In die ogen heeft Petrus gelezen de pijn van Zijn liefde. En daarom, toch een liefdesblik. Een blik, waarin Petrus gelezen heeft: “En toch heb Ik je lief!” Wie kan die liefde, die onbezweken trouw ooit peilen? Niet voor vrienden, maar voor vijanden. In die blik lag eeuwige liefde. En met die blik ging gepaard de verborgen kracht des Geestes. “Petrus, al heb je Mij verloochend, Ik verloochen jou niet, want Ik heb je lief en Ik blijf je liefhebben.” Het is die liefde, die Petrus verbroken heeft. Dan moet de grootste vijand breken. Als de Heere van dood levend maakt, waardoor wordt de zondaar dan neergeveld? Enkel door die liefde. Waardoor leert de zondaar de wapenen van vijandschap neerleggen? Enkel door die liefde. Die liefde doet schreien naar de hemel. Die liefde doet de zonde haten en bewenen. Het is die liefde, die weer terechtbrengt en inwint voor de weg der zaligheid. Het is door trekking van die liefde, dat de zondaar met het pak van zijn zonde naar zijn Rechter toe vlucht en zijn Rechter om genade gaat bidden. Die liefde valt de Heere zo hartelijk toe en doet het rechtvaardige vonnis Gods aanvaarden. Maar die liefde kan ook niet van de Heere wegblijven. En dan valt het voor wenende zondaren aan Zijn voeten zo wonderlijk mee. Dan zijn er bij God in Christus milde handen en vriendelijke ogen. De Heere zag Petrus aan. Daar weet heel de Kerk wat van. Verbroken en verbrijzeld onder Zijn liefde! Daar weet de nabijkomende niet van. Daar wist Judas niet van. Voelt u het grote verschil tussen Judas en Petrus? Waar staat u? Als die liefde uw hart niet verbreken kan, wat zal uw hart dan wel kunnen verbreken? “En Petrus, naar buiten gaande, weende bitterlijk.” Die blik van Jezus is ingedaald in het diepst van Petrus’ ziel. Dat rechtvaardige liefdesgericht ging dwars door hem heen. Wat heeft dat een pijn gedaan in zijn ziel. Daar strompelde hij de zaal uit, bitterlijk wenend. Wat zijn dat voor tranen geweest? Bittere tranen, voortkomend uit bittere smart. Maar tegelijk ook tranen vanuit een hart, dat verbroken was door de liefde van Christus. En daarom ligt er ook iets in, dat men voor heel de wereld niet zou willen ruilen. Gods kinderen weten hoe goed het is de zonde hartelijk te bewenen en te belijden in stille eenzaamheid voor Gods Aangezicht. Maar de rust is er niet in. Die is daar, waar de Heere Zich over die wenende zondaar ontfermt. Ook Petrus is later door Jezus opgezocht. Zo werd Petrus in die nacht geoefend in zelfkennis. Met al het zijne kwam hij in de dood. Hij leerde de Heere recht en gerechtigheid toekennen. Maar zo is er nu in zijn leven plaats gekomen voor de priesterlijke bediening van de Zaligmaker. Gelukkig als er een grote streep gaat door al onze verdiensten en als Jezus’ verdiensten alleen overblijven. Zo zakken we door al het onze heen om terecht te komen op de gerechtigheid van Christus alleen. Zo zullen we leren, door de dood heen, dat er in ons niets is, maar dat in Jezus alles is. Kent u het? Ds. J.J. van Eckeveld... En Jezus zweeg stil8 maart 2017Meditaties“En Jezus zweeg stil”. Mattheüs 26:63a In de lijdensweken herdenken wij het lijden en sterven van Sions betalende Borg. Het lijden van Christus is reeds in het Oude Testament voorzegd door de profeten, voornamelijk door Jesaja. In het 53e hoofdstuk heeft Jesaja het lijden getekend door de Geest der profetie. In onze tekst wordt duidelijk bevestigd: ‘Als een lam is Hij ter slachting geleid, en als een schaap dat stom is voor het aangezicht van zijn scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open’. Het Lam Gods staat midden in het Sanhedrin. Hij Die komen zal op de wolken des hemels om gericht te houden, wordt hier gericht. Het Lam Gods moet sterven. De profetie van de hogepriester: ‘Het is beter dat één mens sterve voor het volk, dan dat het gehele volk verloren ga’, zal bevestigd worden. Doch hoe moeten ze hem veroordelen? Op welke grond? Geen nood, de getuigen komen. Hun getuigenis is: ‘Deze heeft gezegd: Ik kan de tempel Gods afbreken, en in drie dagen dezelve opbouwen’. In welk verband Jezus dit gezegd heeft, weten zij niet. Daar wordt ook niet naar gevraagd. Dit getuigenis is genoeg. We zien hier het allergrievendste onrecht gepleegd. En toch moet het geschieden, naar Gods eeuwige raad. Waarom? Wel, omdat Christus leed als Borg voor Zijn uitverkorenen. Is niet het allerschandelijkst onrecht gepleegd toen wij ons aan God onttrokken en heer en meester wilden zijn? Toen we God tot een leugenaar stelden? O, snood misdrijf! Hoe heeft Adam geprobeerd zich te verontschuldigen. We hebben voorwendsels voor onze zonden. We hebben vele vonden gezocht. Wie onzer kan voor God bestaan? De Heere leert Zijn volk de diepte van de val kennen, tenminste iets ervan. Ze leren zich het Goddelijk oordeel waardig te keuren. Dan houden alle verontschuldigingen op. Dan zwijgt de zondaar in het gericht. Onze tekst zegt: ‘Doch Jezus zweeg stil’. Heftig beschuldigde men Hem. De hogepriester bezwoer Hem: ‘Zijt Gij de Christus, de Zone Gods?’ Toen heeft Hij gezegd: ‘Gij hebt het gezegd’. Bij de zwaarste beschuldigingen, bij het grievendste onrecht en bij de schandelijkste lasteringen zweeg de eeuwige Borg. Hij aanvaardde dat onrecht als Borg en Middelaar. Zijn zwijgen is een majesteitelijk spreken. Het is een sprake: ‘Dat deed Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven’. Het is een sprake dat Hij het recht Gods volkomen voldoet, en dat Hij in alles is het Lam, Dat ter slachting wordt geleid, Dat stom is voor het aangezicht van Zijn scheerders. Als de zwijgende Borg betaalt Hij de prijs voor Adams verontschuldigingen, voor Eva’s verschoningen, voor Petrus’ verloochening; ja, voor Sions aanklachten als het zegt: ‘De Heere heeft mij vergeten, de Heere heeft mij verlaten’. Hoe schoon wordt Hij in deze beschreven in Psalm 38 : 13-14. De zwijgende Borg. Hij schold niet weder als Hij gescholden werd, Hij dreigde niet als Hij leed. Zie hu eens daartegenover ons aller bestaan, ons bestaan in Adam. Opstandelingen, zelfhandhavers, wraakgierigen, hatelijk zijnde en elkander hatende. We zijn boos van onze jeugd aan, zelfs het gedichtsel van ons hart is boos. We zoeken ons recht, ons vermeende recht, ten koste van alles. Wie onzer is genegen om de rechterwang toe te keren, als ons op de linkerwang geslagen wordt? En al denken we dat we het zover wel zouden kunnen brengen, het moest er maar eens op aankomen. Wat is dus nodig? Wel, herscheppende, reinigende, heiligende genade door de bediening des Heiligen Geestes. Dan houden onze verontschuldigingen en onze tegenredenen op. Dan staan we zwijgend voor onze Rechter. Wie zal dan verontschuldigingen kunnen inbrengen, tegen de zware en ware beschuldigingen der Wet? Wie tegen de aanklager, de Satan; tegen de zware aanklachten der ziel? Dan is het: Ik heb tegen de Allerhoogste Majesteit zwaarlijk gezondigd, al de geboden Gods met gedachten, woorden en werken overtreden. Dan wordt de mond gesloten. In plaats van dat volk, staat nu de Borg zwijgend tegenover al de aanklachten. Hij aanvaardde ook de smaad en de schande. Het recht moest haar loop hebben. Gods deugden moesten worden opgeluisterd. De beschuldigers moest de mond gestopt worden, door het zwijgen van de Borg. Paulus zou later uitroepen – en met hem de ganse kerk – ‘Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorene Gods?’ Kennen wij iets van die dierbare gangen van de lijdende Borg? O, welk een grondeloze en onpeilbare liefde, en dat voor verbondsbrekers en opstandelingen. Hoe nodig is het Hem te leren kennen als de enige Borg, de volkomen Zaligmaker. De grote vraag is, of wij door hartvernieuwende genade geleerd hebben te zwijgen in het gericht. Of wij aanvaard hebben: ‘Ik zal des Heeren gramschap dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd’. Dat is een zoet bukken onder God, en een aanvaarden van de straffen onzer ongerechtigheid. Zulk een volk leert ook een sprekend God kennen, Die in Christus vrijspreekt van schuld en straf. Hij heeft gezwegen opdat Zijn gegevenen zouden kunnen spreken van goedertierenheid en recht. Gewis, het is bang wanneer de kerk met een zwijgend God te doen heeft. De Heere zweeg ten goede voor Zijn volk. Hij zweeg, om hen ook te leren de toorn plaats te geven, om zelfverloochenend en kruisdragend hem te volgen. Hoeveel zware en valse beschuldigingen worden er niet geuit, tegen het volk dat niet van de wereld is? Dat de Heere Zijn Sion genade geve te zwijgen tegenover hun vijanden, die wreed hun ondergang zoeken. Zie op Hem, Die alles verdragen heeft, Die het kruis heeft verdragen en schande veracht. Hij is het, Die hun twistzaak twist en straks spreken zal op de jongste Dag, Zijn kerk rechtvaardigend op de wolken des hemels en Zijn vijanden veroordelend, waardoor zij verstommen zullen voor Zijn aangezicht. De Heere lere ons Hem te voet vallen eer het te laat is, want als kaf gaat de dag voorbij. Wijlen Ds. A. Hoogerland... En in zwaren strijd zijnde, bad Hij te ernstiger24 februari 2017Meditaties”En in zwaren strijd zijnde, bad Hij te ernstiger” Lukas 22 : 44a Bij de overdenking van het heilig lijden van de Borg en Middelaar betaamt ons de allergrootste schuchterheid, immers dit lijden is geheel enig en daarom geheel onderscheiden van het lijden van elk mens. Ons lijden is een gevolg van de zonde en heeft geen enkele verdienste voor het heilig oog van God. Maar Zijn dierbaar Middelaarslijden is plaatsbekledend en daarom (af)betaling, omdat Hij hierin het allerzaligste offer brengt. Welnu dan, zo brengt ons tekstwoord ons in dat heiligdom, alwaar we de gezegende Hogepriester bezig zien in dat bijzondere zware werk. Hier doorleeft de Borg zo ernstig, dat wat Hij niet geroofd heeft terug moet geven. En dan is dat zo smartelijk voor Hem dat Hij als een worm over de aarde kruipt en Zijn zweet wordt als grote droppelen bloeds. Voorwaar, het is niet te verwonderen dat Hij hier moet klagen: “o God, hoe zwaar hoe bitter valt dit lijden voor Mijn gemoed”. En ziet, wat is nu de kracht van Hem in dit Hogepriesterlijke werk? Wel, het staat in onze tekst omschreven: Zijn gebed tot Zijn Vader. O, wat is Hem dat menigmaal tot troost en sterkte geweest, vooral in de donkere uren als Hij naar het gebergte heenging om met Zijn Vader alleen te zijn. Hoeveel te meer heeft Hij dan nu nodig de kracht van het gebed. Dat is als het ware Zijn ademtocht, het leven van Zijn ziel. Zonder dat Hij Zijn Vader ontmoet heeft in het gebed, kan Hij niet werken, en daarom nogmaals geen wonder, dat de Borg ook hier in Gethsémané het aangezicht van Zijn Vader zoekt. En hoe groot is dan het wonder, de Vader zendt Zijn engel om Hem te versterken en zo gaat dan de Borg verkwikt heen, neen niet om te rusten, nee er staat zo dat Hij daarna te ernstiger in het gebed ging. Wonderlijk toch! Immers, als Gods kind eens een ogenblik verkwikt wordt in moeilijke omstandigheden, dan is men zo geneigd om de strijd te vergeten, om dan enkel zich te verwonderen. Zeer te begrijpen! Maar de satan rust nooit en juist in die uren is hij zo listig en straks bij vernieuwing vindt hij die rustende discipelen om ze te bestrijden. Maar ziet, de Borg rust nooit, ook niet na de liefelijkste versterkingen. Hij bad des te ernstiger. Wat een voorrecht toch voor de Kerk des Heeren. Want immers nu ligt de zaligheid zo onwrikbaar vast in Zijn volkomen werk. En niet het minst in dat Hogepriesterlijke gebed. Des te ernstiger….. welk een waarschuwend voorbeeld voor een ieder, die geen vreemdeling is van de binnenkamer van het gebed. Ach, wat wordt het gebed toch spoedig nagelaten in tijden van voorspoed en in de dagen van tegenspoed, ach noem maar op. In plaats dat het gebed des te ernstiger wordt opgezonden, zwijgt zo dikwijls de mond en het hart is bij velen zo verkild omdat ze in vele dagen God niet ontmoet hebben. Des te ernstiger …… hoe beschamend toch, vooral als men vroeger tijden gekend heeft waarin de ziel gedurig op de vleugelen van het gebed klom, om met God te spreken. Laat deze biddende Hogepriester u vandaag nog aansporen om die weg weer te zoeken, waarin ge alleen maar weer gemeenschap met Hem moogt hebben. En voor elk die in strijd is en een moeilijk kruis te dragen heeft, o zoek daarin toch uw kracht. En dan niet éénmaal, o nee hoe moeilijker het wordt des te ernstiger …. Maar ook als u verkwikt wordt, des te ernstiger… Wijlen ds. E. Venema... Hebt gij MIJ lief?10 februari 2017Meditaties“Hebt gij MIJ lief?” Johannes 21 : 17 Ik zou u allemaal willen vragen – geef eens antwoord, misschien is het morgen al te laat -: Hebt gij de Heere lief? Dat mag ik toch wel vragen? Zeg nu eens ja of nee. Misschien zijn er wel die zeggen: ‘Nou nee, ik moet eerlijk zijn, ik moet er voor uitkomen dat ik onbekeerd ben.’ Daar stellen ze een soort voorrecht in. Zo zijn er velen die achten het een voorrecht dat ze er zo helder voor uitkomen. Je moet van mij niets goeds denken, want ik ben een onbekeerde jongen of een onbekeerde vrouw, dat weet ik goed en daar hoef je niet over te praten, daar kom ik rond voor uit. Nu, dat is ook een soort eerlijkheid. Denk er eens over na wat dat betekent. Onbekeerd leven en straks onbekeerd sterven. Hebt gij de Heere niet lief? Maar waarom dan niet? Heeft de Heere u reden gegeven Hem te haten? We zijn van nature geneigd God te haten, u en ik. Wéét u niet, dat u geneigd bent God en uw naaste te haten? Gelooft u dat eigenlijk niet? Denkt u dat u nog wel een beetje van de Heere houdt soms? Nu, dan hoop ik dat de Heere, voor het te laat is, die Geest, Die overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel, in uw hart zendt. Dat ge uzelf maar recht en grondig moogt leren kennen. Wat voor reden hebt u om de Heere te haten? Als de Heere Jezus lokt en nodigt en zegt: ‘Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt: waarom doet u dat dan niet? Omdat u niet vermoeid en belast bent natuurlijk. Omdat u het nog best buiten Hem houden kunt. Omdat u weigert zondaar te zijn. Wilt u dat nu eens onthouden? Weet u wat uw ziekte is, onbekeerde toehoorder? Dat u geen zondaar wilt zijn. Dat u een zondaar bént, een grote zondaar misschien, een oude verstokte zondaar, dat is helemaal niet erg, maar dat u het niet zijn wilt, dat is uw ondergang. Want God sluit in Zijn eeuwige barmhartigheid in de rijkdom van Zijn genade de grootste der zondaren niet uit, dus ook u niet, niet één. Maar u sluit uzelf uit. “Alleenlijk ken uw ongerechtigheid, dat u tegen de Heere uw God hebt overtreden”. En als u zegt: “Ja, ik ben een trouwe kerkganger en er valt op mijn leven niets aan te merken en er zijn er genoeg slechter dan ik. Dan moet u die goddeloze wereld eens zien! U moet eens weten hoeveel goeds ik doe”. Ja, dat deed die rijke jongeling ook en dat deden de dwaze maagden ook en dat deed die lieve Orpa ook, met haar tranen. Allemaal lieve mensen. Ze bedoelen het goed en er is niets op aan te merken, maar ze gingen voor eeuwig verloren. ”Alleenlijk ken uw ongerechtigheid”. Ik hoop dat God u genade geeft om vandaag nog zondaar voor God te worden. Wat zal dat meevallen. Dat valt zo eeuwig mee. Dat is de weg waarin God de uitnemende weldaden van Zijn eeuwig verbond gaat verheerlijken. Hoe diep moet dat dan gaan? Zondaar worden! Ik ben wel eens benauwd geweest, zegt er een, of ik heb wel eens aan de poort van de dood gelegen dat het zweet op mijn aangezicht kwam. Och, dat betekent allemaal niets. Hoe diep moet een zondaar overtuigd worden zal het zaligmakend zijn? Zo diep, dat hij tot Jezus vlucht. Er zijn er velen met vreselijke overtuigingen. Ezau, Achab, Judas en ze zijn allemaal verloren gegaan. Ezau zocht zelfs de plaats des berouws met tranen, maar heeft die niet gevonden. Hoe diep moet een zondaar ontdekt en overtuigd zijn zal het zaligmakend zijn? Tot hij tot Jezus vlucht. Daar ligt het begin! Daar ligt de waarachtigheid van het leven dat uit God zich openbaart, dat ze tot Jezus vluchten. Ik zeg niet dat ze Jezus omhelzen, maar dat ze tot Jezus vluchten. Wanneer een zondaar tot Jezus vlucht dan weet hij dat hij dat doet. En hoe doet hij dat dan? Dat doet hij op grond van dat eeuwig Evangelie. Dat lokt zijn hart. Hij aanvaardt het dat buiten Jezus geen zaligheid is. Hoe wordt die Jezus dan ook mijn Jezus? Zone Davids, wilt U Zich ook eens aan mij openbaren? Daar hebt u de arme tobbers. Daar hebt u de eenvoudigen die God wil gadeslaan. Daar hebt u de van verre staanden, de bedroefden over hun schuld. Daar hebt u hen die God missen, daar hebt u hen die over de wereld gaan met een heimwee en ze weten niet wat er aan schort. Daar hebt u hen die met een gebroken gemoed hun eten laten staan vanwege de smart over de zonden en dat ze geen deel hebben aan God en de verbonden der belofte. Die uitzien als wachters naar de morgen. Daar hebt u hen, die zeggen: ‘Heere, zo Gij de ongerechtigheid gadeslaat, wie zal bestaan? Maar neen, daar is vergeving; volk van God – want zo mag ik u toch noemen, ‘t is toch waar. Ga maar door en worstel maar en schreeuw net zo lang, totdat de Heere komt en zegt: Gij, die God zoekt in al uw zielsverdriet, houdt aan, grijpt moed, uw hart zal vrolijk leven. Nooddruftigen, veracht Zijn goedheid niet! Nooit zal Hij zijn gevangenen begeven. Wijlen ds. J.W. Kersten... Filippus25 januari 2017Meditaties“Jezus antwoordde en zeide tot hem: Eer u Filippus riep, daar gij onder de vijgeboom waart, zag Ik u” Joh. 1:49b “Kan uit Nazareth iets goeds zijn?” Dat was het antwoord van Nathanaël op de uitroep van Filippus: “Wij hebben Dien gevonden, van welken Mozes in de wet geschreven heeft en de profeten, namelijk Jezus, de zoon van Jozef van Nazareth”. Dat Nazareth was immers in alle opzichten zo’n verachtelijk plaatsje. Hoe kon Filippus nu toch zo blij zijn met die Man uit Nazareth! Nooit was daar een profeet opgestaan en niets kon daar herinneren aan de Koninklijke heerlijkheid van de Messias Die komen zou. Maar Gods gedachten over dat Nazareth waren anders en hoger dan de gedachten van Nathanaël. Want uit dat verachte Nazareth zou ditmaal niet slechts iets goeds, maar zelfs het Allerhoogste en Eeuwige Goed voortkomen. Want Jezus is als de Grote Herder uitgegaan om te zoeken en zalig te maken dat verlóren was. Filippus is zelf zo vervuld van hetgeen hij in Christus mocht zien dat hij alleen zegt: “Kom en zie”. Zo heeft Filippus biddende zijn vriend Nathanaël tot Jezus gebracht. En zo komt Nathanaël dan. Er staat: “Filippus vónd hem”. En Jezus trok hem met de koorden van Zijn eeuwige liefde. En aan de voeten van Jezus zou hij genezen worden van alle twijfel en ongeloof. Want als hij tot Jezus komt, zegt de Heere van hem: “Zie, waarlijk een Israëliet in welke geen bedrog is”. Zou Nathanaël daar zelf ook zo over gedacht hebben? Neen, wanneer u aan hem gevraagd zou hebben hoe hij over zichzelf dacht, dan zou hij geantwoord hebben: “Mijn consciëntie klaagt mij aan dat ik tegen ál de geboden Gods zwaar gezondigd en geen daarvan gehouden heb en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben”. Neen, dan zou hij gezegd hebben: “Ik heb nooit gedeugd, ik ben nog nooit oprecht geweest, want ik ben in ongerechtigheid geboren en in zonde ontvangen. Ik kan niets dan mijn schuld dagelijks groter maken”. Hij kan niet anders dan verwonderd vragen: “Vanwaar kent Gij mij?” Er ligt dezelfde verwondering in de vraag welke Ruth stelde aan Boaz: “Vanwaar kent Gij mij daar ik een vreemde ben?” De Heere kent degenen die de Zijnen zijn. Hij kende ook Nathanaël reeds van eeuwigheid. Want nu spreekt de Heere tot hem: “Eer u Filippus riep, daar gij onder de vijgeboom waart, zag Ik u”. De Heere zag Nathanaël toen hij de eenzaamheid zocht onder de vijgeboom. En dat was een bijzonder teken dat door niemand dan Nathanaël zelf verstaan kon worden. De vijgeboom heeft een groot en sterk afhangend blad dat zelfs tot op de grond afhangt. Het was daar een soort boom zoals bij ons de treurwilg. En uit het verband van de tekst kunnen wij aflezen dat hij zich daar van de wereld had teruggetrokken om met de Heere alleen te zijn, om met God te worstelen in het gebed. En vandaar af zag hem Jezus. Nathanaël kende een verborgen plaatsje in zijn leven. Een plaats waar hij zijn hart voor God mocht uitstorten. Waar hij ál zijn leed, zijn benauwdheid, ál zijn verwachting en hoop, ál zijn vreze en ál zijn schuld voor de Heere zocht te brengen. Er is nog zulk een volk dat een verborgen bidvertrek kent waar zij hun klachten aan de Heere gaan klagen. Een plaats, waar zij temidden van alle angst en bange vrees soms toch zo wonderlijk vertroost en ondersteund worden. Zij verstaan het als de dichter zingt: ‘k Ben gewoon in bange dagen, mijn benauwdheid U te klagen; Gij toch, die d’ ellenden ziet, hoort mij en verstoot mij niet. En dat kan voor de één een vijgeboom zijn, voor de ander een binnenkamer, dat kan voor de boer zijn stal of zijn schuur zijn, dat kan ook het uur in het nachtelijk duister zijn. David wist daar ook van toen hij zong: “Wanneer ik op mijn legersteê aan U gedenk in stille nachten”. O, wat kan daar het benauwde hart zich voor God uitschreeuwen, zo nameloos arm en ongelukkig, ja soms als van God verlaten. Overtuigd door Gods Geest van verlorenheid en schuld en zo bitterlijk bedroefd vanwege het godonterende karakter van de zonde tegen een goeddoend God. Dat volk gevoelt enerzijds zulk een schreiende behoefte, zulk een armoede en de smart van hun Godsgemis, dat zij daar geen woorden voor kunnen vinden om hun nood te klagen. Met David wordt het: “Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God”! Maar zij weten ook van de trekkende kracht van een onverklaarbare liefde tot de Heere. De wereld is hun de dood geworden en bij Gods kinderen durven zij zich niet rekenen. Zij kunnen zichzelf niet verklaren en toch zijn zij niet altijd ongetroost, want zij worden wel eens verklaard. Maar het hart blijft zo vol raadselen hoe zij ooit met God kunnen verzoend worden. En daarom wordt hun dorst steeds méér en hun honger steeds groter naar dat heil dat in Christus Jezus is. Zó zoeken zij de verborgen plaatsen om Hem na te lopen, na te schreeuwen en na te wenen. Neen, met dit woord voelt Nathanaël zich niet ontdekt en niet betrapt. O, hij is alleen maar verwonderd en wordt tegelijk wonderlijk getroost en gesterkt, want hij mag ervaren dat zijn gebedsworstelingen dáár op die plaats in de eenzaamheid door God verhoord zijn. En dan roept hij van Jezus uit, door de verlichtende werking van Gods Geest: “Rabbi, Gij zijt de Zone Gods, Gij zijt de Koning Israëls”. “Ik kende u, daar gij onder de vijgeboom waart”. Hebt u ook zo’n vijgeboom? Kent u óók zo’n verborgen plaats? Jonge mensen, zo’n plekje moeten jullie toch ook kennen in jullie jonge leven! Een plaatsje op zolder, of in je slaapvertrek misschien. Zo’n plaats waar niemand je ziet, dan de Heere alleen. Of hebben jullie daar “geen tijd” meer voor? Heb je vandaag of morgen of straks wel tijd om te sterven en om voor God rekening en verantwoording af te leggen? O wat is de wereld toch arm met alles wat zij heeft en wat zij geeft. Geen plaats om voor de Heere te buigen, geen plaats om voor God eens uit te mogen wenen: “Ik heb tegen U, o Heer’, zwaar en menigmaal misdreven”. Maar ook geen plaats waar zij mochten ervaren: ” Vandáár kende Ik u”. Geen plaats, welke werd tot een Bethel, tot een huis Gods: “Toen in mijn zielsellende, Uw Aangezicht mij kende”. En dan kan het wel eens zijn dat ge denkt dat Gods oog u niet ziet en ge moet klagen: “Mijn weg is voor de Heere verborgen en mijn recht gaat van mijn God voorbij”. Maar eens zal Hij uw druk doen verwisselen in geluk als ge dan met Nathanaël de Koning mag aanschouwen in Zijn schoonheid, want: Hij slaat elk gunstig gade, die op Zijn genade, in benauwdheid wacht. Ds. J.M. Kleppe... Mijn genade is u genoeg13 januari 2017Meditaties“Mijn genade is u genoeg” 2 Kor. 12 : 9a Het begin van een nieuw jaar doet ons altijd beseffen hoe ongewis de toekomst is. Wij weten immers niet wat dit jaar ons brengen zal. Het oude werd afgesloten. De balans van verlies en winst mocht worden opgemaakt. Voor sommigen was het een jaar, waarin smartelijke ondervindingen moesten worden doorleefd; voor anderen was het vol van soms zeer verrassende blijde gebeurtenissen. Wat kan de herinnering aan het ene ons diep bedroeven; hoe kan de herinnering aan het andere ons doen verwonderen. Maar nu ligt een nieuw jaar voor ons. Wat zal het ons brengen? Verdriet of vreugde? Leven of dood? Gezondheid of ziekte? Niemand, die ons een antwoord geven kan. Maar mogen wij ons wel met dit soort overwegingen bezighouden? Is dit niet vaak een zondig pogen om ons enige zekerheid over de zo onzekere toekomst te verschaffen? Ongetwijfeld! De Schrift leert ons een andere weg in te slaan. Een weg, waarnaar onze tekst ons wijst. Paulus werd gekweld door een ons onbekend kruis; hij noemt dat kruis: een scherpe doorn in het vlees; namelijk een engel des satans. Er is al veel gegist naar de aard van deze stekende doorn. Een pijnlijk gezwel? Een hinderlijk gebrek? Een boze benauwing? Een satanische lastering? In elk geval is er verband tussen die stekende doorn en die engel des satans. De vorst der duisternis weet immers dikwijls van omstandigheden misbruik te maken om felle aanvallen op Gods Woord en werk te ontketenen en dit verdacht te maken. Daardoor poogt hij twijfel te zaaien, ongeloof aan te wakkeren, wanhoop op te roepen en tenslotte in een totale vertwijfeling te doen geraken. De duivel heeft zo ook gepoogd Paulus te bedriegen, zo schrijft Calvijn in dit verband. Een bittere kwelling doorleefde hij. Driemaal heeft hij de Heere gebeden; dat wil zeggen: bij herhaling en dikwijls. Hij heeft gepoogd dit kwaad af te bidden. Maar de Heere heeft hem hiervan niet verlost. Deze was nodig en nuttig voor Paulus. En ziet, nu laat God de duivel toe om Paulus met vuisten te slaan. Gebruikte God de duivel? Calvijn schrijft zo treffend: “Maar wat is dit, dat de duivel Paulus’ medicijnmeester was, en dat niet alleen in het lichaam te genezen, maar wat meer is, in de ziel te genezen? Ik antwoord, dat de duivel naar zijn aard en gewoonte niet anders voorgenomen heeft, dan om te doden en te verderven, en dat de prikkel, die Paulus meldt, met dodelijk venijn is bestreken geweest, maar dat dit een bijzondere weldaad des Heeren is geweest, dat Hij wat dodelijk was, in medicijn heeft veranderd.” O wijsheid Gods, o liefde Gods, zelfs in het zo bitter doorleefde. Het Paulus verhoren op de wijze zoals Paulus gevraagd had, strookte niet met de raad van de liefde, die over hem ging. God zal zeker horen en verhoren, maar op Zijn wijze. Paulus had de doorn nodig tot zijn godzaligheid, maar de Heere heeft hem gezegd: Mijn genade is u genoeg. Hierin bied Ik u, zo is Gods antwoord aan Paulus, een voortreffelijke steun en onwankelbare toeverlaat. Genade is beschikbaar om op te steunen en daardoor geholpen, het kruis te verdragen; ja, het zelfs nuttig en goed te keuren en zo de Heere te volgen. Paulus beschrijft deze bijzondere weg in zijn leven tot onze onderwijzing. In Gods Woord wordt dikwijls gesproken en geschreven over wat de heiligen doorleefd hebben. En die overleveringen zijn door de Heilige Geest nuttig tot onze lering. Zo ook deze. We kunnen met veel stekende doornen gekweld worden. Misschien is de onzekerheid zelf ons tot zo’n doorn. Maar hier laat God prediken, dat er bij Hem genade en hulp te vinden is. Dat is een zekerheid. Er is een zeer overvloedige fontein van genade. Die genade laat God prediken: Genade om getroost te leven; genade om zalig te sterven. Ook bij het begin van het nieuwe jaar treedt de Heere ons met deze prediking van de genade tegemoet en verzekert ons van het feit, dat deze bij Hem te vinden en om niet te verkrijgen is. Wees om die genade verlegen. Bid de Heere om genade, waardoor u de u geboden genade op prijs gaat stellen. Dan zult u alle toevluchten elders verlaten om bij Hem alleen een schuilplaats te vinden. Daarom werpt God ons menigmaal neer, om ons in Zijn genade op te richten; Hij breekt menigmaal af, om ons in Zijn gunst alleen ons te doen verlustigen. Die genade is genoeg. Dat wil zeggen: genoegzaam. Dan komt u niets te kort. Dan weet God te voorzien in uw noden. Hij wil u daardoor tot ootmoed brengen; tot vernedering; tot armoede; maar Hij doet dat om u te meer te verhogen. Hij wil Zijn kracht in uw zwakheid volbrengen. Die kracht van de Heere is de kracht, waarmee Hij mensen in hun armoede te hulp komt; daardoor wil Hij de bezwijkenden vernieuwen en de gevallenen oprichten. Wijlen ds. A. Vergunst... EEN WONDERLIJKE GEBOORTE23 december 2016Meditaties“En zij baarde haar eerstgeboren Zoon’. Lukas 2:7a Eén geboorte is er maar geweest als deze, en zulk een geboorte zal er nimmer volgen. Paulus getuigt ervan: ‘De verborgenheid der Godzaligheid is groot, God geopenbaard in het vlees.’ Want deze Zoon van Maria was tevens de Zone Gods. Nooit te bevatten: Hij is ontvangen van de Heilige Geest. “Daarom ook dat Heilige, dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden”. Heel de wereld viert Kerstfeest. Tegenover de massa is er maar een enkeling die weet waar het over gaat, een enkeling die de bate en de troost daarvan mag ervaren. Want Hij is gekomen om door Zijn Heilige geboorte en gerechtigheid al de zonde, ongerechtigheid en eigengerechtigheid van Zijn volk te bedekken en hun een eeuwige verlossing teweeg te brengen en hen alzo met een Drieenig God te verzoenen en in Zijn gemeenschap te herstellen. O, dat Hij zichzelf zo diep heeft willen vernederen, dat Hij in een beestenstal geboren is. Nergens plaats dan alleen in de allerdiepste vernedering, in een kribbe. Minder, armer, lager kon het niet. Maar nu het wonder om daar iets van te ervaren, dat Hij dat borgtochtelijk heeft gedaan, zoals geschreven staat: “Want wij weten, dat Hij die rijk was, arm is willen worden, opdat wij”, dat is Zijn volk, “door Zijne armoede zouden rijk worden”. Om dan eens als die herders de boodschap te krijgen waar Hij is, en dan eens in die stal te mogen blikken door het geloof. Als een verloren zondaar, nameloos arm, niets meer hebbend om voor God te bestaan, dat Kindeke te aanschouwen als de Gift des Vaders, als de geboren Koning. Wat mogen ze dan veel in Hem zien, veel door Hem ervaren, ja dan zijn de ogen wel eens zalig van het zien. Dan hebben ze geen kerstbomen nodig, wat een goddeloos feestvieren is, maar dat Kindeke om door Hem verlost te worden van al hun zonden. Hij heeft gedacht aan Zijn genade, Zijn trouw aan Isrel nooit gekrenkt; Dit slaan al ’s aardrijks einden gade, Nu onze God zijn heil ons schenkt. Juicht dan den Heer’ met blijde galmen, Gij ganse wereld, juich van vreugd; Zing vrolijk in verheven psalmen Het heil, dat d’ aard in ’t rond verheugt. Wijlen ds. J. Koster... De hemelse wandel van het adventsvolk9 december 2016Meditaties“Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelijk de Heere Jezus Christus.“ Filippenzen 3:20 Wanneer we deze regels schrijven, zijn de donkere dagen van de decembermaand weer aangebroken. Dat donkere in de natuur geeft ook iets weer van de duisternis dezer wereld. Het is donker op de aarde als we zien hoe de wolken van Gods oordelen zich samenpakken. Maar niet minder ook donker in ons hart vanwege de zonde en het inwonend verderf. Het is ook donker in de kerk; allerwegen moet de kandelaar van Gods woord wijken voor de verlichte wetenschap van de hedendaagse theologie. Donker ook in het leven van de kinderen en knechten des Heeren, door onverdraagzaamheid, liefdeloosheid en vereenzaming. Maar toch, ondanks alle donkerheid zijn er ook vandaag nog jongeren en ouderen die hunkeren naar God en Zijn gemeenschap. Die mensen zijn aanvankelijk of opnieuw bepaald door de Heilige Geest bij de oorzaak van de duisternis. In de staat der rechtheid, in het paradijs kenden Adam en Eva maar één duisternis en dat was de nacht die zich onderscheidde van de dag. Het is door de zondeval dat het licht van Gods vriendelijk aangezicht verduisterd is. En de beleving daarvan doet uitroepen: ‘Wee mijner dat ik zo gezondigd heb!’ Want de duisternis predikt Gods oordeel over mijn zonden, namelijk de dood. En alleen als God m’n ogen opent, geliefde lezer, ga ik zien hoe donker het is. Als de Heere dan geen uitkomst geeft, heb ik rechtvaardig verdiend om straks in de buitenste duisternis geworpen te worden. O, wat een onuitsprekelijk wonder voor diegenen, die smartelijk beleven naar de hel te moeten, als de hemel zich gaat openen. Dan wijkt alle duister en juicht het hart: Bij U, Heer’, is de levensbron; Uw licht doet, klaarder dan de zon, ons ’t heuglijk licht aanschouwen. Verlost uit de duisternis dezer wereld, hebben Gods kinderen, door Gods genade hun wandel in de hemelen. Het is een gebruikelijke manier van spreken door de apostel. Hoe vaak heeft hij het niet over wandelen, lopen en reizen. Daarmee bedoelt hij nadrukkelijk aan te geven dat Gods kerk hier haar bestemming niet heeft. Niet in deze wereld, maar in de hemelen. Kom, beken het eens eerlijk voor God, hoedanig is onze wandel? In de voorgaande verzen spreekt Paulus wenende over al die mensen die in vijandschap wandelen: ‘Vijanden van het kruis van Christus, welker einde is het verderf’. Maar die hun wandel in de hemel hebben, leven zoals ons doopformulier zegt: ‘De wereld verzaken, onze oude natuur doden en in een nieuw godzalig leven wandelen’. Dat is nu het ware adventsvolk, met een verwachting naar de hemel. Paulus zegt: ‘De Zaligmaker, namelijk de Heere Jezus Christus’. En waarom die verwachting? Wel, omdat ze weten: buiten Jezus een stikdonkere nacht. Buiten de Heere Jezus Christus: alles de dood! En die verwachting zal nu nooit beschaamd worden! Bewijzen? ‘En ziet, er was een mens te Jeruzalem, wiens naam was Simeon en deze mens was rechtvaardig en godvrezende, verwachtende de vertroosting Israëls’. En zie, daar mag hij op Gods tijd de Heere Jezus Christus omhelzen: ‘Nu laat Gij Heer’ Uw dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord, want mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien’. Schep dan moed, die met de dichter instemt: Ik blijf den Heer’ verwachten; Mijn ziel wacht ongestoord; Ik hoop, in al mijn klachten, op Zijn onfeilbaar woord. Wanneer het gebeurt….? Menigmaal in de nacht. ‘Ziet ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal; namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus, de Heere, in de stad Davids’. O, wat een heerlijke Zaligmaker uit een heerlijke hemel in een donkere wereld, ja in een duister hart. De Heere geve uit genade ook in ons, in mijn hart: ‘k Zal Zijn lof zelfs in de nacht zingen, daar ik Hem verwacht; en mijn hart, wat mij moog treffen, tot den God mijns levens heffen. Ds. J.J. Tanis... Ik heb hun Uw Woord gegeven11 november 2016Meditaties“Ik heb hun Uw Woord gegeven, en de wereld heeft ze gehaat, omdat zij van de wereld niet zijn; gelijk als Ik van de wereld niet ben“ Joh. 17: 14 “Ik heb hun Uw Woord gegeven”. Christus wil aantonen hoezeer Zijn kinderen de troost van het Woord en de vreugde van Christus nodig hebben, omdat het voor hen in deze wereld zeer moeilijk zijn zal. Hij houdt hen voor dat zij geen andere troost zullen mogen zoeken; dat zij daarin moeten zien de grootste schat die zij hier op aarde hebben. Ik heb, zegt Hij, geen andere schat die Ik hen kan nalaten. Ik heb hun dit Woord gegeven, en ook nu wil Ik nog het hen inhameren, opdat zij Mijn vreugde volkomen en eeuwig bij zich zullen hebben; zodat zij ook na Mijn dood zullen kunnen zeggen: “Zie, ik ben in het bezit van het Woord van mijn Heere Christus, het Woord van de Almachtige God van hemel en aarde.” Hij bemint immers zijn eigen Woord en zal het gewis houden. Zie, dat geeft Zijn arme kinderen de troost en kracht die zij zo nodig hebben. Zie maar hetgeen nu volgt. “En de wereld heeft ze gehaat”. Ziehier ons livrei! Schaamt u zich er niet voor om, om Zijnentwil, dit kleed te dragen. Aanvaard het blijmoedig dat de wereld uw vijand is. U zult in de wereld niet alleen boeven en bandieten aantreffen, maar ook uw naaste en beste vrienden, die u toch vijandig gezind zijn, terwijl er geen andere oorzaak of schuld voor aan te wijzen is, die zij u ten laste zouden kunnen leggen, dan alleen dit ene dat u het Woord van Christus hebt, dat Woord preekt en belijdt. Alleen om die reden zeggen ze: Je bent een ketter, een duivelskind, een gruwel op aarde! Dit weegt blijkbaar bij hen zwaarder dan alle boosheid en slechtheid die er in de wereld te vinden is. Er lijkt geen groter zonde en schande te zijn dan een christen te zijn. In heel de wereld is er niemand te vinden die men zozeer haat. Alle andere boosheden praat men goed, laat men gaan, verschoont men; alle boeven en deugnieten verdraagt men, ja, helpt men zelfs, uit medelijden, maar de lieve christenen worden in deze wereld niet geduld. Hen te veroordelen, te vervolgen, uit te roeien, enzovoort, dat heet de beste dienst die men God kan bewijzen. Zie, dat is de dank of het loon, hetwelk de wereld Christus en Zijn apostelen zou uitbetalen. Wat zou zij anders doen dan de geheel onschuldige Christus zeer smadelijk kruisigen, als de ergste boef en misdadiger? En wie zouden dat doen? De allerheiligste en braafste mensen die ooit op aarde leefden. Zij zouden er prat op gaan dat zij God nooit een hogere dienst hadden bewezen dan met het kruisigen van Zijn eniggeboren Zoon. Zeg nu zelf eens, is hier in deze tekst de wereld niet naar waarheid getekend, en afgeschilderd, naar haar wezen, en zelfs naar wat zij op haar best wezen wil? Welnu, als dit haar hoogste deugd is, dan houden wij onze mond, laat dan de duivel haar maar loven en prijzen! Wij zullen, naar ik hoop, tot lof van God, bevonden worden in het Woord van Christus, want ook ons haat de wereld, meer dan genoeg. Wij hebben dat voorheen ervaren en wij ervaren het nog steeds, want zij gaat tegen onze leer gruwelijk tekeer. Zij bewijst daarmee dat zij met haar hele hart ons haat en vijandig gezind is. “Omdat zij van de wereld niet zijn, gelijk als Ik van de wereld niet ben”. Christus heeft willen zeggen: Ook Mijn Naam staat in datzelfde register, en zelfs staat die Naam bovenaan en vóór die van alle anderen. Zoals het Mij vergaan is, zo zal het ook hen vergaan. Als zij de Meester Beëlzebul hebben genoemd, zouden zij Zijn discipelen dan een andere naam waardig keuren? Want Ik ben niet één met haar. Het is zelfs Mijn taak en opdracht om haar ellende en blindheid aan het licht te brengen, haar wijsheid en heiligheid te ontmaskeren, omdat die voor God niet bestaan kunnen. Niet dat Ik haar kwaad wil doen en verderven, integendeel, maar juist omdat Ik de arme gevangenen van de duivel uit zijn muil wil wegrukken en tot God wil brengen. Maar de duivel kan dit niet verdragen. Daarom gaat hij zo fel te keer, daarom verbittert en hitst hij de harten der mensen op tegen Mij en Mijn Woord. Dit moge voor ons allen een troostvol en bemoedigend woord zijn, voor ons die in het bezit zijn van het Evangelie en de haat van de wereld aan den lijve ervaren, terwijl zij toch ons nergens van kan beschuldigen dan alleen van dit ene, dat wij christenen zijn. Ik heb hen, zegt Christus, om die reden Uw Woord gegeven, opdat zij daaraan vreugde en blijdschap zouden hebben, midden in deze onzalige wereld, en welgemoed zouden afzien van alle gunsten van de wereld, ja, die zouden ontvluchten, om er maar geen deel aan te hebben. Maarten Luther... zo heeft zij het gedaan tot een voorbereiding van Mijn begrafenis.17 oktober 2016Meditaties“zo heeft zij het gedaan tot een voorbereiding van Mijn begrafenis.” Matthéüs 26 : 12b. Maria zalfde de Heere Jezus tot een voorbereiding van Zijn begrafenis. Hoe was zij daar toch toe gekomen? Hoe wist zij dat Hij spoedig sterven zou? En… iemand balsemen of zalven gebeurde na het overlijden. Wij zien de vrouwen op de dag der opstanding daartoe naar de hof gaan. Maar dan hoeft het niet meer! Want Christus is opgestaan. Maria deed dit echter vóór Zijn begrafenis. Hoe kwam zij daar toch toe? Wel, is het niet, omdat de Heilige Geest in al de waarheid leidt? Geeft God niet in het hart Zijner uitverkorenen de gave des geloofs, waardoor zij dingen gaan zien, geestelijk zien, die voor het natuurlijk verstand verborgen zijn? Ja, geeft de Heere geen geestelijke lessen aan Zijn volk? Daarbij leidt Hij Zijn kinderen niet alleen tegelijk even vlug of even ver in het geestelijk leven. Meerdere malen had Christus tot Zijn discipelen reeds over Zijn aanstaand lijden gesproken en toch verstonden zij het niet. Maria echter heeft aan de voeten van de Heere Jezus gezeten. In zichzelf dwaas en blind, bedelende om hemels onderwijs. Anders zit iemand niet aan de voeten des Heeren; dan menen wij het zelf wel te weten. Maar blinden worden onderwezen en geleid in ‘s hemels wegen. Maria had het goede deel uitgekozen. Dat éne nodige! De Heilige Geest heeft Jezus onderwijs in Maria’s hart willen verzegelen. Daar heeft zij geleerd hoe diep ellendig en verloren zij was in zichzelf. Ze heeft haar eigen doodstaat en verlorenheid leren kennen. Juist daar mocht zij echter leren dat Jezus de opstanding en het leven is. Zal zij niet van harte ingestemd hebben met de woorden van haar zuster Martha, toen de Heere Jezus haar vroeg: en een iegelijk, die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid. Gelooft gij dat? Zij zeide tot Hem: Ja, Heere, ik heb geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zone Gods, Die in de wereld komen zou? O, zeker! Doch waartoe kwam Hij in de wereld? Lezen wij dat niet in Jesaja 53? Hoe wordt ons het lijden van de Borg getekend. Hoe wordt daar niet aangegeven, dat Christus de zondeschuld van Zijn volk op Zich genomen heeft om hen vrij te kopen. Daar lezen wij dat Hij voor de overtreders gebeden heeft. Van dat lijden heeft Christus Zijn discipelen gesproken. Doch zij verstonden het niet. Van dat lijden heeft Hij Maria onderwezen en de Heilige Geest wilde het aan haar hart zegenen. De Grote Profeet onderwees haar in Zijn priesterlijke arbeid. Daardoor zag zij de heerlijkheid en de beminnelijkheid van de lijdende Borg. O, nu leerde zij dat Hij de dood inging voor zulke ellendige zondaren als zij zich ook leerde kennen. Daar oefende zij geloof in Christus’ zoendood. Daar zag zij de betekenis ervan ook voor haar eigen hart. En Jezus werd onuitsprekelijk groot en dierbaar voor haar hart. Hij is blank en rood en draagt de banier boven tienduizend! Uit dit geloof ontspruit de hartelijke liefde tot een lijdende en straks dode Jezus. Juist om wat Hij doen wil voor zulke verlorenen, bemint zij Hem. Zulk Eén is mijn Liefste. Zij zalft Hem. Met de allerduurste zalf. Niets is haar teveel. “Hem al mijn liefde waardig schatten, omdat Hij mijn rechterhand wou vatten”. Zij zalft Hem. Hij is het waard. Wie zal Hem zalven als Hij gestorven zal zijn? Wie zal dat dan doen, als het al zou kunnen? Zij zal het nu doen. Zij mag het doen. Zij mag het van de Heere doen. Zij heeft een goed werk aan Hem gedaan. Werd de lijdende Borg ooit dierbaar aan ons hart? Toonde de Heilige Geest Hem aan onze ziel toen wij als dwaas, blind en in onszelf verloren aan Zijn voeten lagen? Ja, toen wij rechtvaardig moesten omkomen? O, dan is Hij ons dierbaar. Ds. M.J. van Gelder... Loof den Heere, mijn ziel, en vergeet geen van Zijn weldaden17 oktober 2016MeditatiesLoof den Heere, mijn ziel, en vergeet geen van Zijn weldaden Psalm 103:2 Noemen we het Hooglied van Salomo ‘het lied der liederen’, zo mogen we deze psalm van David wel ‘de lofzang der lofzangen’ noemen. Er is geen psalm van David te noemen waarin de lof des Heeren zo hoog klimt dan in dit lied. Hierin mag David opklimmen tot de hoogten van het genadeleven. Hij opent deze psalm met: Loof de HEERE, en hij besluit met: Loof de HEERE. En wat is dan de oorzaak tot Gods lof in Davids leven? Wel, de Heere heeft weldaden in zijn leven verheerlijkt. Hij heeft weldaden ontvangen in de verborgen omgangen met God. Deze weldaden vloeien uit het genadeverbond. Daarvan zegt hij in psalm 25: “De verborgenheid des Heeren is voor degenen die Hem vrezen; en Zijn verbond om hun die bekend te maken”. En die vreze Gods in Davids leven bedoelt nu God te verheerlijken. “Loof de HEERE, mijn ziel!”. Het is dus als het ware een zelfgesprek dat we beluisteren in deze lofzang. David spreekt hier tot zijn ziel. De Heere heeft hem welgedaan. Hij is opgericht uit een grote krankheid. Ja, zelfs doodsgevaar dreigde, maar de banden zijn gebroken. In zijn hart juicht het van verwondering en vreugde. Immers de ongerechtigheden zijn vergeven en zijn leven is verlost van het verderf. Hij mag gekroond zijn met goedertierenheden en barmhartigheden. Zijn dat geen genadeweldaden? David zegt tot zijn ziel: Loof de HEERE!. En wat gaat er dan gebeuren in zijn leven? Wel, hij mag weer beantwoorden aan het doel van God in Zijn schepping: God loven!. De weldaden van God in het leven zijn het waard om nooit vergeten te worden. Daarom wekt David zichzelf op, om de Heere in alles en voor alles te erkennen en te danken. Wat is zo’n opwekking en aansporing nodig in het leven! Wat zijn we meestal druk met de dingen van dit leven of met andere mensen, zodat we onszelf vergeten en verwaarlozen. Er is geen groter ondankbaarheid dan te vergeten wat we aan God verschuldigd zijn. Overlaadt Hij ons niet van dag tot dag met Zijn gunstbewijzen? Wat zijn we van nature ellendige zelfbedoelers! Egoïstisch is ons bestaan in dit voorbijvliegende leven, waarin de Heere ons omringt met Zijn weldaden. Zeker, met de lippen wordt er nog wel gedankt. Maar waarlijk danken, innig danken, God verheerlijkend danken, nee, dat wordt in ons natuurlijk bestaan niet gevonden. Dan zijn wij gelijk aan het volk van Israël: Zij zongen Zijn lof, doch zij vergaten haastig Zijn werken. Is dat geen ernstige zonde en groot tekort in ons leven, waardoor God wordt onteerd? Zie hier in de tekst een kind van God zijn ziel opwekken om met een lofoffer vanuit het hart tot God te naderen. En daarin is hij afhankelijk van de bediening van Gods Geest. Die alleen dat offer maar ontsteken kan in het hart. Opmerkelijk is het dat hij zijn ziel aanspreekt, het levenscentrum van al zijn geestelijke vermogens. En hierin spreekt David als voor het Aangezicht van God, want het is als het ware een bestraffing van zijn eigen traagheid, aldus Calvijn. En – zo vervolgt hij – hij maakt er ons opmerkzaam op, dat het niet aan God ligt wanneer wij geen ruime stof hebben om Hem te loven, maar dat het onze eigen ondankbaarheid is die ons in de weg staat. Dat we ons toch met David over mochten geven, gewillig gemaakt door Gods Geest, tot de overdenking die gericht is op Gods lof. “Loof de HEERE, mijn ziel! en al wat binnen in mij is, Zijn heilige Naam”. En opnieuw: “Loof de HEERE! en vergeet geen van Zijn weldaden”. O kinderen van God, is er geen reden voor? Kunt u ze tellen, al die zegeningen en weldaden waarmee de Heere u omringt? Want dat is toch waar, dat er niemand méér bevoorrecht is dan een kind van God. Alleen Gods kinderen mogen toch in het bijzonder proeven en smaken dat de Heere goedertieren is. En als de Heere er de ogen voor ontsluit dan kunnen ze niet anders dan God loven. “Geloofd zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden”. Dit te mogen beleven zijn toch weldaden? Ja het zijn onverdiende, gans verbeurde genadeweldaden die de Heere Zijn kinderen schenkt. Genadeweldaden, die telkens weer verzoenen, verzorgen en vernieuwen. En des te meer weldaden, des te kleiner dat we worden. Uit het stof wordt Gods lof geboren. Dan zegt Jacob: “Ik ben geringer dan al deze weldadigheden en dan al deze trouw, die Gij aan Uw knecht gedaan hebt”. Geliefde lezer, kennen we deze gestalte? Dat wegzinken in verwondering, aanbidding en dankzegging? Die heerlijke belijdenis: “hoe dierbaar zijn m’ uw wonderdaân! Zij zijn onmoog’lijk na te gaan?” Of is dat alles ons onbekend en vreemd? Wat zijn we dan nog ongelukkig en arm! O, smeek toch de Heere nu het nog kan: “Gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond Uw trouwe hulp; stier mij in rechte sporen”. En, Kerk des Heeren, wat u hier in beginsel doen mag, namelijk God loven, dat wordt straks eeuwigheidswerk. Dan hoeft u daar uw ziel nooit meer toe op te wekken, want dan is het een heilige en volmaakt vanzelfsheid. “Mijn God, U zal ik eeuwig loven, omdat Gij ’t hebt gedaan”. Ds. J.J. Tanis.... Welgelukzalig is de mens wiens sterkte in U is5 september 2016MeditatiesWelgelukzalig is de mens wiens sterkte in U is. Psalm 84 : 6a Als we met elkaar staan aan het begin van een nieuw seizoen, waarin catechisatie en verenigingswerk weer zullen plaatsvinden als de Heere het geeft, dan hebben we sterkte nodig. Als we na een periode van vakantie ons werk in bedrijf of thuis of waar dan ook weer mogen voortzetten, dan kunnen we de kracht om dat werk te doen niet missen. Dat wist David, de dichter van Psalm 84, ook. Hij wist ook dat hij die kracht en sterkte niet van zichzelf had en ook niet bij zichzelf behoefde te zoeken. David gedenkt hier de feestgangers, die jaarlijks op de grote feesten uit alle delen van het land komen om op te gaan naar Sion. Hij noemt hen welgelukzalig omdat ze naar Sion opgaan, omdat ze zich voegen bij de grote scharen die al zingend optrekken om hun offers aan de Heere te brengen en om Hem te aanbidden in Zijn woning ? Nee, hij prijst hen welgelukzalig die optrekken en die voldoen aan twee voorwaarden: ten eerste dat hun sterkte in God is en ten tweede dat in hun hart de gebaande wegen zijn. Alleen de man bij wie deze twee dingen zijn, is welgelukzalig. Onze tekst bevat een aantal wonderlijke zaken. Het is al een wonder dat David van een mens kan zeggen dat hij welgelukzalig is. Een mens! Het kroonjuweel van Gods schepping, maar van God afgevallen, zichzelf van de kroon beroofd. De mens, die sterkte in God had, is nu geworden als een krachteloze reiziger. Toch kan David dit van de mens zeggen. Van de mens, die als een krachteloze reiziger zijn sterkte in God heeft leren vinden. En wie is nu de mens, wiens sterkte in God is? Dat is hij of zij, die ontledigd van alle eigen wijsheid, kracht en roem, van zich en alle schepselen buiten zich heeft leren afzien en het vertrouwen van zijn hart alleen op de Heere gevestigd heeft. Het is de ware Israëliet, die door genade de levende God kent en voor wie, buiten die God, geen hulp en sterkte te vinden is. Wie zoekt die kracht en sterkte? Och, de mens van zichzelf niet. Wat menen wij te beschikken over eigen kracht, die ons in staat stelt onze taak te verrichten. Wat denken we vaak in eigen kracht de problemen en zorgen van het leven aan te kunnen. Wat dacht Goliath in eigen kracht de legers van Israël te kunnen verslaan. Maar wat nietig blijkt ook deze reus te zijn als door de besturende hand van God een steen uit een slinger hem dood ter aarde doet vallen. Wat zijn we nietige, en zwakke mensen. Zonder de Heere kunnen we niets doen. Daarom: welgelukzalig is de mens wiens sterkte in God is. Er is heel wat voor nodig om een mens daar te brengen waar hij leert afzien van zichzelf en van alle schepselen en het vertrouwen van zijn hart alleen op de Heere gaat vestigen. Want dat strijdt zo tegen ons hoogmoedige eigen ik, dat van nature op de troon zit. Er is genade voor nodig om in een weg van ontlediging van alle eigen wijsheid, kracht en roem, de sterkte in God te zoeken. Het kan ook alleen maar door de genade van Hem, Die de menselijke natuur wilde aannemen en in onze menselijke zwakheid is ingetreden. Hij, Die God was en bleef, wilde mens worden. Wat een strijd heeft Christus moeten voeren om David en al Gods kinderen te doen getuigen: “Welgelukzalig is de mens wiens sterkte in U is”. Daarvoor heeft Christus Zich als Borg willen vernederen tot in de dood. Met de dichter van Psalm 22 moest Hij getuigen: “Mijn kracht is verdroogd als een potscherf”. Dat was nodig opdat mensen, die door Gods Geest hun eigen zwakheid, zondigheid, schuldigheid leren kennen, bedeeld worden met Zijn sterkte. Want in de weg van lijden heeft Hij sterkte gegrond. Hij schenke ons allen door wederbarende genade Zijn kracht te benodigen. Hem in alle dingen nodig te hebben. Hij lere ons op de school van Zijn Heilige Geest dat we zwak zijn in onszelf, niet kunnen strijden tegen de listige omleidingen van de duivel, geen verweer te hebben tegen de verleidingen van de wereld, geen kracht te hebben ons eigen verdorven bestaan te weerstaan. Om zo als een hulpeloze te verkeren aan Zijn voeten met de bede: Heere, sterk me door Uw kracht, want in mij is geen kracht tegen die grote menigte. Dan zullen we iets leren verstaan van het geheim waarvan Paulus spreekt: ‘Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht’, en: ‘Als ik zwak ben, dan ben ik machtig’. Ds. W. Silfhout... Driemaal Heilig3 september 2016MeditatiesHeilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, en Die is, en Die komen zal Openb.4:8b We horen hier de vier dieren, die Johannes ziet bij de troon van God in het hemelse heiligdom. Die vier dieren vertegenwoordigen heel de schepping. Dus Johannes hoort hier hoe heel de schepping God groot maakt. In het Paradijs voor de zondeval zong heel de schepping tot eer van God. Door de zondeval is dat loflied onderbroken. Maar hier hoort Johannes het weer opklinken. Wat zal dat zijn, heel de schepping, die weer volmaakt zingen zal tot Gods eer. Alles wat adem heeft, love de Heere! Johannes mag hier dat loflied horen. Heilig, heilig, heilig. Driemaal heilig dus. Drie is het getal van de Drie-enige. De Vader is heilig, want Hij heeft alles geschapen. De Zoon is heilig, want door Zijn volbrachte Middelaarswerk zal er straks een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zijn, waarop gerechtigheid wonen zal. De Geest is heilig, want Hij doorademt de schepping met Gods lof. De Drie-enige is de Heilige, de Absolute, de Volmaakte, de Eeuwige. De vier dieren geven de Heere dan vier namen. Iedere naam is een preek op zichzelf. Allereerst noemen ze Hem Heere. Daarin klinkt de naam door, waarmee de Heere Zich bekend maakte aan Mozes bij het brandende braambos. HEERE, JHWH. De Ik zal zijn, Die Ik zijn zal. De Getrouwe. De God van het verbond. De Onwankelbare. Wat een prediking in deze naam. Hebt u in uw verloren leven houvast gekregen aan het Woord Gods? Dan wordt het u in deze naam toegeroepen, dat Hij nooit herroepen zal hetgeen Hij eenmaal heeft gesproken. O, u zult niet tevergeefs op Zijn Woord gehoopt hebben. De tweede naam waarmee de Heere hier wordt aangeduid is de naam God. Die naam duidt Hem aan als de almachtige Schepper. Zou die God, Die hemel en aarde uit niets heeft voortgebracht Zijn kerk niet kunnen bewaren? Wie voor Zijn rekening mag liggen is voor eeuwig veilig. Dan mag de bruidsgemeente van Christus, zich toevertrouwend aan die God, vernachten in Zijn schaduw. Vervolgens wordt de Heere hier aangeduid als de Almachtige. De machten van de duisternis moeten het tegen Hem afleggen. Hij voert Zijn raad uit. Hij regeert en vergadert Zijn kerk. De overwinning is aan de Heere en Zijn Christus. Die Almachtige is als een beschermende muur rondom allen, die Hem vrezen. Tenslotte wordt hier van Hem gezegd Die was, en Die is, en Die komen zal. Deze benaming duidt Hem aan als de God, Die boven de tijd en de geschiedenis staat. Wij staan midden in de tijd. Wij worden erdoor meegezogen. Wij zijn kinderen van onze tijd. Maar de Heere is ver verheven boven de tijd. Hij omspant alle tijden en alle eeuwen. Hij was: eer de bergen geboren waren, was Hij al God. Hij is: Hij draagt alle dingen door het Woord Zijner kracht. Hij zal komen: Hij komt, Hij komt, om de aarde te richten. Zo zingt hier de schepping voor de troon Gods lof. Wat een rijke prediking ligt er in deze vier namen. Deze God staat in voor Zijn werk en Zijn kerk. Hoe is het met u? Werd u wel eens ingeleid in de betekenis van deze vier namen? Of hebt u er nooit houvast aan gekregen? Sta ernaar daarin gefundeerd te worden. Hier is een hechte ankergrond. Het zaligmakende geloof leert al dieper indringen in deze namen. Dan hebben we onze zondaarsnaam leren spellen voor Gods Aangezicht. Dan hebben we het leren bewenen en belijden dat we gezondigd hebben en dat de Heere recht zou zijn als Hij ons verstoten zou. Maar dan is die naam van God gaan oplichten in de donkere nacht van ons leven. Die naam die de Heere geopenbaard heeft op grond van het offer van Christus. Ja, dan wordt het ook ons verlangen om met de vier dieren in te stemmen en de Heere het driemaal heilig toe te zingen. Dat zal straks de toekomst van Gods verloste gemeente zijn. Ds. J.J. van Eckeveld... Ik ben een Roos van Saron3 september 2016MeditatiesIk ben een Roos van Saron Hooglied 2:1 Velen hebben in de afgelopen tijd iets van de natuur mogen zien. Wellicht stonden sommigen in de late avond aan de zee. Schoon als gezien mag worden hoe de zon bij heldere hemel ondergaat. Anderen zagen dat de tarweoogst werd binnengehaald. Anderen onder de indruk van de bossen met het daarbij behorende wild gedierte enz. Maar de woorden van onze overdenking brengen ons in een gebied langs de Middellandse zee in Israël. Een streek waar wellicht velen van de lezers nooit ziin geweest: de vlakte van Saron. Gelegen tussen de kustplaatsen Caesarea en Joppe. De vlakte van Saron, een toonbeeld van aardse heerlijkheid. Waarom, omdat op deze vlakte een bijzondere schone bloem gevonden werd. En wel de roos van Saron. Volgens de verklaarders was deze roos rood en wit van kleur en kwam er bij het kweken geen mensenwerk aan te pas. Nu zegt Christus van Zichzelf: Ik ben een Roos van Saron, omdat deze roos in de natuur trekken vertoont die bij Christus passen. Immers, Hij is niet door een mens voortgebracht. Hij is ook niet door een mens geplant. Geen mensenwerk kwam daarbij te pas. Immers, Hij is van eeuwigheid tot eeuwigheid God. Hij is van gelijke heerlijkheid en eer als de Vader en de Heilige Geest. Op de heilige vraag in de Vrederaad: Wie zal met Zijn hart Borg worden om tot Mij te genaken, trad Gods Zoon naar voren en zei: ‘Zie Ik kom o God om Uw welbehagen te doen’. Daarom is Hij als een Roos van Saron, geplant in de volheid des tijds, geboren uit de maagd Maria. Niet ontvangen door ’s mensen toedoen, maar ontvangen van de Heilige Geest. O wonder geheim van Sarons Roos: Deze verborgenheid der Godzaligheid is groot, God geopenbaard in het vlees. Hij is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. Hij is gekomen zonder zonde, opdat Hij zal groeien om te voldoen aan de eis des Heeren: Betalen wat Zijn volk schuldig is! Dat Hij zou voldoen, door lijden en sterven, aan de deugden Gods. Maar wat meer, waar vele rozen op aarde verwelken, is Hij vanuit de dood opgekomen en leeft altoos! Want Christus is het Die gestorven is, ja wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is. Waar alles vergaat, verwelkt door de zonde, is Hij de Levende Roos van Saron. Hij leeft in de velden der eeuwige heerlijkheid als een bewijs dat te midden van alles wat voorbij gaat, in Hem het Leven is en blijft tot in de eeuwigheid. Wat een geheim, voor hen die zich zien verwelken onder de gloed van Gods gramschap. Wat een geheim voor hen die zich alle gronden en levenstekens buiten Hem zien ontvallen. Wat een geheim voor hen die verdiend hebben dat de zeis van Gods recht hen wegvaagt van de aardbodem. O dodelijk tijdsgewricht: verloren! Eenmaal zo heerlijk mogen pronken met het beeld Gods in geest en waarheid. Maar nu midden in de dood. Maar wonder als Hij verschijnt en Zichzelf wegschenkt: Ik ben een Roos van Saron. De altijd Levende Roos! Ik leef tot in der eeuwigheid en met welke kleuren ? Wij weten dat de roos van Saron een rode en witte kleur draagt. Wat een wonder als die Roos van Saron gezien wordt door middel van Gods Geest en in dat dodelijke ogenblik waarin alles van u is vergaan en u niet meer kon bestaan voor Hem die gerechtigheid eist. Want die roos is rood en wit van kleur. Hij is blank en rood. Hij is volkomen heilig en bezit volkomen gerechtigheid. Hij heeft met de dierbare sappen van Zijn hartenbloed die kleuren willen voortbrengen. Zijn de kleuren u al eens geopenbaard te midden van uw armoede en oordeel en schuld? Zijn de kleuren van Zijn Middelaarswerk u al dierbaar, maar ook noodzakelijk geworden? Wat een vreugde als voor hen die afgesneden worden van hun werken en leven door de zeis van Gods recht, dat deze Roos van Saron in Zijn kleuren verschijnt en hen komt te overschaduwen. Zijn gerechtigheid, Zijn heiligheid, niet alleen verworven voor anderen maar ook voor mij. Overgeleverd om onze zonden, opgewekt om onze rechtvaardigmaking. Wat een onuitsprekelijke en liefelijke Roos van Saron. Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk, zulk Eén is nu mijn liefste. Het wonder van Gods welbehagen: deze Roos is niet door ’s mensen handen voortgebracht maar Hij is door God gegeven. Die Roos gegeven tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligheid en een volkomen verlossing. Volk des Heeren, deze Roos overtreft alle aardse schoonheid en bloeit zelfs al in de nacht! Nu nog iets: Deze roos van Saron verspreidt tijdens de bloei een liefelijke geur. Verklaarders zeggen dat die geur al van verre geroken kan worden. Men kan de roos al ruiken al ziet men de bloem nog niet. Wonderlijk, vindt u niet? Hoe dichter bij de roos, hoe sterker de geur. Begrijpt u? Wie leren de liefelijke geur van deze Roos ruiken en onderscheiden? Zij die kennis gekregen hebben van hun bestaan aan deze Roos te midden van de doornen en distelen. Al is het vanuit de verte! Zomaar enkele vragen. Is deze Roos van Saron u door recht aangewezen ? Is deze Roos van Saron in uw leven al geopenbaard? Is deze Roos van Saron al in uw leven weggeschonken? Wat is voor u de liefdesgeur waar het in uw leven om gaat? Volk des Heeren hoe dichter een leven bij deze Roos van Saron, hoe meer u walgen zal van uzelf. Daar ’t liefdevuur niet wordt verdoofd. ’t Is als de zalf op hogepriesters hoofd, de zalf waarmee hij is aan God gewijd, die door haar reuk het hart verblijdt. Jongens, meisjes en ouderen, er is niets op aarde wat de heerlijkheid van deze Roos van Saron kan overtreffen. Gods volk mag het wel eens ervaren en zoekt u dat leven toch, want het is nog te verkrijgen bij God vandaan. Wien heb ik nevens U omhoog? Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog, op aarde nevens U toch lusten? Ds. G. Pater... Mara9 juli 2016Meditaties“Doch zij konden het water van Mara niet drinken; want het was bitter.“ Exodus 15 : 23m Israël is in de woestijn en er is geen water voor hen. Iedereen raakt afgemat. De kinderen huilen van dorst. Geen water is er voor het vee. Hun kleine voorraad is spoedig op. Overal waar ze om zich heen kijken, is dorheid en doodsheid. Nergens een spoor van water. En dit gebeurt vlak nadat ze aan de Schelfzee het lied van de bevrijding hebben gezongen. Deze wisselingen zijn er nog zo vaak in het leven van Gods kinderen; het zure ligt zo vaak dicht bij het zoete. In de woestijn van het leven kun je er dan zo makkelijk toe komen om het evenwicht te verliezen en de moedeloosheid en twijfel grijpen om zich heen. Er is geen water. Een grote beproeving. Maar de Heere brengt ze in een nog zwaardere beproeving. Na drie dagen komen ze bij een kleine oase. En door het struikgewas heen in de diepte glinstert een streepje water. Wat een opluchting. De mensen rennen naar het water. Maar dan de teleurstelling: het water is giftig, bitter en ondrinkbaar. Hun teleurstelling vertolken ze in de naam die ze de oase geven: Mara, dat is bitterheid. Dit moet vreselijk voor hen geweest zijn. Dorst lijden is erg. En dan na drie dagen water vinden, dat ondrinkbaar is, is nog erger. De uitgestelde hoop krenkt het hart. Zo wordt Israël bij Mara bepaald bij de bittere gevolgen van de zondeval. Ze konden het water bij Mara niet drinken, want het was bitter. In deze woorden weerspiegelt zich de werkelijkheid van het leven. Je denkt, na alles voor je kinderen gedaan te hebben wat in je vermogen lag, te kunnen genieten, maar de kinderen wandelen niet in de vreze des Heeren. Bitterheid en teleurstelling. Je hebt samen hard gewerkt om straks samen rustig te kunnen genieten van een oude dag en één van de twee wordt ernstig ziek… Het water van de verwachtingen die je had, zag je glinsteren, maar het blijkt bitter water te zijn. Je verwacht na je opleiding een fijne carrière te maken en er slaan depressieve gevoelens toe, die je beletten te functioneren. Het water blijkt bitter te zijn. Je zet al je verwachting op een man of een vrouw met wie je het leven wilt delen en het loopt uit op een grote mislukking. Weer blijkt het water niet te drinken te zijn; het is bitter. U kunt het wellicht zelf aanvullen vanuit uw eigen leven. Er zijn wat Mara’s in het leven. Maar dat hoeft ons niet te ontmoedigen, want de Heere Zelf leidt naar Mara. Ook kruis en tegenspoed komen voor die Hem vrezen uit Zijn Vaderlijke hand voort. De Heere heeft een bedoeling met al deze Mara’s. Want bij Mara komt er uit wat er in ons hart leeft. Niet wat er in de mond leeft, maar wat er in het hart leeft. Wat Israël gezongen had bij de Schelfzee, moest nu praktijk worden. Het volk staat tegen God op en dat is het aller-bitterste: opstand tegen God. Bij Mara leert Israël niet alleen zichzelf kennen, maar vooral ook Wie de Heere is voor een slecht mens. Bij Mara komt uit dat de Heere barmhartig is en groot van goedertierenheid. En dan doet de Heere het nooit om waardigheid en verdienste van ons, maar om Zichzelf, om Christus’ wil, Die nooit tegen God opstond. De Heere Jezus is door het aller-bitterste Mara gegaan op Golgotha, waar de Heere Jezus de lijdensbeker, die de Vader Hem toeschikte niet weigerde en tot de laatste druppel leegdronk. En dan maakt de Heere bitter water zoet. Wat een opluchting voor het volk. Ze waren gered en konden drinken. De Heere wil Zich bemoeien met opstandige mensen die mokken en mopperen. Hij is de Heelmeester, Die het hardste hart verbreekt maar ook geneest. En het is waar, ik wil niet naar Mara en u ook niet. We hebben liever een andere weg. Toch werkt de Heere daar naartoe en acht Hij de gang naar Mara nodig. Bij Mara wordt geleerd wat genade is en Wie de Heere in de Heere Jezus is voor schuldige mensen. En dan kom je er achter: wat zou het leven zijn als Jezus er niet was. Dan is bij Hem bitter water toch zoet. Ik zal Zijn lof zelfs zingen in de nacht, daar ik Hem verwacht. ds. J.S. van der Net... Laat hem ook nog dit jaar, totdat ik om hem gegraven en mest gelegd zal hebben21 juni 2016Meditaties“Laat hem ook nog dit jaar, totdat ik om hem gegraven en mest gelegd zal hebben. En indien hij vrucht zal voortbrengen, laat hem staan;…” Lukas 13 : 8, 9a Dit zijn de woorden van de wijngaardenier uit de gelijkenis. We zouden ook kunnen zeggen, dat dit de woorden van de Heere Jezus zijn, want Hij treedt tussenbeide voor de overtreders. Deze woorden houden een verzoek in, gedaan aan een beledigde gerechtigheid, dat er nog een weinig tijd en geduld gebruikt zal worden tegenover de onvruchtbare boom, die tot hiertoe nutteloos de aarde beslagen heeft. In deze woorden ligt verbazingwekkende genade! De Heere Jezus Zelf bemoeit Zich met de onvruchtbare belijder. Hij treedt tussen om de slag voor de onvruchtbare belijder te verhinderen. Het is waar, het was slechts voor een tijd, maar God bracht de bijl om hem uit te houwen niet te voorschijn! O, onvruchtbare belijder, er is een Jezus aan Gods rechterhand, een Jezus, groot van barmhartigheid, een Jezus Die medelijden kan hebben met een onvruchtbaar iemand als u bent. Het zou met Israël ook gedaan zijn geweest, als Mozes niet in de bres gesprongen was voor dat zondige volk. Onvruchtbare boom, u weet niet hoe vaak de hand van de Goddelijke gerechtigheid opgeheven werd om u te slaan. U weet niet hoeveel jaar u reeds afgehouwen zou zijn geweest, indien Jezus de bijl van Zijn Vader niet vastgegrepen had. Hoort u nu nog niet? Er zijn twee oorzaken, waardoor er geen vruchten geweest zijn. Het kan zijn dat de boom te zeer gekneld geweest is in de aarde, of er is gebrek geweest aan voeding en warmte. Daarom moet er mest omheen gelegd worden. Het kan dus zijn dat de wortels te vast in de aarde zitten. Zo kunnen ook de wortels van het hart van de onvruchtbare te veel omgeven zijn door de liefde van deze wereld en de verleidingen van de rijkdom. Liefde tot rijkdom, liefde tot eer en liefde tot vermaak zijn doornen die het Woord verstikken. Hoe kan een dragen van vruchten gevonden worden, waar deze dingen het hart beknellen? De Heere Jezus geeft dus hier de oorzaak van uw onvruchtbaarheid te kennen. De dingen van deze wereld liggen u te na aan het hart. De aarde en haar dingen nemen de wortels van uw hart in, u bent teveel aan de aarde gekluisterd. Judas werd daardoor weerhouden om vruchtbaar te zijn in zijn zorg voor de armen en Ananias en Saffira, dat zij geen vruchten van oprechtheid en waarheid konden voortbrengen. Hoe handelt de Heere Jezus met zo’n onvruchtbare? Hij maakt zijn wortels los en graaft de aarde rondom los. Zijn wortels worden blootgelegd. Dat kan Hij doen door ziekte, door ontmoedigingen of door tegenheden. Zo wordt er rondom de onvruchtbare boom gegraven. De slechte aarde wordt van de wortels weggenomen. Ziet u de zorg, de liefde, het werk en de manier, die de Heere Jezus met u gebruikt, opdat u misschien vruchtbaar zult mogen worden? Er moet ook mest om de boom gelegd worden, omdat er gebrek aan voeding en warmte is. Dit kan gebeuren doordat de Heere Jezus de onvruchtbare voorziet van een meer vruchtbare bediening, van een beter woord. Daardoor worden ze bemest. U weet dat mest warm, vet, versterkend en verkwikkend is voor arme grond. Hij brengt hem zo onder een hartopwekkende bediening; de middelen der genade zullen vet en goed zijn. O, ziet toch hoeveel werk de Heere Jezus aan zo’n onvruchtbare ten koste legt! Als de vrucht van het werk van de Heere Jezus is, dat de boom vruchtbaar geworden is, dan zijn al Zijn tijd en middelen wel besteed. De tekst leert ons dat het wel zal gaan met de onvruchtbare boom, met een arme ziel, als hij uiteindelijk toch nog Gode vruchten zal voortbrengen. Zijn vorige onvruchtbaarheid, zijn misbruik van Gods geduld en lankmoedigheid, al zijn tijd die hij jaar op jaar verspild heeft, dit alles zal hem dan vergeven worden. We kunnen daarvan lezen in Ezechiël 33: “Als Ik ook tot de goddeloze zeg: Gij zult de dood sterven, en hij zich van zijn zonde bekeert, en recht en gerechtigheid doe, (….) hij zal zekerlijk leven, hij zal niet sterven.” Merkt u hierop? De bijl ligt reeds aan de wortels van uw boom. De Heere spaart u tot op heden nog. Is er al om uw wortels gegraven? Heeft de Heere Jezus al mest om u gelegd? Hoe vaak al? Als u nu door genade de voeding van die mest van het Evangelie in u opzuigt en indien u Gode vruchten voortbrengt, dan zal het u welgaan. Maar zo niet, dan wacht u het eeuwige vuur! Er zijn maar twee mogelijkheden; u mag blijven voortleven met vruchten, of u wordt zonder vruchten uitgehouwen en in het vuur geworpen! John Bunyan... Woorden van de wijngaardenier21 juni 2016Meditaties“Laat hem ook nog dit jaar, totdat ik om hem gegraven en mest gelegd zal hebben. En indien hij vrucht zal voortbrengen, laat hem staan;…” Lukas 13 : 8, 9a Dit zijn de woorden van de wijngaardenier uit de gelijkenis. We zouden ook kunnen zeggen, dat dit de woorden van de Heere Jezus zijn, want Hij treedt tussenbeide voor de overtreders. Deze woorden houden een verzoek in, gedaan aan een beledigde gerechtigheid, dat er nog een weinig tijd en geduld gebruikt zal worden tegenover de onvruchtbare boom, die tot hiertoe nutteloos de aarde beslagen heeft. In deze woorden ligt verbazingwekkende genade! De Heere Jezus Zelf bemoeit Zich met de onvruchtbare belijder. Hij treedt tussen om de slag voor de onvruchtbare belijder te verhinderen. Het is waar, het was slechts voor een tijd, maar God bracht de bijl om hem uit te houwen niet te voorschijn! O, onvruchtbare belijder, er is een Jezus aan Gods rechterhand, een Jezus, groot van barmhartigheid, een Jezus Die medelijden kan hebben met een onvruchtbaar iemand als u bent. Het zou met Israël ook gedaan zijn geweest, als Mozes niet in de bres gesprongen was voor dat zondige volk. Onvruchtbare boom, u weet niet hoe vaak de hand van de Goddelijke gerechtigheid opgeheven werd om u te slaan. U weet niet hoeveel jaar u reeds afgehouwen zou zijn geweest, indien Jezus de bijl van Zijn Vader niet vastgegrepen had. Hoort u nu nog niet? Er zijn twee oorzaken, waardoor er geen vruchten geweest zijn. Het kan zijn dat de boom te zeer gekneld geweest is in de aarde, of er is gebrek geweest aan voeding en warmte. Daarom moet er mest omheen gelegd worden. Het kan dus zijn dat de wortels te vast in de aarde zitten. Zo kunnen ook de wortels van het hart van de onvruchtbare te veel omgeven zijn door de liefde van deze wereld en de verleidingen van de rijkdom. Liefde tot rijkdom, liefde tot eer en liefde tot vermaak zijn doornen die het Woord verstikken. Hoe kan een dragen van vruchten gevonden worden, waar deze dingen het hart beknellen? De Heere Jezus geeft dus hier de oorzaak van uw onvruchtbaarheid te kennen. De dingen van deze wereld liggen u te na aan het hart. De aarde en haar dingen nemen de wortels van uw hart in, u bent teveel aan de aarde gekluisterd. Judas werd daardoor weerhouden om vruchtbaar te zijn in zijn zorg voor de armen en Ananias en Saffira, dat zij geen vruchten van oprechtheid en waarheid konden voortbrengen. Hoe handelt de Heere Jezus met zo’n onvruchtbare? Hij maakt zijn wortels los en graaft de aarde rondom los. Zijn wortels worden blootgelegd. Dat kan Hij doen door ziekte, door ontmoedigingen of door tegenheden. Zo wordt er rondom de onvruchtbare boom gegraven. De slechte aarde wordt van de wortels weggenomen. Ziet u de zorg, de liefde, het werk en de manier, die de Heere Jezus met u gebruikt, opdat u misschien vruchtbaar zult mogen worden? Er moet ook mest om de boom gelegd worden, omdat er gebrek aan voeding en warmte is. Dit kan gebeuren doordat de Heere Jezus de onvruchtbare voorziet van een meer vruchtbare bediening, van een beter woord. Daardoor worden ze bemest. U weet dat mest warm, vet, versterkend en verkwikkend is voor arme grond. Hij brengt hem zo onder een hartopwekkende bediening; de middelen der genade zullen vet en goed zijn. O, ziet toch hoeveel werk de Heere Jezus aan zo’n onvruchtbare ten koste legt! Als de vrucht van het werk van de Heere Jezus is, dat de boom vruchtbaar geworden is, dan zijn al Zijn tijd en middelen wel besteed. De tekst leert ons dat het wel zal gaan met de onvruchtbare boom, met een arme ziel, als hij uiteindelijk toch nog Gode vruchten zal voortbrengen. Zijn vorige onvruchtbaarheid, zijn misbruik van Gods geduld en lankmoedigheid, al zijn tijd die hij jaar op jaar verspild heeft, dit alles zal hem dan vergeven worden. We kunnen daarvan lezen in Ezechiël 33: “Als Ik ook tot de goddeloze zeg: Gij zult de dood sterven, en hij zich van zijn zonde bekeert, en recht en gerechtigheid doe, (….) hij zal zekerlijk leven, hij zal niet sterven.” Merkt u hierop? De bijl ligt reeds aan de wortels van uw boom. De Heere spaart u tot op heden nog. Is er al om uw wortels gegraven? Heeft de Heere Jezus al mest om u gelegd? Hoe vaak al? Als u nu door genade de voeding van die mest van het Evangelie in u opzuigt en indien u Gode vruchten voortbrengt, dan zal het u welgaan. Maar zo niet, dan wacht u het eeuwige vuur! Er zijn maar twee mogelijkheden; u mag blijven voortleven met vruchten, of u wordt zonder vruchten uitgehouwen en in het vuur geworpen! John Bunyan... En een grote schare der priesteren werd het geloof gehoorzaam27 mei 2016Meditaties“En een grote schare der priesteren werd het geloof gehoorzaam” Handelingen 6:7b Er is geen hart zo hard, dat de Heere het Zich niet onderwerpen kan. Er is geen onwil te groot, dat Hij ons niet kan doen buigen. Dat blijkt wel op de Pinksterdag. Op de prediking van Petrus wordt de roep om genade uit veler monden gehoord. Er werden drieduizend zielen op één dag toegedaan. En de Heere deed dagelijks tot de gemeente, die zalig werden. Ze kwamen niet alleen uit de onderste lagen van het volk. Ze kwamen ook uit de priesterklasse. Ook uit de alleszins godsdienstige afstammelingen van Aäron komen er om zich voor Koning Jezus te buigen. Ze werden gehoorzaam aan het geloof. Dat waren ze dus daarvoor niet. Toch waren het ook geen heidenen, geen brute wereldlingen of mensen die openlijk in de zonde leefden. Nee, het waren zelfs bevoorrechte mensen, deze priesters, want zij behoorden tot het bevoorrechte volk van Israël aan wie de woorden Gods waren toevertrouwd. Bovendien hadden zij een heilige roeping ontvangen, namelijk om priester te zijn, dat wil zeggen: te staan voor het Aangezicht des Heeren. Hun taak was: het heiligdom te bewaken, tegen ontheiliging te waken, de offerdienst waar te nemen, de besnijdenis uit te oefenen en het volk te onderwijzen en te zegenen. Dag aan dag ontstaken zij de offers op het brandofferaltaar. Bij beurten brachten zij de offers op het reukaltaar, achter het eerste voorhangsel in het Heilige, gelijk ook Zacharias eenmaal deed. Gekleed in het smetteloos priestergewaad met de priestermuts op het hoofd. De priesters, duidelijke voorbeelden van Christus, de Hogepriester van het Nieuwe Verbond, zij waren het geloof niet gehoorzaam. Altijd bezig in Gods huis. In het heilig ambt werkzaam. Door de Heere geroepen en toch ongehoorzaam. Ook van hen gold het: Hij is gekomen tot het Zijne en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. De Naam van God dagelijks op de lippen, maar de Zoon van God verwerpen. Dagelijks vloeide door hun hand het bloed van de offerdieren, maar tegenover het geheel enige offer stonden zij vreemd. Het bloed van het Nieuwe Testament achtten zij onrein. Eigenlijk is dit veel erger dan leven in de wereld of in de nacht van het heidendom. Ze waren er toen, ze zijn er ook nu. Die het teken van het verbond dragen, maar de besnijdenis van het hart niet deelachtig zijn. Die de tekenen van brood en wijn aannemen, maar de betekende zaak niet kennen. Die zich uitsloven voor Gods Koninkrijk, maar het geloof ongehoorzaam zijn. Ze zijn er. De Heere weet hoeveel. En nu moet u niet gelijk met de vinger naar een ander wijzen en zeggen: Ja, Judas was er zo een en die en die. De oprechten van hart leren vragen: Ben ik het Heere? Het moge ons brengen tot zelfonderzoek. Wat kan in het leven der genade de vrees het hart bezetten: Bedrieg ik me niet voor de eeuwigheid? Almachtige genade wordt verheerlijkt in het hart van een grote schare van priesters. Ze werden het geloof gehoorzaam, dat wil zeggen dat ze gehoorzaam werden aan de leer van het geloof, zoals hen dat werd verkondigd door de apostelen. Zoals ook van Paulus gezegd wordt: ‘Degene, die ons eertijds vervolgde, verkondigt nu het geloof, hetwelk hij eertijds verwoestte’ (Galaten 1:23). Wat is dan die leer van het geloof? Dat is de leer, zoals die ons in het Woord geleerd wordt. Waarin God Zichzelf openbaart in al Zijn deugden. Waar onze schuld en zonde ons wordt aangewezen. Waar gesproken wordt over de komst van Christus in de wereld. Immers, de rol des boek is met Zijn Naam vervuld. De leer van het geloof bevat Zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid, Zijn Borgwerk, Zijn voldoenend lijden en sterven, de weg, de waarheid en het leven. Ook de weg, waarin wij Hem deelachtig worden, behoort tot de leer van het geloof. De Heilige Geest maakte er plaats voor in de harten van deze priesters. Er moest heel wat opgeruimd worden, voordat zij het geloof gehoorzaam werden. Het priesterlijk gewaad moest afgelegd. Hun eigengerechtigheid moest eraan. Ze waren immers priesters. Ze wisten het veel beter dan het volk. Kinderen van Abraham, bovendien tot een heilig ambt geroepen. Het kost hen hun trots. Hun hoogmoedige bestaan moet er aan. U zegt: Daar lees ik niets van. Dat hoeft ook niet. Ik hoop alleen dat u er wat van kent. Nee, we moeten er maar niet gering over denken wat deze priesters kwijt moesten in het gehoorzamen aan het geloof. Het is nauwelijks te geloven dat er van deze mensen, die meenden het te weten en meenden in te gaan, nu zullen zijn die de verachte rabbi van Nazareth te voet vallen, Die door de Farizeeën en de Schriftgeleerden werd gehaat met een gloeiende haat. De ergernis van de Joden erkennen als hun Zaligmaker? Het was echter voor de Pinkstergeest geen onmogelijk werk deze priesters te bekeren. De noordenwind van de ontdekking deed hen alle eigengerechtigheid verliezen en de zuidenwind van de vertroosting dreef hen uit naar Christus de Gekruisigde. Wij hebben het veel makkelijker, zegt iemand. Voor ons is het toch wel gemakkelijker om zalig te worden. Die priesters moesten afstand doen van hun bevoorrechte positie. Geloof maar niet dat ze bij hun soortgenoten behoefden aan te komen om te vertellen dat zij Jezus als hun Zaligmaker hadden leren kennen. Wij hoeven er wellicht in uiterlijke zin niet zoveel om te verliezen. Toch zal het met ons niet anders zijn. Wij zijn niet anders dan deze priesters. Ook wij moeten gebroken worden in onze eigen waan. Onze gerechtigheid moet worden als een wegwerpelijk kleed. Willen we Christus gewinnen dan zullen we het geloof gehoorzaam moeten worden. Dat betekent ons leven verliezen, alles verlaten om Christus’ wil. Komen tot gehoorzaamheid aan het geloof dat we niet meer zijn dan arme verloren zondaren en dat de zaligheid alleen is in Hem, Die alles heeft volbracht. Komen tot gehoorzaamheid aan het geloof door de almachtige kracht Gods. Een grote schare van de priesters werd het geloof gehoorzaam. De bekering van één zondaar is al zo groot. De Heere is Dezelfde. Hij kan ook nu een grote schare van mensen die voortleven in hun eigengerechtigheid of in hun ongerechtigheid het geloof gehoorzaam maken. Bent u reeds het geloof gehoorzaam? Is uw hart ingewonnen voor de leer van het geloof? Of bent u nog tevreden met uw uiterlijk godsdienstig leven? Val Hem heden te voet. Buig u voor Hem neer. Hij is het zo waardig. Ds. W. Silfhout... Pinksteren13 mei 2016Meditaties“En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest”. Handelingen 2:4a Pinksteren wordt wel het feest van de vervulling genoemd. De Heere Jezus had kort voor Zijn sterven Zijn discipelen de belofte gegeven: ‘En Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid’. Die belofte werd op de tiende dag na Christus Hemelvaart vervuld. Nee, de discipelen wisten de dag van de vervulling niet. Als de Heere Zijn Kerk een belofte geeft zegt Hij niet de tijd, wanneer die belofte vervuld zal worden. Gods tijd is anders dan onze tijd. De Heere doet dat met wijze oogmerken, opdat er de worsteling om de vervulling zou zijn. Dit hebben ook de discipelen ervaren. Reeds negen dagen hadden ze biddend en wachtend doorgebracht totdat de dag van het pinksterfeest, het ‘feest der weken’, aanbrak. Het was de vijftigste dag na Pasen. Vandaar de Griekse naam Pentecoste, d.w.z. de vijftigste. Ons woord Pinksteren is in dit woord terug te vinden. Het was voor de Jood een belangrijk feest. Immers, op die dag bracht men de eerstelingen van de tarweoogst in de tempel, en wijdde en heiligde daarmee de hele oogst aan de Heere. Maar met de uitstorting van de Heilige Geest wordt die dag van de grootste betekenis, omdat op die dag de eerstelingen van de oogst der volkeren binnen de geestelijke tempel gebracht worden en nu naar waarheid gezongen mag worden: ‘De Filistijn, de Tyriër, de Moren. Zijn binnen U, o Godstad voortgebracht! Van Sion zal het blijde nageslacht; Haast zeggen: deze en die is daar geboren!’ Er was nog wat. Die vijftigste dag herinnerde Israël aan de dag dat het bij de berg Sinaï de Wet des Heeren ontving. En is het dan niet opmerkelijk dat de Heere 50 dagen na het Nieuwtestamentische Paasfeest Zijn Geest schenkt Die, naar Gods eigen belofte, de wet op de vlesen tafelen des harten zal schrijven? Hoe wordt dan het Pinksterfeest een heilsfeit van bijzondere betekenis voor de kerk. Het is de Heilige Geest Die uitgaat van de Vader en de Zoon om de laatste hand te leggen aan de grote werken Gods. Hij is de grote Toepasser van het heil dat Christus heeft verdiend door Zijn bitter lijden en sterven. Niemand kan zeggen Jezus de Heere te zijn dan door de Heilige Geest. Het is Zijn werk om Christus te verheerlijken in harten van verloren zondaren. Door Zijn werk zal er een gemeente vergaderd worden uit het ganse menselijke geslacht. O, wat is het werk der zaligheid toch een hemels werk, een werk van de Drie-enige God. Er is een Vader Die verkoor, er is een Zoon Die kocht, er is een Geest Die toepast. Door Zijn dood en bloedstorting heeft Christus het fundament van de zaligheid gelegd. Hij heeft aan het Recht des Vaders voldaan en de losprijs betaald voor allen, die Hem van de Vader gegeven zijn. Maar Hij heeft nu ook de bevoegdheid ontvangen om de Heilige Geest te zenden. En die Geest is nu zo onmisbaar nodig. Van nature zijn we vervuld met een andere geest. Dat is een geest die doet zeggen: ‘Wijk maar van mij, want aan de kennis van Uw wegen heb ik geen lust’. Een geest die ons in vijandschap doet leven tegen God en de naaste. O, wat zijn we diep gevallen. In hoogmoed en trotsheid des harten gaan we aan het spreken Gods voorbij. Nee, wij zijn niet vervuld van de Heilige Geest, maar van een onreine geest. Uit het hart komen nu boze bedenkingen… Zonder de uitstorting van de Heilige Geest zou er van zaligheid geen sprake kunnen zijn. Maar Hij dan, door de Rechterhand Gods verhoogd zijnde en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende, heeft dit uitgestort dat gij nu ziet en hoort (Hand.2:33). Die Geest maakt dode zondaarsharten tot tempelen des Heiligen Geestes. Hij zoekt zondaren op, wekt ze op uit de geestelijke doodsslaap, wederbaart ze, verwekt in hun hart een droefheid die een onberouwelijke bekering tot zaligheid werkt. Hij stort liefde Gods uit in het hart en doet uitroepen ‘Mannen broeders, wat moeten we doen om zalig te worden?’ Hij gaat het zondige en verdorven bestaan reinigen, zodat er voor Hem plaats gemaakt wordt in het hart, Die de Weg, de Waarheid en het Leven is. Hij maakt Christus noodzakelijk en onmisbaar voor het hart. Hij doet de vermoeide en beladene aan Gods Genadetroon zuchten: ‘Wie is Hij toch, opdat ik in Hem gelove moge’. O geliefden, als die Geest komt om Christus te verheerlijken, blijft er alleen maar een des doodsschuldige over, die belijden moet: ik heb gedaan wat kwaad is in Uw oog’ dies ben ik HEER’ Uw gramschap dubbel waardig. Maar het is ook die Geest, Die hen Christus als Borg en middelaar doet omhelzen, zodat ze vanuit de verwondering en aanbidding mogen uitroepen: ‘Hij is de mijne en ik ben de Zijne’. Ja, het is dezelfde Geest Die hen verzekert van de gunst des Vaders en Die met hun geest getuigt dat zij kinderen Gods zijn. Zalig heilgeheim door die Geest te mogen weten de dingen die ons van God geschonken zijn. Een geschonken verlossing op grond van recht, een geschonken Verlosser, een geschonken zaligheid. En dat alles ‘om niet, uit genade’. O kerk van Christus, God geve dat we nog eens vol mogen worden. Nee, niet van het aardse en het vergankelijke, maar vol van God. Dat Gods Kerk zich verlustigen moge in het werk van die God, Die de zaligheid uitdacht, verwierf en toepast in harten van wederhorigen. rebellen, opstandelingen. Dan wordt ons hart vervuld met heilbespiegelingen. Dan roepen we met de bruid uit: ‘Uw uitnemende liefde is beter dan wijn’. Hebt u die pinkstergeest al nodig gekregen? Hoeveel pinksterpreken hebt u al gehoord? Wat was de uitwerking? Verslagen harten? Droefheid naar God? Gemeente, we hebben die Geest nodig. Smeek erom. Hij kan het hardste hart breken. Dat de bede zij: ‘Och, schonk Gij mij de hulp van Uwe Geest’. Uitziend volk, bedrukten van hart: Hij doe het pinksteren worden in de ziel door het getuigenis des Geestes dat zovelen als er door de Geest Gods geleid worden, kinderen Gods zijn. Een heerlijker wetenschap is er op deze aarde niet te vinden. Ds. B. van der Heiden... Ja Heere! Gij weet, dat ik U liefheb15 april 2016Meditaties“Ja Heere! Gij weet, dat ik U liefheb.” Joh. 21:15m Een maaltijd aan de oever van de zee! Een maaltijd samen met Christus! Welk een ontroerend ogenblik moet het daar geweest zijn. En dan wel in het bijzonder voor Petrus. Er is immers zoveel gebeurd de laatste dagen. Hun Meester, hun dierbare Meester is gevangen genomen. Tot de kruisdood veroordeeld! En toen dat lijden! O, het was niet om aan te zien. Maar daar is meer gebeurd, veel meer. Het graf is geopend en vol majesteit is Christus opgestaan uit de doden. Aan velen is Hij verschenen, ook aan Petrus! Er zijn tranen gevloeid, er is schuld vergeven. En nu zitten allen rondom hun dierbare Koning. Voor Petrus wordt dit een onvergetelijk uur. Immers hier wordt hij gedagvaard voor de rechterstoel van Christus. Er wordt een onderzoek ingesteld. Een onderzoek in het bijzonder naar de liefde. Tot driemaal toe zal die vraag weerklinken: “hebt gij Mij lief?” En die vraag juist roept bij Petrus zovele herinneringen wakker. Liefde, liefde tot Christus! O, hij heeft gemeend dat hij meerdere liefde had dan de anderen. Hij zou zijn leven zetten voor Christus. En juist Petrus is gevallen, gevallen in het stuk der liefde. In plaats van liefde is uit zijn mond gekomen die vreselijke verloochening. Tot driemaal toe heeft hij gezegd “ik ken de Mens niet”. En nu zit hij hier voor Christus. De maaltijd is beëindigd. Er volgt een stilzwijgen. En dan komt die vraag: “Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij liever dan deze?” Hoe pijnlijk moet deze vraag hem getroffen hebben. Het gaat als een mes door zijn binnenste. Lief? en dan meer dan deze? Kijk en dan komt toch dat schone antwoord van onze tekst: “ja Heere, Gij weet dat ik U liefheb”. Nu moet u weten dat zij beiden een bijzonder woord voor liefde gebruiken. Christus en Petrus. Christus gebruikt hier het woord liefde, hetwelk inhoudt de volkomen liefde. De liefde, die God eist met een volkomen hart. Maar Petrus gebruikt hier het woord liefde hetwelk wil zeggen, liefde zoals een vriend een vriend liefheeft. En dan wordt het liefdesgericht hier aan de oever van de zee al meer duidelijk. Nee de Heere vraagt niet weinig, de Heere vraagt alles. Hebt gij Mij volkomen lief? En dat kan Petrus niet, dat kan niemand meer. Sinds de val in Adam, zijn we alles kwijt. En dat met name de liefde. En nu is bij Petrus de breuk hersteld. Er is weer liefde in zijn hart uitgestort. Maar ach, hij heeft het er zo slecht afgebracht. Juist in het stuk der liefde is hij gestruikeld. Alles, ja alles is hij kwijt. En toch is er wat overgebleven, een betrekking tot Christus. Daarom dat woordje: ‘Ik bemin U gelijk een vriend een vriend bemint. Ik houd van U’! En dan roept hij Christus zelf op tot Getuige. Gij weet het. Is dat niet kostelijk. O, menigeen meent dat hij Christus liefheeft. Maar Christus zelf weet het niet. En men is bang ook om Christus tot Getuige op te roepen. Anders is het echter bij Gods volk. Zelf weten ze het vaak niet. Maar als ze dan in de binnenkamer mogen vertoeven, dan durven ze Hem op te roepen om het te getuigen dat het waar is. Heere Gij weet alle dingen. Gij weet hoe mijn ziel naar U schreit. Gij weet van dat verborgen leven af. Kent u daar ook iets van? Het is Pasen geweest. De kerk heeft mogen gedenken dat de Koning uit het graf opgestaan is. De schuld is uit Gods boek gedaan en ook ziet Hij geen van hunne zonden aan. En dat moet nu toegepast worden. Net als bij Petrus moet het dan een persoonlijke zaak worden. Dan wordt de vierschaar gespannen. De vierschaar van het recht. Dan wordt er onderzoek gedaan. Nee, niet naar geloof in de eerste plaats, maar wel naar de liefde. En dat mes snijdt diep. Dat doet pijn, meer dan gezegd kan worden. Want wie Christus niet liefheeft die zij een vervloeking. En in dat gericht moet elk mens verloren gaan. Daar komt zijn armoede openbaar. Gelukkig als dan over mag blijven Gods eigen werk. Gij weet alle dingen. Daar wordt een mens eerlijk gemaakt. Maar daar wordt God ook verheerlijkt. Daar wordt Christus grootgemaakt. En hoe staat het nu met u en met mij op reis naar de eeuwigheid? Het is het onderzoek wel waard. Eénmaal zal ik gedagvaard worden voor Zijn rechterstoel en dan zal het niet meevallen. Gelukkig als het hier gebeuren mag tussen wieg en graf. Het wordt wel een pijnlijke weg. Maar toch ook een zalige weg. Hier mag Petrus straks naar huis terugkeren. Wel afgekeurd door zichzelf, maar door Christus weer in het ambt hersteld. Onbruikbaar materiaal wordt door Christus bruikbaar gemaakt. Zo wordt het Paasfeest, ook voor Petrus. En zalig als het hier in dit leven Paasfeest voor u en mij mag worden. Ds. E. Venema... De Eerstgeborene uit de doden3 april 2016Meditaties“De Eerstgeborene uit de doden.” Openbaring 1:5m De tekstwoorden horen bij het opschrift van de Openbaring aan Johannes. Ze maken deel uit van de zegen die Johannes boven Christus’ boodschap aan de zeven gemeenten van Klein-Azië plaatst. Hij wil er mee zeggen dat alles wat volgt, staat onder de zegen van de dood van Jezus, Zijn opstanding en Zijn verhoging aan de rechterhand van God. De “Eerstgeborene uit de doden” wil niet alleen zeggen dat Jezus de eerste is Die uit de doden opstond. Daar wijst de apostel Paulus op in 1 Korinthe 15:20 als hij schrijft: “Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, en is de Eersteling geworden dergenen, die ontslapen zijn”. Zo spreekt Hij er ook over in Kolossenzen 1:18. Daar wijst Paulus de Kolossenzen er op dat Christus het Hoofd is van het lichaam, namelijk der gemeente. Het drukt dus ook een positie uit, namelijk dat Hij de belangrijkste is, met de eerste rechten van de erfenis. De gemeente des Heeren wordt daarom in Hebreeën 12:23 ook genoemd de gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn. In de eersteling Adam hebben wij de dood gekozen boven het leven en zijn we allen de drievoudige dood onderworpen. Door de zonde is de dood in de wereld gekomen en de dood is tot alle mensen doorgegaan. Maar Christus in in de wereld gekomen om zondaren uit de doodstaat op te wekken. Hij doet dat door Zijn machtwoord en door Zijn Geest. Daarvoor looft Petrus de Heere als hij schrijft in 1 Petrus 1:3 “Geloofd zij de God en vader van onzen Heere Jezus Chistus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden”. Daardoor hebben we deel aan de erfenis die in de hemelen bewaard wordt bij God. Het is al een onbevattelijk wonder als de Heere door Zijn Woord en Geest een zondaar uit de dood opwekt. Is dat in uw leven al gebeurd? Want we kunnen Pasen vieren, het feest van de opstanding van Christus, zonder dat we de inhoud daarvan voor ons eigen hart en leven verstaan. Want Pasen wordt niet verstaan zonder Goede Vrijdag. Als we niet bevindelijk hebben geleerd dat Jezus plaatsbekledend moest sterven, omdat wij tegen God gezondigd hebben en daarom de dood verdiend hebben, zullen we Pasen niet verstaan. In het doorleven van de nacht van zonde en schuld wordt de weg geopend naar Het Leven. Het wonder van Pasen is dat het leven in Christus wordt verklaard tegenover de dood in Adam. In de offerande van Zijn lichaam, eenmaal aan het kruis geschied, is de Kerk geheiligd. Daarvan gaf de Vader getuigenis, toen bij Zijn dood het voorhangsel scheurde van boven naar beneden. Door zijn Koninklijke macht heeft Hij de dood teniet gedaan. Daarom is Hij de Eerstgeborene uit de doden. Hij kon van de dood niet gehouden worden. Als de Vorst des levens triumfeerde Hij over de dood door op de morgen van de opstanding uit het graf te verrijzen. Uit het graf, waarin Zijn lichaam niet is verteerd, omdat Hij de schuld van de zonde had afgelegd op het vloekhout van Golgotha. In Hem is in vervulling gegaan: “Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten, dat Uw heilige de verderving zie”. Hij is de Eerstgeborene. Die met Hem begraven worden in de dood, zullen ook met Hem opstaan in heerlijkheid. Christus, het Hoofd der gemeente, de Eersteling, is heilig en daarom is ook het gehele deeg heilig. Alleen in Hem is de zaligheid en het leven gelegen. Alles van de mens telt niet mee. Hij is door Zijn dood en opstanding ook de Fontein van vreugde en blijdschap. En al moeten Gods kinderen dan ervaren dat het met hen ook gaat door de dood tot het leven, toch mogen zij door de genade Gods ook wel eens geloven dat de genadegift Gods het eeuwige leven is in Christus Jezus. Uit de overwinning van Sions grote Koning over de dood en het verderf, zal eenmaal het volmaakte geopenbaard worden. Als Hij wederkomt op de wolken des hemels zullen Gods kinderen in Hem, de Eerstgeborene, delen in de erfenis. Want als wij kinderen zijn, zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus. Uit de opstanding van de Eersteling ontspruit een vreugde, die eeuwig zal duren. Die blijdschap zal het graf niet kunnen doven of wegnemen. Maar die blijdschap zal dan onbepaald, door het licht dat van Zijn aangezicht straalt, ten hoogste toppunt stijgen. Is het zo al eens Pasen voor u, voor jou geworden? Of kennen we daar niets van? Pasen predikt ons niet alleen de overwinning van Christus over de dood, het graf en de hel, maar ook dat Hij eenmaal wederkomen zal om te oordelen de levenden en de doden en Zijn kinderen te doen delen in Zijn zalige opstanding. Kunnen we dan voor Zijn majesteit bestaan of zal Hij op de opstandingsdag zeggen: “Ga weg van Mij in het eeuwige vuur, dat de duivel en Zijn engelen bereid is?” Ds. W. Silfhout... Want het betaamde Hem1 april 2016MeditatiesWant het betaamde Hem, om Welken alle dingen zijn en door Welken alle dingen zijn, dat Hij, vele kinderen tot de heerlijkheid leidende, de overste Leidsman hunner zaligheid door lijden zou heiligen. Hebreeën 2:10 In de achterliggende weken hebben we mogen stilstaan bij het plaatsbekledend lijden en sterven van Christus. Ook Zijn opstanding hebben we mogen gedenken. Waarom moest Christus deze weg gaan? Onze tekst geeft daar het antwoord op. Hij moest lijden en sterven omdat het Hem, de Vader, behaagde. Het paste Hem. Er was een goddelijke noodzaak voor. Het was de enige mogelijkheid tot redding van verloren zondaren. Om Wie en door Wie. God de Vader is niet alleen de oorsprong van alle dingen, Hij is ook het einddoel. Alles is uit Hem, door Hem en tot Hem. De goddelijke noodzaak van het lijden en sterven van Christus komt voort uit het eeuwig raadsplan van God. Om het welbehagen van de Vader te vervullen moest de Christus lijden en sterven. Daarmee had God een doel. Niet alleen met Christus’ lijden en sterven, ook met Zijn verheerlijking. Dat doel was dat Hij zou verheerlijkt worden in het zaligen van zondaren. Het vast gebouw van Zijn gunstbewijzen zal in eeuwigheid naar het gemaakte bestek rijzen. Daarin ligt ook de troost voor Gods Kerk. Het doel van de verheerlijking van Christus ligt van eeuwigheid vast. Het ligt rotsvast, omdat het vastligt in God. Hij is de Rotssteen, Wiens werk volkomen is. Dat is tot grote troost voor een zondaar, die zo heen en weer geslingerd wordt. Hij ziet zijn zonden voor ogen zweven. Hij kan maar niet geloven dat een heilig en rechtvaardig God van eeuwigheid gedachten des vredes en niet des kwaads over hem heeft gehad. Aan zijn kant is er alle reden dat de Heere voor altijd voorbijgaat. O, wat een troost, te mogen horen dat al degenen die met hun zonde en schuld leren vluchten tot de enige Fontein van heil en zaligheid in dat Godsgebouw zullen worden ingevoegd, want Gods bestek wordt afgemaakt. Tijdens de bouw van een gebouw wordt soms een gedeelte van het bestek niet uitgevoerd, maar Gods bestek wordt tot in de kleinste bijzonderheden uitgevoerd. Hij verheerlijkt Zich in het toebrengen van zondaren tot zaligheid door het offer van Zijn enige en geliefde Zoon. Door de overste Leidsman van hun zaligheid. De Zoon van God is de Leidsman. Dat wil zeggen dat Hij aan het begin staat en dat Hij vooropgaat. Hij is de Eerste, Die door lijden is geheiligd. Hij is de Eerste, Die na Zijn opstanding van de Vader de heerlijkheid heeft ontvangen die Hij door Zijn lijden en sterven voor Zijn Kerk verworven heeft. Hij is de Leidsman. Hij wilde vooropgaan in de weg, die van eeuwigheid van de Vader is bepaald. Hij wist welk een vreselijk lijden daaraan verbonden was. Toch heeft Hij Zich uit liefde tot de deugden van Zijn Vader gegeven tot in de dood. Om de vreugde, die Hem was voorgesteld, heeft Hij het kruis verdragen en de schande veracht. Hij is de overste Leidsman van de zaligheid van Zijn Kerk. Hij ging voorop. Hij is de Eerstgeborene uit de doden. Hij kon van de dood niet gehouden worden. Het was immers de bedoeling van Zijn Vader om Hem de heerlijkheid te geven, die Hij bij de Vader had eer de wereld was. Hij ging voorop. Daarom zullen allen die in Hem begrepen zijn volgen. Door lijden geheiligd. Welk een waardigheid en heerlijkheid heeft Christus na Zijn opstanding ontvangen. De Vader betoonde volkomen verzoend te zijn door het offer van Zijn Zoon. Daarom is voor Hem de heerlijkheid weer ontsloten. Toen Hij aan het kruis hing tussen de hemel en de aarde, was Hij verre van die heerlijkheid. Daar riep Hij het uit: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? De bittere toorn van God perste Hem deze klacht uit de lippen. Daar op Golgotha kwam de hel tegen Hem in opstand. Eeuwige verschrikking was daar Zijn deel. Dat wilde Christus nu ondergaan, plaatsbekledend en borgtochtelijk voor Zijn Kerk. Door lijden geheiligd. In Zijn lijden droeg Hij de zonden van Zijn gehele Kerk. In Zijn sterven doodde Hij de zonden van Zijn Kerk. In Zijn opstanding betoonde Hij te zijn Degene, Die de breuk heeft hersteld tussen een vertoornd God en een schuldige zondaar. Door lijden geheiligd. Niet alleen opgewekt, maar Christus is opgevaren naar de hemel en zit ter rechterhand Gods. Alzo betaamde de Vader. Alzo betaamde Christus. Hij leeft. Hij heeft alles volbracht. Hij heeft de heerlijkheid verworven. De heerlijkheid, die eenmaal volkomen zal geopenbaard worden voor al degenen die Zijn verschijning hebben liefgehad. Voor zondaren, die moeten erkennen die heerlijkheid niet verdiend te hebben. Integendeel. Gods kinderen leren dat de hemel om eigen schuld gesloten is en voor eeuwig gesloten moet blijven. De hel verdiend. Maar nu de hemel geopend door Christus. Door lijden geheiligd. Gods Kerk wordt door lijden geheiligd. Zij moeten leren de voetstappen van de Meester te drukken. Dat is vleeskruisigend. Daarvoor moeten ze ingewonnen worden. Maar het lijden van deze tegenwoordige tijd weegt niet op tegen de heerlijkheid die eenmaal geopenbaard zal worden. Daarom zingt de Kerk wel eens: Looft, looft den HEER’ der legerscharen, O volken, heft een lofzang aan; Hij wil ons in het leven sparen, Ons hoeden op de steilste paân, Voor wank’len onze voet bevrijden. Gij hebt ons voor een tijd bedroefd, En ons gelouterd door het lijden, Gelijk het zilver wordt beproefd. Zo worden vele kinderen tot de heerlijkheid geleid. U/jij ook? Ds. W. Silfhout... Dood en Leven22 maart 2016MeditatiesEn Die leef, en ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Openb. 1:18a Het is op de dag des Heeren. De verheerlijkte Christus verschijnt in al Zijn heerlijkheid, majesteit, luister en roem aan Zijn oude kind en dienstknecht Johannes op Patmos. We lezen: ‘en toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten’. Hij wordt zo klein, zo nietig en ootmoedig als zijn Meester hem verschijnt. Het vernedert hem. Kent u dat ook? Als God in uw leven komt, dan blijft u niet meer rechtop staan. Als Hij verschijnt, verdwijnt u. Dan breekt u met de zonden. Dan wordt uw vijandschap verbroken. Dan verliest u alle grond onder uw voeten. Dan wordt u zondaar, schuldenaar voor de Heere. Dan kan Hij geen kwaad meer doen en u geen goed. Hij is recht en u bent slecht. Wonder van Goddelijke genade, Johannes wordt niet weggestoten. Vriendelijk en troostvol legt Christus Zijn rechterhand op zijn hoofd en spreekt: ‘vrees niet, Ik ben de Eerste en de Laatste; en Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid’. Dat is het kruis- en het paasevangelie, uit de mond van Sions gezalfde Koning. Goede Vrijdag: Christus is dood geweest. Hij heeft geleden, heel Zijn leven, vooral in Gethsemané, Gabbatha en Golgotha. Daarna is Hij begraven. Alles predikt: Ik ben dood geweest. Zo diep moest Hij zich vernederen. Tot in de dood. Tot in de dood van het kruis. Om het recht van Zijn Vader te verheerlijken, de wet te vervullen, de straf te dragen en verloren zondaren zalig te maken. ‘…en Ik ben dood geweest…’. Toch is Christus niet in de dood gebleven. Nee, Zijn weg eindigt niet in het graf. Op Goede Vrijdag volgt Pasen. De dood kan Christus niet houden. Hij is de Levende, de eeuwig Levende. Hij is immers een volkomen Middelaar. Hij heeft alles, alles aangebracht. Daarom is Hij opgewekt door Zijn Vader en opgestaan in eigen Goddelijke kracht. Daarmee heeft Hij de dood, het graf en de hel verslonden tot eeuwige overwinning voor al Zijn kinderen. Christus roept het Zijn knecht toe: ‘En zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen’. Johannes krijgt bevel om dit op te schrijven. De boodschap van Goede Vrijdag en Pasen. De boodschap van de dood in Adam en het leven in Christus. Weet u wat daarvoor nodig is? Dat u naast Johannes als dood neerzinkt aan Zijn voeten. Dan hebt u niets, dan bent u niets, dan moet u naar recht omkomen. Wonder van Gods genade als u dan Zijn rechterhand ervaart en uit Zijn mond hoort: ‘Vreest niet, Ik ben de Eerste en de Laatste; en Die leef, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid’. Vergeet niet dat aan Pasen altijd een Goede Vrijdag vooraf gaat. Er is geen leven in Christus en met Hem, zonder dat u sterft aan u zelf en alles wat geen Christus is. Vandaag wil Hij nog Zijn rechterhand leggen op mensen die als dood aan Zijn voeten komen. Dat kunt u niet begrijpen, ik ook niet. Dat is alleen in verwondering te aanbidden. En dat gaan Gods kinderen doen, hier in dit leven in beginsel, straks in de hemel voor eeuwig. ‘Mijn God, U zal ik eeuwig loven, omdat Gij ‘t hebt gedaan.’ Ds. D.W. Tuinier... een wonderbare beschikking Gods9 maart 2016Meditaties“Kwam tot Hem een vrouw, hebbende een albasten fles met zeer kostelijke zalf, en goot ze uit op Zijn hoofd, daar Hij aan tafel zat.” Matthéüs 26 : 7 ezer, als wij vernemen hoe de Heere Jezus kort voor Zijn lijden door een wonderbare beschikking Gods met zulke kostbare olie gezalfd werd, dat het gehele huis vervuld werd met de reuk der zalf en wij Hem zo, als de gezalfde des Heeren, naar Gethsémané en Golgotha zien heengaan, dat maakt Zijn lijden eerst recht gewichtig, ja dierbaar, zodat wij met de Bruid in het Hooglied kunnen zeggen: Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. O ja, mijn vrienden! Want bedenkt, die Jezus van Nazareth, die in Gethsémané als een worm op de aarde lag, sidderende en bevende voor de Goddelijke toorn, die als een dief en moordenaar gevangen en gebonden, gelasterd, veroordeeld, ja ter dood gedoemd en aan het kruis genageld is, die Jezus wordt ons hier voorgesteld als de gezalfde des Heeren, tegen Wie de Koningen der aarde zich stellen en de Vorsten tezamen beraadslagen. O, wat een onuitsprekelijke waarde heeft toch Jezus’ lijden voor Zijn arm volk, hoe het de satan ook moge verdrieten. Er is niets aanbiddelijker voor een kind van God dan het lijden van onze dierbare Heere Jezus, de Zoon van de gezegende God, door Wiens wonden wij genezing ontvangen. Daarvoor zullen al de uitverkorene heiligen Hem eeuwig aanbidden en Hem het nieuwe lied toezingen: Hem, die geslacht is en ons Gode gekocht heeft met Zijn bloed, zij eer en heerlijkheid en dankzegging in alle eeuwigheid! Dan zien wij hoe Gods toorn vanwege Zijn heiligheid en gerechtigheid de zonde moet straffen. Maar wij zien ook tevens de eeuwige liefde van de Vader tegenover arme zondaren. O, wonder van Gods vrije genade, die dierbare Heiland onder de last der zonden van Zijn volk, door Goddelijk licht te mogen erkennen voor de Gezalfde Christus, van Wie geschreven staat, dat het des Vaders welbehagen geweest is dat in Hem al de Godheid lichamelijk wonen zou. En als Jezus zo door ons erkend mag worden, dan ontvangen wij ook de zegen van Zijn kruisdood; dan riekt men Zijn zalf; dan is Hij ons een welriekende Bruidegom. Want die zalving van de Heilige Geest, die ons het lijden van Jezus bekend maakt, is ons door Jezus’ lijden en gehoorzaamheid verworven en teweeg gebracht door Zijn bloed; die genade stroomt ons toe uit Zijn wonden. Want die stroom van de Geest komt van de troon, waarop het geslachte Lam zit. Hij komt van de zuidzijde van het brandofferaltaar. Dat is ook de oorzaak, waarom het woord van Jezus’ lijden Geest en leven is; waarom de prediking van Jezus’ kruis een goede reuk heeft. Want de Geest getuigt door de prediking van de gekruiste Jezus; daarom openbaart die ook soms zo’n hartoverbuigende kracht, die zo ingrijpt in de ziel. Het kan de dode harten uit hun zondeslaap opwekken. Het kan verbrijzelde zondaars maken, en waar zulks heeft plaats gehad, de ware troost in het hart brengen, opbeuren en verkwikken. Maar in alle troost, die niet uit Jezus’ wonden vloeit, wordt de Geest gemist, die is dood en zonder de minste levensreuk. Wanneer men zo het lijden van Jezus mag beschouwen, dan wordt men ook doordrongen van die heilige reuk. Want onze dierbare Borg is in al de stukken van Zijn lijden voor de Zijnen een gezalfde en welriekende Heiland. Maar niet alleen in Bethanië ruikt men Zijn zalf, maar ook in Gethsémané, in het paleis van de hogepriester, in het rechthuis van Pilatus, in zijn uitgang uit Jeruzalem en op de berg Golgotha. Als de Heilige Geest Jezus in ons hart gaat verheerlijken en ons door het geloof bij de in Gethsémané kampende Heiland brengt, waar de eeuwige Zoon van God als een worm op de aarde neerligt, om voor onze hoogmoedige afval van God bij zijn eeuwige Vader te boeten; als wij krijgen in te zien, hoe Hij daar kampt en worstelt onder het gevoel van Gods toorn, die wij eeuwig verdiend hadden, dan vervult de kracht van die balsem zó ons hart, dat het plaats maakt voor de niet uit te spreken Goddelijke vrede. Want Zijn weeën, Zijn angstig strijden, Zijn roepen en smeken is de oorzaak van al onze troost en zal het ook zijn van onze eeuwige vreugde. D. Bruinings (1704-1749)... Kwalijk bidden4 maart 2016MeditatiesGij bidt en gij ontvangt niet, omdat gij kwalijk bidt. Jakobus 4:3a Wanneer u dit onder ogen krijgt staan we samen in de tijd van de biddagen, om Gods onmisbare zegen af te smeken over gewas en arbeid. Dat is noodzakelijk, dat betaamt ons, want aan des Heeren zegen is alles gelegen. Dat samenkomen, dat ‘bidden’ wordt op zichzelf niet veroordeeld. Het moet ons eigenlijk alleen maar met zorg vervullen, dat er onder ons zijn, die alleen aan de avonddienst genoeg hebben. Erg, als we zelfs de vorm niet meer in acht nemen. Een teken van geestelijke achteruitgang en verarming. In Jakobus’ tijd nam men die vorm nog wel in acht. Mag ik dan eens een heel persoonlijke vraag aan onze jongens en meisjes stellen hoe dat bij ons is? Hoe vaak hebben we in de tijd tussen dankdag en biddag onze knieën gebogen? Of, hebben we het helemaal nagelaten? Hoe is het op ons werk geweest? Als er anderen bij waren waarvan we wisten dat ze ‘nergens aan deden’. Schaamden we ons er voor? Hoe was het in onze gezinnen? Weten onze kinderen, ouders, dat ze een biddende vader en moeder hebben? Waaruit, vaders, bestaat ons ‘priesterschap’? In alleen maar een formuliergebed opdreunen? Mag ik deze vraag ook eens aan Gods kinderen stellen? Hoe is het met ons gebedsleven? Is er verschil tussen tien jaar geleden en nu? Was het toen een vermaak en nu een sleur? Toen nooit te lang en nu zo klaar? Kwalijk bidden, zie maar het einde van vers 2: “Gij hebt niet, omdat gij niet bidt”. Bidden en bidden is twee. Wanneer we, als we eerlijk zijn, van ons gebedsleven moeten walgen, wat zal de Heilige Geest dan wel moeten doen? “En gij ontvangt niet”. Hoe vaak komen we dat niet tegen? Ik heb er al zoveel om gevraagd en ik heb het nog steeds niet gekregen. Waarom niet? “Omdat gij kwalijk bidt”. De woorden en het hart stemmen niet met elkaar overeen. Wat is kwalijk bidden? Vragen om bekering, maar de zonden wel indrinken als water. Vragen om vergeving, maar de zonden wel met hand en tand vast houden. Dat is kwalijk bidden. Die werkelijk bidt, die ontvangt altijd? U zegt, dat geloof ik niet. Ja, maar ik zeg niet dat dat gebed altijd verhoord wordt, maar zo iemand ontvangt altijd. Namelijk de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, in het hart. Ook in het buigen onder Zijn wil, denk maar aan Paulus, een scherpe doorn in zijn vlees, driemaal gebeden of de Heere die doorn weg wil nemen en wat is het antwoord van de Heere? “Mijn genade is u genoeg”. Toen heeft Paulus gestameld: “Dank U Heere”. Hoe gaan wij biddag houden? Laten we allereerst vragen om geopende ogen. Tijdelijke voorspoed is groot, maar betrekkelijk, het gaat zo voorbij en we kunnen er de wereld niet mee door en niet mee uit. Jong en oud, laat het ons gebed zijn: “Heere, wilt U het zaad dat gestrooid zal worden doen vallen in een weltoebereide aarde, opdat het vrucht zou mogen dragen. Dat ik mij zelf zou leren kennen in m’n schuld en verlorenheid, God in Zijn heilige eis, dat Hij de zonden haat en straft, maar dat ik zou mogen komen tot de kennis van Hem, Die te kennen alleen het leven en de zaligheid is. Die waarde krijgt in het leven van verloren zonen en dochteren van Adam”. De Heere zegene de arbeid die verricht staat te worden op de akker, in de visserij of welke geoorloofde bedrijfstak ook, maar bouwe bovenal Sion met Zijn gezegende hand krachtig. Ds. A.J.Gunst... Rechtvaardigheid Gods(2)16 februari 2016Meditaties“Want de rechtvaardigheid Gods wordt in hetzelve geopenbaard uit geloof tot geloof.” Rom. 1 : 17a De blijde boodschap van het Evangelie houdt dus in dat er rechtvaardigheid is bij God voor onrechtvaardige mensen. Dat het mogelijk is dat een mens die enkel onrecht doet, weer recht voor God gesteld wordt, met God weer in een gemeenschappelijke betrekking komt. Met God, Die te rein van ogen is dan dat Hij het kwade zou kunnen aanschouwen? Hoe moet dat dan? Hoe wordt die rechtvaardigheid van God ons deel? Want we kunnen wel horen dat er rechtvaardigheid bij God is en dat is groot, maar aan het horen ervan hebben we niet genoeg. Kunnen we die gerechtigheid dan aangrijpen en met onze eigen handen pakken? Nee, alleen in de weg van het wonder door het geloof wordt die gerechtigheid ons deel. Want als we door de verlichting van de Heilige Geest met Gods heiligheid en rechtvaardigheid te doen krijgen, dan komen we ook aan de weet dat God de schuldige geenszins onschuldig houdt. Want dat is het werk van de Geest van God om te overtuigen van zonde, bedreven tegen een heilig en rechtvaardig God. We krijgen met God te doen. Tegenwoordig zijn er veel mensen die krijgen met Jezus te doen, maar de oprecht overtuigde zielen krijgen met God te doen. We zijn immers uit God gevallen. De vraag wordt geboren: Hoe krijg ik een genadig God? En al degenen die zo overtuigd worden van hun onrechtvaardigheid komen er achter dat al hun inspanningen hen niet baten. Al wringen ze zich in allerlei bochten, toch doet dat alles geen nut voor de eeuwigheid. Als er iemand geweest is die meende wel door de wet zalig te kunnen worden, dan is het Paulus wel. In Filippenzen 3 noemt hij al zijn deugden op naar het vlees, maar hij moet bekennen: hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus’ wil schade geacht. Daar heeft Paulus geleerd dat het nodig was in Hem, in Christus, gevonden te worden, niet hebbende zijn eigen rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid, die uit de God is door het geloof. Daarvan spreekt ook onze Heidelbergse Catechismus in Zondag 23. Op de vraag: Hoe zijt gij rechtvaardig voor God, klinkt het antwoord: Alleen door een waar geloof in Jezus Christus. En de kanttekening bij Romeinen 1:17 wijst daarop: Het gaat hier om de rechtvaardigheid waardoor wij voor de gerechtigheid van God kunnen bestaan, die ons van God wordt geschonken en door het geloof toegerekend. Hier wordt het genoemd: uit geloof tot geloof. De gerechtigheid voor God vloeit niet voort uit enig werk van de mens, maar wordt alleen door het geloof gekend. God schenkt het geloof en het geloof rekent zich de geschonken gerechtigheid toe. Het geloof eigent zich de gerechtigheid toe. Het geloof schenkt de Heere in het uur van de wedergeboorte. En de gelovige die alle gerechtigheid van zijn kant is kwijtgeraakt, slaat de armen om de gerechtigheid die door Christus is verworven. Is het in het leven der genade nu zo, dat als de Heere een zondaar opzoekt met de wederbarende kracht van de Heilige Geest, dat die zondaar dan weet heeft van de gerechtigheid van Christus en dat het de troost ervaart dat hij in Christus voor God rechtvaardig is? De Heere kan dat wel werken, maar Hij maakt daar meestal stapsgewijze plaats voor in het hart van Zijn kinderen. Bij God vandaan is de zondaar die door de genadescepter van God wordt aangeraakt rechtvaardig voor God. Ik geloof dat Petrus daar uitdrukking aan gaf toen hij namens de andere discipelen beleed: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God. Toch moest hij nog veel leren. Er was wel die gevoelige tegenwoordigheid van de Heere Jezus. En als die wordt ervaren dan kunnen we daarop zo rusten en daarin leven. Leven in die aangename gestalte en het gevoel van de liefde van God in het hart. Dat is aangenaam, maar leven door het geloof alleen is iets wat de mens leert op de school van de Heilige Geest. Hoe wordt dat dan geleerd? In een weg waarin het bevindelijk wordt verstaan dat we alle rechtvaardigheid, die voor God kan bestaan, missen. Waren het misschien eerst alleen onze zonden van woorden, gedachten en werken, die ons deden vluchten tot Christus en hebben we geleerd dat Hij ons daarvan alleen verlossen kan en hebben we door het geloof iets gezien van Zijn Middelaarsverdienste en hebben we mogen geloven dat Hij ook voor mij geleden heeft en gestorven is, dan laat de Heere in de oefeningen van het geloof zien dat alle rechtvaardigheid van de mens is uitgesloten, omdat we een verdorven natuur omdragen. Uit ons geen vrucht in der eeuwigheid. Zo maakt de Heilige Geest plaats voor de gerechtigheid van Christus. Dan leert een mens zichzelf bij vernieuwing kennen als een samenknoopsel van ongerechtigheid. Maar dan leidt de Heere Zijn kind ook aan de hand naar Jezus en doet zien niet alleen op een stervende Zaligmaker, maar ook op een opgestane Levensvorst. Dat doet met Thomas, een Jood, uitroepen in verwondering: Mijn Heere en mijn God. Ds. W. Silfhout... Rechtvaardigheid Gods2 februari 2016Meditaties“Want de rechtvaardigheid Gods wordt in hetzelve geopenbaard uit geloof tot geloof” Rom. 1:17a Het Evangelie is een blijde boodschap. En dan toch spreken over rechtvaardigheid of gerechtigheid? Daarvan is de hele brief van Paulus aan de Romeinen doortrokken. Dat zijn toch woorden die meer bedreigend zijn dan dat ze reden tot blijdschap geven? Ze spreken toch eerder van wraakoefening en strafoefening dan van genade? Van straffende gerechtigheid wordt ook gesproken in Gods Woord. Gerechtigheid die wraak vordert en ook wraak zal oefenen over degenen die niet voor Christus wilden buigen, die de gerechtigheid van Christus niet nodig kregen tot behoud van hun onsterfelijke ziel. Die straffende gerechtigheid komt ons tegen in de vloek van de wet: Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der Wet om dat te doen. Het gaat hier immers over Gods rechtvaardigheid. In het algemeen kun je zeggen dat rechtvaardigheid is iemand naar recht behandelen, hem geven wat hem toekomt. De goddeloze krijgt wat hem toekomt en waar hij zelf voor gekozen heeft: geen vrede, maar de eeuwige ondergang en smart. De godvrezende moet ook krijgen wat hem toekomt: de dood, maar hij ontvangt het leven. Niet op grond van zijn eigen verdienste, maar op grond van de verdienste van een Ander. Deze rechtvaardigheid van God is ook niet iets wat de mens zelf zou kunnen bewerkstelligen. Voor deze rechtvaardigheid heeft God Zelf gezorgd. Hij heeft ze uitgedacht en verworven. Deze rechtvaardigheid kan ook alleen voor God bestaan. Een rechtvaardigheid die voor God kan bestaan, moet volkomen zijn en goed in Gods oog. Waar zullen we die zoeken en vinden dan anders bij God. Bij de mens niet, want wij die naar Gods beeld zijn geschapen in ware kennis, gerechtigheid en heiligheid, zijn van God afgevallen. We hebben Hem de rug toegekeerd. Daarom geldt van u en mij van nature: Er is niemand rechtvaardig, ook niet tot één toe. Zo zijn we geworden. We doen zonden, we zijn zonde. En rechtvaardig zijn is: zonder zonde zijn, heilig zijn. Wij zondaren zijn niet rechtvaardig en kunnen daarom voor de rechtvaardige God niet bestaan. We zijn de toorn van God onderworpen, want God moet op grond van Zijn rechtvaardigheid de zonde straffen met tijdelijke en eeuwige straffen. Ook al probeert de mens zichzelf op te knappen voor God, het is ten enenmale tekort. Want de gerechtigheid die voor God kan bestaan moet volkomen zijn en volmaakt in alle delen. En van de gerechtigheid van de mens staat dat die is als een wegwerpelijk kleed. De vrome mens met al zijn goede werken en goede bedoelingen wordt er buiten gezet. De godsdienstige mens krijgt daar de doodsteek. Het gaat om de gerechtigheid van God. Dat is nu zo’n aangrijpende boodschap voor u en voor mij. Dat wij geen gerechtigheid kunnen aanbrengen, terwijl we zo schoon door God zijn geschapen. Zo erg is het nu met ons: de minste zonde stelt ons schuldig voor God. Uit ons kan ook niets anders dan zonde voortkomen. De wortel van ons bestaan is immers verdorven. Het is hopeloos aan onze kant. Er is geen enkele verwachting, dat we ons uit die verlorenheid kunnen verlossen. Niet één mens zal daaruit verlost worden, ware er niet de rechtvaardigheid van God. Dat is nu Evangelieprediking. Dat er gerechtigheid bij God vandaan is. God heeft een weg uitgedacht waardoor verloren zondaren weer recht voor Hem kunnen komen en hersteld naar Gods beeld, God weer kunnen toebrengen wat Hij waardig is. Wat is die weg? De weg waarin Hij Zijn geliefde Zoon heeft gegeven om aan Zijn recht te voldoen. Christus is door de Vader gegeven tot rechtvaardigheid. Hij is De rechtvaardigheid Gods. Omdat Hij de rechtvaardigheid Gods is, kan een zondaar alleen rechtvaardig zijn voor God, als Hij deelheeft aan de gerechtigheid van Christus door het geloof. Daarvoor wilde de Zoon van God als de Rechtvaardige gaan; de weg van lijden en sterven. Hij is gehoorzaam geworden aan de eisen van Gods recht tot in de dood. Voor overtreders, voor onrechtvaardigen wilde Hij Zich laten veroordelen tot de vervloekte kruisdood, terwijl Hij geen zonde heeft gekend, noch zonde gedaan. Voor overtreders van Gods wet ging Hij deze weg. Hij bad voor hen aan het kruis: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. Voor overtreders heeft Hij het recht van God vervuld. Die wet heeft Hij gedragen in het binnenste van Zijn ingewand. Christus, de Rechtvaardigheid Gods. Van Hem heeft de hoofdman bij het kruis uitgeroepen: Waarlijk deze mens was rechtvaardig. Deze rechtvaardigheid wordt in het Evangelie geopenbaard. Het Evangelie onthult deze rechtvaardigheid. Dit heilgeheim van het plaatsbekledende offer van Christus wordt in de blijde boodschap ons gepredikt. Zijn onze ogen er al voor open gegaan? Hebben we die rechtvaardigheid van God al nodig gekregen? Of denken we door onze godsdienst of door onze ijver voor God rechtvaardig te zijn voor God? Dat dachten de Joden. Maar de Heere Jezus heeft gezegd: Want Ik zeg u: Tenzij uw gerechtigheid overvloediger zij, dan der Schriftgeleerden en der Farizeeën, dat gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins zult ingaan. Alleen de gerechtigheid van Christus redt van de dood. Ds. W. Silfhout... Eerst de Jood en ook de Griek19 januari 2016Meditaties“Eerst de Jood en ook de Griek” Rom. 1 : 16b Het Evangelie is niet een kracht van God tot zaligheid voor een enkel volk, alleen voor het volk van de Joden, maar voor iedereen, tot welk volk we ook behoren. Ook voor de heidenen, die hier als Grieken worden aangeduid, omdat de Grieken in die tijd de elite van het heidense mensdom waren en konden worden beschouwd als vertegenwoordigers van het heidendom. Het komt tot zaligheid er niet op aan of we uit een of ander volk geboren zijn of behoren tot een bepaalde natie, maar op het geloof alleen. Er is geen onderscheid in afkomst of ontwikkeling, maar het gaat er om we iets van het zaligmakend geloof hebben leren kennen. Het gaat ook niet om de veelheid, maar om de waarheid. Er staat ook geen leeftijd bij. Het kan ook voor kinderen en jonge mensen. De Heere maakt het waar dat Hij uit de mond van kinderen en de zuigelingen Zich lof bereidt. De profetie van Joël zal door de Geest van Pinksteren in vervulling gaan: zonen en dochteren zullen profeteren en jongelingen zullen gezichten zien. Ouderen worden evenmin uitgesloten. Ook ouden zullen dromen dromen. Al ben je nog zo jong, voor de Heere ben je nooit te jong. Al ben je nog zo oud en in eigen waarneming nog zo koud, voor de Heere is niets onmogelijk. Een Woord van Hem en het hardste hart wordt verbroken. Eerst de Jood. De Joden blijven de beminden om der vaderen wil, zoals de apostel Paulus daarvan spreekt in Romeinen 11. Daarom bidt hij ook: Broeders, de toegenegenheid mijns harten en het gebed dat ik tot God voor Israël doe is tot hun zaligheid. God heeft Zijn volk niet verstoten. Dat zij verre, zegt Paulus. Als je ziet op alle goddeloosheid in Israël en op de eigengerechtigheid van de orthodoxe Joden dan kun je bijna niet geloven. Er is veel ijver, maar een ijver zonder verstand. Toch is het heil uit de Joden. De Messias kwam uit hen voort. Eeuwenlang was het heil beperkt tot Israël, want het Evangelie is niet eerst geopenbaard met de komst van Christus in de wereld, maar reeds in de moederbelofte in Genesis 3:15. Daarna aan Abraham en zijn zaad. Eerst de Jood en ook de Griek. Dat is met de komst van Christus in vervulling gegaan. De Griek, de heiden, nu met de Jood gelijk. Joden en heidenen moeten ingeënt worden in de wijnstok Christus. De heidenen zijn niet uitgesloten. Zeker, er liggen nog onvervulde beloften voor het Joodse volk. De Heere zal die op Zijn tijd vervullen. Daarom is het nodig en de opdracht van de kerk om het Evangelie de Joden te prediken en hen er vanuit het Oude Testament van te overtuigen dat Jezus de Messias is. Niet alleen het Nieuwe Testament bevat Evangelie, ook het Oude. Menige Jood is in de loop van de geschiedenis in het hart geraakt door de profetieën van het Oude Testament die spreken van de lijdende Knecht des Heeren. Van Hem, Die als een Lam ter slachting is geleid. De Evangelieboodschap van het Oude Testament is door de Heere ook gebruikt om de Moorman uit Handelingen 8 onderwijs te geven en hem te brengen tot het geloof in Jezus Christus de Zoon van God. Hij en anderen meer werden verlegen om Hem te mogen kennen, Wie te kennen het leven en de zaligheid is. Wat een rijk Evangelie. De Heere had de boodschap van het Evangelie ook beperkt kunnen houden tot het Joodse volk of tot een ander volk. Hij is daarin vrij. Maar nu kunnen ook wij, mensen uit de heidenvolken, zalig worden. Wat zal het zijn als we op zo grote zaligheid geen acht gegeven hebben. Als we de goede boodschap naast ons hebben neergelegd. Als we alleen bezig zijn geweest met de zorg voor dit tijdelijk leven, voor ons lichaam en onze kostelijke ziel hebben verwaarloosd. Als we niet voor de blijde boodschap van het Evangelie hebben willen buigen en dat voor ons niet is geweest een kracht Gods tot zaligheid. ‘Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende; en heeft het Woord der verzoening in ons gelegd. Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege, laat u met God verzoenen’ (2 Kor. 5:19 e.v.). Paulus schaamt zich het Evangelie niet. Ook wij worden opgeroepen ons er niet voor te schamen. Kom er maar voor uit Wiens gij zijt en Wien gij dient. Daar moge veel op afkomen, maar de wereld schaamt zich ook haar goden niet. En de goden van de wereld zijn afgoden van hout en steen, maar het Evangelie is de goede boodschap van het goede voor tijd en eeuwigheid. Het verkondigt aan Jood en heiden de vergeving van de zonden, de bevrijding van de geestelijke en eeuwige dood. Het proclameert de zaligheid en het eeuwige leven voor zondaren. Daarom wat dwaas om ons daarvoor te schamen. Messiasbelijdende Joden komen er in een maatschappij waar evenmin plaats is voor Jezus en waarin zelfs openlijke vijandschap wordt betoond tegenover hen die geloven dat Jezus de Zoon van God is, voor uit. Ze moeten er smaadheid om lijden. Hebt u dat er ook voor over? Ds. W. Silfhout... En Hij zal leven17 april 2015Meditaties“En Hij zal leven.” Psalm 72:15a Er staat boven deze bekende Psalm: “Voor Salomo”. Kort voor zijn dood bidt koning David in deze Psalm voor zijn zoon, Salomo, die hem zal opvolgen als koning. Dat is het beste wat een vader voor zijn zoon kan doen: hem opdragen aan de troon van Gods genade. Wat is het groot als we zo een biddende vader hebben gehad of nog hebben. Maar nu is David hier niet alleen een biddende vader, maar hij is ook profeet. Hij voorzegt, dat Salomo een gezegend koningschap zal hebben. Er zal onder zijn koningschap vrede zijn, de armen en ellendigen zullen verlost en bevrijd worden. Hij zal regeren van zee tot zee en van de rivier tot aan de einden van de aarde. Andere koningen zullen zich voor hem buigen. Uiteindelijk zal zijn naam zijn tot in eeuwigheid. Als we dat lezen in deze Psalm, dan merken we, dat David hier al profeterend boven Salomo uitwijst, naar de grote Salomo, Jezus Christus. De Joden hebben vanouds in deze Psalm al een lofzang gehoord op de komende Messias. Wij mogen in deze psalm een lofzang horen op Christus. Wat lezen we hier dan van Christus? “Hij zal leven.” Hier schijnt dus al in het Oude Testament het licht van Pasen. In deze woorden vinden we een duidelijke toespeling op de juichkreten bij de kroning van koningen: “De koning leve!” Het is dus een hartelijke wens: Moge de koning leven. Maar het is meer. Het is ook een profetie: De koning zal leven. Dat geldt in de meest diepe zin Koning Jezus. Hij is dood geweest, maar Hij leeft en Hij zal leven tot in eeuwigheid. Van Hem wordt gezegd, dat Hij leeft, altijd leeft om voor Zijn volk te bidden. Jezus is in de dood geweest. Goede Vrijdag is Zijn sterfdag. Hij is de dood ingegaan om de zonde van Zijn kinderen te verzoenen, hun schuld te betalen en aan Gods recht genoeg te doen. De Zijnen hadden de eeuwige dood verdiend, maar Hij heeft hun dood overgenomen. Hij stierf hun dood. Hij in hun plaats, opdat zij eeuwig zouden leven. Wat een wonder, dat Jezus niet in de dood is gebleven. Stel u voor, dat het Evangelie u een dode Jezus predikte. Dan was het geen Evangelie meer. Dan was het voor eeuwig verloren. Het Paasevangelie predikt ons echter een levende Jezus. Hij heeft de dood overwonnen. De Vader heeft Hem opgewekt en Hij is opgestaan in eigen kracht. Pasen is het bewijs, dat de Vader volkomen tevreden gesteld is met het volbrachte werk van Christus. Als er immers iets had ontbroken aan Zijn Middelaarswerk, Hij was in de dood gebleven. Pasen predikt, dat Christus een volkomen Zaligmaker is, dat er niets ontbreekt aan Zijn werk. “Hij zal leven.” De opgestane Zaligmaker heeft de dood voorgoed achter Zich, Hij is nu de Levende aan de rechterhand van Zijn Vader. Hij leeft en Hij zál leven. Zo leeft die Vorst altoos, zo leeft Hij eindeloos. Als de Levende zal Hij Zijn gemeente vergaderen uit alle volken, zal Hij voortdurend Voorbidder zijn bij de Vader, zal Hij Plaatsbereider zijn, Die een plaats bereidt voor allen, Die Hij kocht met Zijn bloed, een plaats in het Vaderhuis met vele woningen. Als de Levende zal Hij niet rusten voordat Zijn bruidsgemeente eeuwig bij Hem zal zijn. Het leven van Christus is de garantie voor het leven van Zijn kerk. Hij zegt het immers: “Ik leef, en gij zult leven.” Hij heeft het leven verworven en Hij deelt het uit aan allen, die de Vader Hem gaf. Door Zijn Woord en Geest maakt Hij hen van dood levend in de wedergeboorte. Dan worden ze in zichzelf armen en nooddruftigen, zoals deze Psalm hen noemt. Dan leren ze, dat zij van zichzelf midden in de dood liggen en dat er van hen uit geen enkele weg meer is tot God. Ja, dan worden ze het eens gemaakt met al Gods rechten en eisen, zodat de Heere hen geen kwaad meer kan doen als Hij hen voor altijd zou verstoten. Maar wat een wonder als Christus Zichzelf dan aan hen gaat openbaren vanuit het Evangelie. Wat wordt Hij dan dierbaar en noodzakelijk. Hoe gaat hun hart dan naar Hem uit, zodat ze nergens meer rust kunnen vinden voor hun ziel dan alleen in Hem, in Zijn bloed, in Zijn volbrachte werk. Als het geloof vanuit eigen nood en dood op die Levende leert zien, dan komt er leven in de ziel. Ja, als ze dan door het geloof hun doodvonnis hartelijk leren ondertekenen, maar ook als verlorenen in zichzelf zich op Hem en Zijn werk alleen leren verlaten, dan leven ze, dan is er die vrede met God door onze Heere Jezus Christus. In zichzelf houden ze altijd weer de dood over en niet anders dan de dood, maar dan vinden zij het leven buiten hen alleen in deze levende Koning. En dan blijft hier de strijd tot het laatste toe, maar dan zullen ze eeuwig leven met Hem. “Hij zal leven.” Omdat Hij zal leven, zullen de Zijnen leven. Eeuwig leven. Hoe is het met u? Is de grote Salomo u al dierbaar en noodzakelijk geworden? Dan hebt u de dood in uzelf overgehouden, maar dan werd Hij het Middelpunt van uw verlangen. Zoek het leven dan buiten u, in Hem, zoals Hij in het Evangelie wordt geopenbaard. Omdat het Pasen geworden is, omdat Koning Jezus leeft en zál leven, daarom zullen dode zondaren leven. Daarom kan het ook voor u. Ook al is er bij u niet anders dan de dood. Omdat de Koning van Pasen leeft, staat uw dood Hem niet in de weg. Want Hij heeft de dood overwonnen. In het Evangelie biedt Hij het leven nog aan. Door Zijn Geest deelt Hij het nog uit. Wat zegt de Heere? “Neigt uw oor en komt tot Mij, hoort en uw ziel zal leven.” (Jes. 55:3). Dat is pas echt leven. Leven, dat de dood overwint. Leven tot Gods eer. Ds. J.J. van Eckeveld...